ECLI:NL:TAHVD:2024:295 Hof van Discipline 's Gravenhage 240116
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2024:295 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2024 |
Datum publicatie: | 14-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 240116 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft aan de hand van een medische verklaring uitstel gevraagd voor een zitting bij het gerechtshof, terwijl klager dat niet wilde. Ook duurde het lang voordat verweerster de stukken van klager aan hem teruggaf, waarbij zij onzorgvuldig met die stukken is omgegaan door ze niet aangetekend per post te versturen. De raad heeft verweerster hiervoor een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd. Het hoger beroep ziet op de hoogte van de maatregel. Het hof stelt vast dat verweerster tegen de wens in van haar cliënt een aanhoudingsverzoek heeft gedaan en bovendien daarvoor een oneigenlijke reden heeft gebruikt. Hierdoor heeft zij de (voor de advocatuur essentiële) kernwaarde integriteit geschonden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. |
Beslissing van 16 december 2024
in de zaak 240116
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een rechtszaak in hoger beroep nadat klager in eerste aanleg is veroordeeld tot betaling van de declaraties van twee advocaten die klager in een erfrechtelijke kwestie hebben bijgestaan. Tegen deze advocaten heeft klager een tuchtklacht ingediend. Verweerster heeft aan de hand van een medische verklaring uitstel gevraagd voor een zitting bij het gerechtshof, terwijl klager dat niet wilde. Ook duurde het buitensporig lang voordat verweerster de stukken van klager aan hem teruggaf, waarbij zij onzorgvuldig met die stukken is omgegaan door ze niet aangetekend per post te versturen. De raad heeft verweerster hiervoor een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd en verweerster komt tegen deze beslissing in hoger beroep.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 23-718/AL/NN) een beslissing gewezen op 11 maart 2024. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van twee weken. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:55 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 10 april 2024 ontvangen
door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de
raad en e-mail van 18 oktober 2024 van klager.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
21 oktober 2024. Daar is verweerster via een telefonische verbinding gehoord. Klager
is niet verschenen, zoals ook door hem aangekondigd in zijn e-mail van 18 oktober
2024.
3 FEITEN
In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Die feiten zijn:
3.1 In een erfrechtkwestie is klager bijgestaan door twee advocaten. Klager was niet tevreden over de geleverde rechtsbijstand en heeft geprotesteerd tegen de declaraties van de advocaten.
3.2 Uiteindelijk is klager gedagvaard wegens het uitblijven van betaling. De betreffende procedure bij de kantonrechter heeft klager verloren. Klager heeft bij de deken klachten ingediend over de beide advocaten die hem bijstonden.
3.3 Klager heeft vervolgens verweerster benaderd die de behandeling van het reeds door een andere advocaat ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter heeft overgenomen.
3.4 Op 11 augustus 2021 zou een fysieke zitting plaatsvinden bij het gerechtshof. Op 9 augustus 2021 heeft verweerster op grond van een doktersverklaring, aangeleverd door haar cliënt (klager), het gerechtshof om uitstel van deze zitting verzocht. Dat uitstel is verleend.
3.5 Op 3 december 2021 heeft de zitting bij het gerechtshof alsnog plaatsgevonden en op 18 januari 2022 heeft het gerechtshof arrest gewezen. In dat arrest is het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
3.6 Op 20 juni 2022 heeft klager verweerster verzocht om de groene map met documenten die hij aan verweerster had geleend aan hem terug te sturen. Verweerster heeft gesteld dat zij de groene map op 5 juli 2022 per post aan klager heeft gestuurd. Klager heeft aangegeven de map niet te hebben ontvangen.
3.7 Op 14 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.
3.8 Op 8 mei 2023 kreeg verweerster op haar huisadres een blauwe map overhandigd van een haar onbekende man, met daarin de documenten die eerder in de groene map zaten. Verweerster heeft deze blauwe map vervolgens op 14 mei 2023 persoonlijk bij klager afgeleverd.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de groene map van klager met alle relevante stuken voor het civiele hoger beroep
zeer lange tijd niet aan klager terug te geven;
b) zonder toestemming van klager zijn doktersverklaring te gebruiken om uitstel
te vragen bij het hof, terwijl dit nadelig was voor klager.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard. Kort samengevat overweegt de raad dat verweerster onzorgvuldig is omgegaan met vertrouwelijke en voor klager belangrijke stukken door die niet aangetekend te versturen (en dus zonder track and trace code), waarmee zij haar zorgplicht jegens haar cliënt heeft veronachtzaamd.
