ECLI:NL:TADRSHE:2025:6 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-200/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:6
Datum uitspraak: 13-01-2025
Datum publicatie: 14-01-2025
Zaaknummer(s): 24-200/DB/OB
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch
van 13 januari 2025
in de zaak 24-200/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 22 juli 2024 op de klacht van:

[naam 1]

en

[naam 2]
gezamenlijk te noemen: klager

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 13 juli 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 18 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|085K van de deken ontvangen.

1.3 Bij beslissing van 22 juli 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels niet-ontvankelijk op grond van artikel 46, lid 1 onder a, van de Advocaten verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4 Op 9 augustus 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.

1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 1 november 2024.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

1. De voorzitter heeft een onjuiste toetsingsnorm gehanteerd door verweerders handelen te beoordelen in zijn hoedanigheid van door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder maar niet in zijn hoedanigheid van advocaat. De voorzitter heeft de klacht beoordeeld vanuit klagers zakelijke B.V. en niet vanuit klager als privépersoon. Alle door verweerder na mei 2020 genomen acties richting klager zijn niet bij de Ondernemingskamer bekend en zijn dus ook niet door de Ondernemingskamer beoordeeld. De voorzitter kon de klachtonderdelen niet beoordelen aan de hand van de beschikkingen van de Ondernemingskamer. De beschikkingen van de Ondernemingskamer zijn onjuist en onvolledig, omdat zij tot stand zijn gekomen op basis van verweerders verdraaide waarheid;
2. De beslissing is gebaseerd op onjuiste feiten. De wel ter zake doende feiten waaronder de klacht en de door klager in 228 uitgeschreven pagina’s aan feiten zijn niet meegewogen in de beslissing. De voorzitter heeft klagers ingediende stuk van 13 juli 2023 met drie bijlagen volledig genegeerd, dan wel aan de kant gelegd. Klager mist een beoordeling op basis van bestaande jurisprudentie;
3. De voorzitter heeft niet onpartijdig geoordeeld dan wel beslist. Als klager de toegestuurde feiten afzonderlijk toetst aan vergelijkbare uitspraken, dan zijn de feiten afzonderlijk terecht/klachtwaardig bevonden;
4. De deken heeft klager niet geholpen bij het indienen van de tuchtklacht. De deken heeft zonder overleg met klager 15 klachtonderdelen opgemaakt uit klagers klacht, die door de deken vervolgens zelf allemaal zijn afgewezen op gronden waar de deken klager vooraf bij zijn hulpvraag over had moeten informeren. Klagers algehele klacht omvat feiten die, als hij die afzonderlijk toetst aan vergelijkbare uitspraken, terecht/klachtwaardig zijn bevonden. Klager vermoed eerder tegenwerking in plaats van hulp door de deken. Als de raad een onderzoek gelast door de deken, dan kan klager de deken van alle informatie en bewijzen voorzien en is klager ervan overtuigd dat dit een andere uitkomst geeft;
5. Klager begrijpt niet waarom de voorzitter geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet. Klager wijst erop dat hij geen tuchtklacht meer durfde in te zetten omdat verweerder hem alleen al € 75.000,- aan dwangsommen heeft opgelegd toen klager om informatie verzocht over hoe een tuchtklacht in te zetten;
6. Klachtonderdeel 6 is niet verjaard. Verweerder heeft op 25 november 2020 en 22 februari 2022 als voorwaarde om af te ronden gesteld dat klager alle tuchtklachten moet intrekken en dat verweerder notarieel gevrijwaard wil worden. Er is sprake van een ernstig misdrijf door klager zijn bedrijf af te pakken, de aandeelhouderswaarde teniet te doen en aansluitend klagers hele toekomst en pensioen af te pakken. Ernstige misdrijven verjaren niet;
7. Klachtonderdeel 13 is niet verjaard. Verweerder heeft zonder enige reden de Ondernemingskamer in mei 2020 tevergeefs verzocht om toepassing van lijfsdwang ten aanzien van klager, waaruit blijkt dat klager tot op heden onmenselijk wordt behandeld. Dit gedeelte is niet verjaard;
8. Klachtonderdeel 14 is niet verjaard. Verweerder heeft op 16 februari 2022 dwangsommen aangezegd voor het doen van een melding bij de Kamer van Koophandel en het doen van politieaangifte. Verweerder heeft op 22 juli 2024 twee dwangsommen opgelegd voor een tegen verweerder ingezette tuchtklacht door derden;
9. Klager heeft wel een belang bij de klachten over de gedragingen van verweerder jegens klagers advocaten, omdat verweerder zijn gedragingen niet bijstelt wanneer klagers advocaten hem daarop aanspreken. Ook heeft hij een eigen belang bij de uitlatingen over [naam 3], omdat verweerder een dwangsom heeft opgelegd voor de tuchtklacht die [naam 3] heeft ingediend tegen hem.

2.2 Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter met juistheid oog heeft gehad voor de verschillende hoedanigheden waarin verweerder heeft geopereerd: voornamelijk als OK-bestuurder en vervolgens als vereffenaar, waarnaast hij een aantal malen als advocaat van VFG heeft opgetreden tijdens een zitting. De voorzitter heeft het te hanteren toetsingskader daarbij juist verwoord.

4.3 Ook de overige door verweerder aangevoerde verzetgronden slagen niet. De voorzitter heeft bij de beoordeling rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier voorzien zijn van een feitelijke grondslag. De voorzitter is dus terecht en op juiste gronden tot zijn oordeel gekomen.

4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.


Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 13 januari 2025