ECLI:NL:TADRAMS:2024:220 Raad van Discipline Amsterdam 24-778/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:220
Datum uitspraak: 23-12-2024
Datum publicatie: 30-12-2024
Zaaknummer(s): 24-778/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over het optreden van een advocaat in een andere hoedanigheid, te weten die van een partner van een advocatenkantoor, is kennelijk ongegrond. Uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 december 2024 in de zaak 24-778/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 29 oktober 2024 met kenmerk 2358999/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 21 november 2024.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is door een kantoorgenoot van verweerder (hierna: mr. M.J.J.) bijgestaan in twee civiele procedures.
1.2 Klager is niet tevreden met de wijze waarop deze dossiers zijn behandeld en hij heeft op 15 december 2021 een klacht tegen zowel mr. M.J.J. als tegen de toenmalig klachtenfunctionaris (hierna: mr. R.J.) van het betrokken advocatenkantoor ingediend, bekend bij de raad onder de zaaknummers 23-027/A/A en 23-028/A/A. Verweerder is partner bij het advocatenkantoor van mr. M.J.J. en mr. R.J.
1.3 Bij voorzittersbeslissing van 20 februari 2023 zijn voornoemde klachten tegen mr. M.J.J. en mr. R.J. kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Het door klager ingediende verzet tegen deze voorzittersbeslissing is op 4 september 2023 door de raad niet-ontvankelijk verklaard.
1.5 Klager heeft in e-mailberichten van 4 december 2023 de raad om een herziening van de beslissing gevraagd. De griffie van de raad heeft klager dezelfde dag bericht dat dit niet mogelijk is en dat verdere correspondentie met klager over dit onderwerp wordt afgesloten.
1.6 In een brief van 24 april 2024 heeft klager de directie van het advocatenkantoor aansprakelijk gesteld voor wanpraktijken in verband met de behandeling van de twee procedures waar de klacht tegen mr. M.J.J. op zag en betaling van € 15.000,- gevorderd.
1.7 In een e-mailbericht van 3 juni 2024 heeft klager aan de toenmalig klachtenfunctionaris van het advocatenkantoor (hierna: mr. B) gevraagd naar het antwoord op voornoemde brief.
1.8 Op 20 juni 2024 heeft klager in een e-mailbericht mr. B en verweerder, en met kopie aan mr. M.J.J., geschreven, voor zover relevant:
“[Verweerder] als Partner van uw Advocatenkantoor spreken wij aan op het gedrag en de behandelingen van
a) [mr. M.J.J] , wegens onjuiste declaraties
b) [mr. B] als huidige Klachtenfunctionaris, die nergens op reageert,
c) U namens “Directie” en/of Partner onze brief zou moeten beantwoorden Inzake de terugbetaling van onterechte geïncasseerde gelden op het niet behandelde dossier(…)”
1.9 Hierna heeft klager in een e-mailbericht van 4 juli 2024 aan mr. B en verweerder, en met kopie aan mr. M.J.J., geschreven, voor zover relevant:
“Goedemiddag Heren [verweerder] en [mr. B]
In hoeverre bent u nu gevorderd onze TERUGBETALINGSEIS deze door U uit te laten betalen? Wij hebben geen enkele schriftelijke reactie van u mogen ontvangen.
Laat hier niet DE ARROGANTIE VAN DE MACHT een rol spelen, want wij gaan door !!!
U bent reeds AAANSPRAKELIJK gesteld, tevens wegens OPZETTELIJKE NALATIGHEID.
Per omgaande uw schriftelijke reactie en terugbetaling aan ons!”
1.10 In een reactie op dit laatste bericht heeft verweerder op 4 juli 2024 in een e-mailbericht aan klager geschreven:
“In reactie op uw onderstaande en de daaraan voorafgaande e-mails bericht ik u voor de volledigheid en ter voorkoming van misverstanden dat [het advocatenkantoor] elke aansprakelijkheid afwijst. Dat geldt eveneens voor de individuele medewerkers van [het advocatenkantoor]. Van enige (terug-)betaling zal dan ook geen sprake zijn.
Uw klachten bij de Raad van Discipline zijn, zoals volgt uit de door u hieronder aangehechte e-mails, kennelijk ongegrond en het verzet daartegen niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van Discipline heeft verdere correspondentie met u daarover gestaakt.
Gelet op het voorgaande acht ik verdere correspondentie hierover met u zinloos. Op verdere berichten van uw zijde zal dan ook niet meer worden gereageerd.”
1.11 Op 15 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend in zijn hoedanigheid van partner van het advocatenkantoor.
1.12 Op dezelfde dag heeft klager ook een nieuwe klacht tegen mr. M.J.J. ingediend, bekend bij de raad onder zaaknummer 24-777/A/A. Ook heeft klager die dag een klacht tegen mr. B. ingediend, als opvolger van mr. J. Die klacht is in verband met het overlijden van mr. B niet in behandeling genomen. De klacht met zaaknummer 24-777/A/A is vandaag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) in zijn hoedanigheid van maatschapslid/eigenaar van het advocatenkantoor verantwoordelijk te zijn voor wanpraktijken en nalatigheid van zijn personeel; de klachtenfunctionarissen mr. B en zijn voorganger mr. Ja reageren totaal niet op e-mails en aangetekende brieven;
b) niet over te gaan tot terugbetaling van door de rechtsbijstandsverzekeraar betaalde voorschotten.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter van de raad hanteert als uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van een partner van een advocatenkantoor, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op de verantwoordelijkheid van verweerder die hij volgens klager als partner van het kantoor zou hebben voor het door de klachtenfunctionarissen niet reageren op berichten en op het door het kantoor niet overgaan tot een terugbetaling aan klager.
4.3 De voorzitter overweegt hiertoe als volgt. De eerder tegen mr. M.J.J. en klachtenfunctionaris mr. R.J. ingediende klachten zijn op 20 februari 2023 door de voorzitter van de raad kennelijk ongegrond verklaard. Met de verzetsbeslissing van 4 september 2023 is de beslissing onherroepelijk geworden. De recente klacht rondom het declaratiegedrag van mr. M.J.J. is vandaag bij voorzittersbeslissing – onder verwijzing naar het beginsel van ne bis in idem – kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze achtergrond verbaast het niet dat het advocatenkantoor, dan wel verweerder namens het kantoor, geen aanleiding heeft (gezien) om gehoor te geven aan klagers verzoeken over te gaan tot terugbetaling van het gestelde voorschot in de kwestie waar die klachten ook betrekking op hadden. Dat er grond is voor de verzochte terugbetaling, blijkt ook nergens anders uit.
4.4 Zoals uit de door verweerder overgelegde correspondentie blijkt, is klager ook na 4 september 2023 berichten aan het advocatenkantoor blijven sturen waarin hij zijn onvrede over het handelen van mr. M.J.J. en de vermeende verantwoordelijkheid van verweerder hierin als partner van het kantoor, is blijven uiten. Verweerder heeft toegelicht dat de beantwoording van deze berichten vanwege de ziekte van mr. B enige vertraging heeft opgelopen. Desondanks was klager al wel bekend met het standpunt van het advocatenkantoor, gelet op de eerder met klager gevoerde correspondentie hierover en de inhoud van de beslissingen van de raad. In een emailbericht van 4 juli 2024 heeft verweerder namens het advocatenkantoor klager nog eens laten weten dat het advocatenkantoor elke aansprakelijkheid afwijst en dat er verder niet meer op berichten van klager zou worden gereageerd.
4.5 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de klachtonderdelen a) en b) niet slagen. Uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. De voorzitter zal de klacht daarom in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 december 2024