Zoekresultaten 1-10 van de 21087 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:218 Raad van Discipline Amsterdam 24-533/A/A

    Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerster heeft met haar handelwijze de grenzen van de haar als advocaat wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Van schending van gedragsregels 8 en 20 is geen sprake.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:183 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-829/DB/LI

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een civielrechtelijke procedure. Klacht over het betekenen van de dagvaarding kennelijk ongegrond. De kantonrechter heeft in het vonnis van 20 september 2024 uitvoerig toegelicht dat en waarom de dagvaarding wettelijk gezien op de correcte wijze is uitgebracht en niet aan de vader van klager hoefde te worden gestuurd. Uitsluitend is tuchtrechtelijk gezien nog relevant of verweerder méér had moeten doen, door klagers vader een kopie te sturen van de dagvaarding. Hoewel verweerder bij wijze van extra service een kopie van de dagvaarding aan klagers vader had kunnen sturen, was hij daartoe in gedragsrechtelijke zin niet verplicht. Verweerder heeft, door de procesrechtelijke regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te volgen, gehandeld zoals dat minimaal van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klacht over het in strijd handelen met gedragsregel 5 kennelijk ongegrond. Verweerders cliënte stemde niet in met klagers voorstel en maakte aanspraak op het volledig gevorderde bedrag. Niet gebleken dat verweerder een onnodige procedure is gestart.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:320 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-362/AL/NN

    Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:219 Raad van Discipline Amsterdam 24-381/A/NH

    Raadsbeslissing; ongegrond verzet.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:321 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-396/AL/NN

    Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:220 Raad van Discipline Amsterdam 24-778/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over het optreden van een advocaat in een andere hoedanigheid, te weten die van een partner van een advocatenkantoor, is kennelijk ongegrond. Uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:221 Raad van Discipline Amsterdam 24-777/A/A

    Voorzittersbeslissing. De klacht strandt op het ne bis in idem beginsel en is daarom in beide klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:215 Raad van Discipline Amsterdam 24-409/A/A

    Raadsbeslissing; verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:216 Raad van Discipline Amsterdam 24-433/A/A

    Raadsbeslissing; gegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met de gedragsregels 6 lid 1 en 8 de verweren van klaagster tegen de vordering van verweerders cliënte niet te vermelden in het beslagrekest en in de dagvaarding. Verweerder heeft de rechter daarmee niet juist en onvolledig geïnformeerd, waardoor klaagster onnodig extra advocaatkosten voor haar verweer heeft moeten maken. Dit verwijt valt verweerder extra aan te rekenen inzake de procedure waarin om verlof is gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag, nu de rechtbank voorafgaand aan het verlenen van verlof tot beslaglegging geen kennis heeft genomen van het standpunt van klaagster. Aan verweerder wordt, ook rekening houdend met het feit dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, een waarschuwing met proceskostenveroordeling opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:217 Raad van Discipline Amsterdam 24-559/A/NH

    Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft zich bij de uitvoering van de opdracht van zijn cliënte te veel laten leiden door de wensen van zijn cliënte en onvoldoende oog gehad voor het belang van zo min mogelijk escalatie. Omdat aan verweerder niet eerder een maatregel is opgelegd en hij ter zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat zijn handelen niet juist was, ziet de raad aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen met proceskostenveroordeling.