ECLI:NL:TADRARL:2025:6 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-737/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2025:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 15-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-737/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 13 januari 2025
in de zaak 24-737/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangendvoorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 10 oktober 2024 met kenmerk 2295411.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager was sinds januari 2013 woonachtig in één van de vijf appartementen in het kasteel op het landgoed '[naam]' in [woonplaats], eigendom van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten Nederland (hierna: Natuurmonumenten). De Vereniging AO (hierna: de Vereniging) huurt het landgoed [naam] van Natuurmonumenten.
1.2 Wegens een conflict over de afrekening van warmtekosten, is het lidmaatschap van klager op 18 december 2020 opgezegd en is klager ontzet als lid van de Vereniging.
1.3 Verweerster is in een drietal procedures tegen klager (samen met haar toenmalige kantoorgenoot mr. G.) opgetreden als advocaat van de Vereniging.
1.4 De drie genoemde procedures betroffen enerzijds (in eerste instantie en in hoger beroep) een geschil omtrent energiekosten en anderzijds een ontruimingszaak.
1.5 Klager heeft de Vereniging gedagvaard en onder andere verzocht om een verklaring voor recht dat de Vereniging gehouden is de afrekening van de warmtekosten voor de bewoners van het kasteel te doen plaatsvinden op basis van individuele bemetering.
1.6 In een vonnis van de rechtbank Gelderland, afdeling kanton, van 20 november 2019, is de vordering van klager afgewezen en is klager veroordeeld in de proceskosten. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank in een arrest van 1 juni 2021 bekrachtigd.
1.7 Omdat klager geen gehoor gaf aan de aanzegging om het appartement uiterlijk op 17 maart 2021 te verlaten, heeft de Vereniging klager gedagvaard tot ontruiming. In een vonnis van 4 mei 2022 heeft de rechtbank Gelderland, sector kanton, geoordeeld dat het lidmaatschap van klager rechtsgeldig is beëindigd en dat klager diens appartement dient te verlaten en te ontruimen.
1.8 Op 20 juni 2022 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) In drie afzonderlijke procedures telkens opnieuw en jaren achtereen in rechte
feiten en omstandigheden onjuist te hebben voorgesteld en belet dat feiten aan het
licht zouden komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedures
zouden hebben kunnen leiden. Verweerster heeft gehandeld in strijd met art. 21 Rv.
en regel 8 van de Gedragsregels voor de Advocatuur door voor de beslissing van belang
zijnde feiten niet volledig en naar waarheid aan te voeren.
b) Zich actief bezig te houden met het benadelen van een derde partij terwijl
verweerster uit de door haar cliënt verschafte gegevens en/of de overige omstandigheden
van het geval redelijkerwijs wist of kon afleiden dat diens gerechtvaardigde belangen
door de van haar gevraagde en/of door haar aangeboden dienstverlening op onaanvaardbare
wijze konden worden geschaad.
c) Niet de onafhankelijkheid te hebben betracht die een advocaat betaamt. Toen
het bestuur van de vereniging de adviezen van de eigen advocaten naast zich neerlegde
en koos voor opzettelijke en onnodige escalatie had verweerster conform Regel 14 van
de Gedragsregels en art. 7:402 tweede lid BW de opdracht kunnen en moeten neerleggen.
In plaats daarvan is verweerster haar expertise gaan inzetten om een op onwaarheden
gebaseerd en bedrieglijk frame in de steigers te zetten.
d) Zich schuldig te hebben gemaakt aan misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig
handelen doordat verweren en vorderingen, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan,
in verband met de belangen van de wederpartij achterwege hadden behoren te blijven.
Dat geldt voor alle drie zaken en in het bijzonder voor de uitzettingszaak waarin
niet slechts het verweer was gebaseerd op onwaarheden maar zelfs een compleet nieuwe
procedure is aangespannen met een dagvaarding gebouwd op verzinsels.
e) Actief mee te werken aan de onrechtmatige wijze waarop de mede door haar optreden
ontstane noodtoestand waarin klager was komen te verkeren ernstig is misbruikt door
te dreigen met executie van het uitzettingsvonnis en klager aldus te dwingen tot ondertekening
van een vaststellingsovereenkomst met de inhoud waarvan klager uit vrije wil niet
zou hebben ingestemd Het optreden van verweerster was er (mede) op gericht zeker te
stellen dat het gepleegde bedrog niet meer in rechte aan de oppervlakte kon komen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid van de klacht
4.1 De voorzitter stelt vast dat klager eerder een klacht over verweerster heeft ingediend. Verder overweegt de voorzitter dat uit de (onderbouwing van de) klacht niet met betrekking tot alle onderdelen duidelijk geworden in welke periode het gestelde klachtwaardige handelen van verweerster zou hebben plaatsgevonden. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat (een deel van) de klacht te laat is ingediend of dat (een deel van de) klacht in strijd met het beginsel van concentratie van klachten nogmaals is ingediend. De voorzitter kan dit echter niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen en zal daarom – in het voordeel van klager – over de gehele klacht een oordeel geven.
Maatstaf
4.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij
van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat
een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een
wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat
over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten
dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan
de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen
of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij
zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager stelt dat verweerster in verschillende procedures feiten en stellingen naar voren heeft gebracht waarvan zij wist of had moeten weten dat deze onjuist waren. Naar het oordeel van de raad mocht verweerster zonder nader onderzoek afgaan op deze van haar cliënte ontvangen feitelijke informatie zoals zij dat heeft gedaan. Bovendien heeft klager in die procedures tegen de vermeende onjuiste feiten of onjuiste standpunten verweer kunnen voeren. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van standpunten in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is voorzitter echter niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen b), c), d) en e)
4.4 Met betrekking tot de andere klachtonderdelen overweegt de voorzitter dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van verwijten die hij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen poneren van verwijten is onvoldoende. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen. De voorzitter is van oordeel dat klager aan deze verplichting niet heeft voldaan. De gemaakte verwijten - dat verweerster volgens klager onrechtmatig heeft gehandeld, misbruik van procesrecht heeft gemaakt, niet onafhankelijk heeft opgetreden en een derde partij heeft benadeeld - zijn door klager niet met relevante stukken onderbouwd. Verweerster heeft de verwijten bovendien betwist. Omdat een feitelijke onderbouwing van de verwijten ontbreekt, is de juistheid daarvan en de gegrondheid van de klachtonderdelen niet na te gaan. Dat leidt ertoe dat klachtonderdelen b, c), d) en e) kennelijk ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 13 januari 2025