5.2 Klachtonderdeel b) is eveneens gegrond verklaard. Uit het dossier blijkt niet dat verweerster toestemming van klager had om de medische verklaring te gebruiken voor het verzoek om uitstel bij het gerechtshof. Het bewijsrisico voor de stelling dat zij die toestemming wel had, ligt bij verweerster. De raad houdt het er daarom voor dat verweerster heeft gehandeld tegen de wil van haar cliënt in. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar, nog daargelaten dat de werkelijke reden voor het verzochte uitstel niet de gezondheidstoestand van haar cliënt was maar dat verweerster nog niet beschikte over de beslissing van de Raad van Discipline naar aanleiding van de klacht tegen de twee advocaten. Het baart de raad zorgen dat verweerster weinig inzicht toont op het punt dat zij op een onware grond uitstel heeft gevraagd bij het gerechtshof.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerster
6.1 Ter zake van klachtonderdeel a) voert verweerster aan dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat het dossier van klager bij de post is zoekgeraakt dan wel verkeerd is afgegeven, kan verweerster niet worden aangerekend. Zij wijst in dit verband op de handelwijze van klager, die vrijwillig en zonder voorwaarden zijn map met vertrouwelijke en voor hem belangrijke stukken jarenlang in het magazijn van verweersters kantoor heeft laten liggen.
6.2 Tegen de beoordeling van klachtonderdeel b) voert verweerster aan dat klager en zij onderling van mening verschilden over de vraag of de zitting van 11 augustus 2021 bij het gerechtshof doorgang moest vinden. Klager vond dat hij een sterke zaak had en verweerster meende dat hij met lege handen stond. Zij wilde daarom de beslissing van de raad van discipline afwachten. De discussies hierover waren verhit. Klager en verweerster hebben overleg gevoerd op 8 augustus en op maandag 9 augustus 2021 besloten zij samen dat verweerster om uitstel van de mondelinge behandeling zou verzoeken. Telefonisch heeft verweerster de situatie voorgelegd aan de rolraadsheer van het gerechtshof. Daarin hield zij de rolraadsheer voor dat klager en zij in afwachting waren van tuchtrechtelijke beslissingen over de aansprakelijk gestelde advocaten. De raadsheer gaf akkoord op het uitstel op deze grond. Verweerster moest dit uitstel schriftelijk indienen met een H16-formulier en daarin hoefde zij geen verdere uitleg te geven, maar enkel de medische verklaring te verstrekken. Die middag kregen klager en verweerster bericht dat zij konden kiezen de mondelinge behandeling op korte termijn door een enkelvoudige kamer te laten plaatsvinden of op langere termijn door een meervoudige kamer. Klager koos voor de enkelvoudige kamer, omdat hij een einde van de zaak wenste. Het gerechtshof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
6.3 Verweerster vindt de door de raad opgelegde maatregel buitenproportioneel in verhouding tot de verwijten die gegrond zijn verklaard.
Verweer klager
6.4 Klager heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd in beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur 2018 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
Overwegingen hof
7.3 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Daar voegt het hof aan toe dat de stelling van verweerster dat zij de werkelijke reden voor het verzoek om aanhouding – het wachten op de beslissing(en) van de tuchtrechter – met de rolraadsheer besproken heeft, niet onderbouwd is en niet verklaart waarom zij een medische verklaring heeft overgelegd aan het gerechtshof. Het hof verwerpt daarom die stelling. Het hof stelt verder vast dat verweerster in strijd met de wil van haar cliënt een aanhoudingsverzoek heeft gedaan en bovendien daarvoor een oneigenlijke reden heeft gebruikt. Hierdoor heeft zij de (voor de advocatuur essentiële) kernwaarde integriteit geschonden.
7.4 Het hof sluit zich aldus aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van verweerster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 MAATREGEL
Het hof stelt vast dat verweerster al eerder een voorwaardelijke schorsing (namelijk voor de duur van acht weken) opgelegd heeft gekregen voor de schending van kernwaarden. Het hof weegt de schending van kernwaarden zwaar en gezien dit tuchtrechtelijk verleden kan daarom niet worden volstaan met een berisping maar bekrachtigt het hof de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken (voorwaardelijk).
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van
artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
9.3 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 11 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-718/AL/NN.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en
P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en
in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 16 december 2024.