ECLI:NL:TADRAMS:2024:217 Raad van Discipline Amsterdam 24-559/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:217 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-12-2024 |
Datum publicatie: | 30-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-559/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft zich bij de uitvoering van de opdracht van zijn cliënte te veel laten leiden door de wensen van zijn cliënte en onvoldoende oog gehad voor het belang van zo min mogelijk escalatie. Omdat aan verweerder niet eerder een maatregel is opgelegd en hij ter zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat zijn handelen niet juist was, ziet de raad aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen met proceskostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 december 2024
n de zaak 24-559/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. N.H. Fridsma
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/24-025/2296686
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 november 2024. Daarbij
waren klager met zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de op 1 augustus 2024 door verweerder nagezonden stukken en van de op 24 oktober
2024 namens klager nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een affectieve relatie gehad met Van V, hierna de ex-partner.
Uit deze relatie zijn twee (nog minderjarige) kinderen geboren. Sinds januari 2023
is de relatie tussen klager en de ex-partner verbroken. In het geschil dat hierop
tussen klager en de ex-partner is ontstaan over - onder meer - de omgang met de kinderen
en de financiële aspecten van de relatiebreuk staat verweerder de ex-partner als advocaat
bij.
2.3 Na de relatiebreuk verbleef klager bij zijn moeder op haar adres in de gemeente
B. Klager stond echter ingeschreven op een ander adres in de gemeente V. Klager en
de ex-partner hebben in de periode van januari 2023 tot juni 2023 getracht overeenstemming
te bereiken over een omgangsregeling met betrekking tot hun kinderen. In juni 2023
hebben zij hierover voorlopige afspraken gemaakt. Daarna heeft de ex-partner verweerder
als advocaat in de arm genomen.
2.4 Bij e-mail en per brief van 23 augustus 2023 heeft verweerder klager namens
zijn cliënte benaderd om definitieve afspraken over een structurele zorgregeling voor
de kinderen te maken. Deze brief was geadresseerd aan het adres van zijn moeder in
gemeente B. Verweerder schrijft hierin, voor zover relevant:
“Tot mij wendde zich uw ex-partner (…), woonachtig aan het adres (…) met het verzoek
haar belangen te behartigen. Naar aanleiding daarvan bericht ik u als volgt. (…) Volgens
cliënte staat u er helaas niet voor open om in der minne te komen tot het maken van
definitieve afspraken. Reden waarom cliënte mij heeft verzocht namens haar op dit
punt een voorstel te doen. Derhalve stel ik namens cliënte voor een definitieve omgangsregeling
overeen te komen waarbij de kinderen op de navolgende dagen en tijdstippen bij u zullen
verblijven: (…) Graag verneem ik binnen 10 dagen na heden schriftelijk of per e-mail
van u of u met dit voorstel kunt instemmen. In dat geval zal ik het vastleggen in
een contract die u dan voor akkoord kunt tekenen en een juridische procedure wellicht
niet nodig zal zijn. Een juridische procedure heeft namelijk niet de voorkeur van
cliënte, maar zij zal die weg indien noodzakelijk, zeker niet schuwen.
Teneinde te verzekeren dat dit schrijven u in goede orde bereikt, zend ik het u
zowel per e-mail als per gewone post.”
2.5 Bij per post en e-mail verzonden brief van 30 augustus 2023 heeft verweerder
klager namens zijn cliënte een tweede brief gestuurd over de vaststelling van de kinderalimentatie.
Ook deze brief heeft verweerder geadresseerd aan het adres van klagers moeder in de
gemeente B. De brief gaat over de vaststelling van de ouderbijdrage voor kinderalimentatie
en luidt, voor zover relevant, als volgt:
“In navolging op mijn brief en e-mail van 23 augustus jl., houdende een voorstel
om te komen tot definitieve afspraken over een structurele zorgregeling, bericht ik
u als volgt.
U bent onderhoudsplichtig jegens uw dochters (…) Cliënte zou daarom graag van u
per maand structurele en vaste bijdrage ontvangen in verband met de kosten van verzorging
en opvoeding van de kinderen.
(…)
Teneinde de hoogte van uw onderhoudsbijdrage te kunnen vaststellen en u namens cliënte
daartoe een redelijk voorstel te kunnen doen, verzoek ik u vriendelijk mij binnen
10 dagen na heden (…) de volgende financiële gegevens te hebben verstrekt:
(…)
Teneinde te verzekeren dat dit schrijven u in goede orde bereikt, zend ik het u
zowel per e-mail als per gewone post.”
2.6 Op 1 september 2023 is klager via het Juridisch Loket doorverwezen naar een
advocaat. In de verwijzingsbrief heeft het Juridisch Loket klagers hulpvraag als volgt
omschreven:
“Klant en ex-partner hebben samen 2 minderjarige kinderen. Ze hebben beide het gezag.
Ze waren niet getrouwd en hadden ook geen geregistreerd partnerschap. Ze zijn nu wel
een aantal maanden uit elkaar en wonen ook niet meer samen. Onderling hadden ze een
omgangsregeling afgesproken, maar nu heeft ex-partner een advocaat ingeschakeld i.v.m.
de omgangsregeling en kinderalimentatie.”
2.7 Enige tijd later heeft klager een eerste afspraak met zijn advocaat, mr.
F, gehad.
2.8 Op 4 september 2023 heeft verweerder namens de ex-partner een verzoekschrift
tot vaststelling van een zorgregeling bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank)
ingediend. Verweerder heeft klager geen afschrift van het verzoekschrift gestuurd.
2.9 Daarnaast heeft verweerder op 8 september 2023 namens de ex-partner een verzoekschrift
tot vaststelling van kinderalimentatie bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft
ook van dit verzoekschrift geen afschrift aan klager gestuurd.
2.10 In beide verzoekschriften staat klager vermeld als wonend op het adres van
zijn moeder in de gemeente B: “de heer [klager], wonende (…) aan [adres moeder te
gemeente B].”
2.11 Bij e-mail van 13 september 2023 heeft mr. F zich als advocaat van klager
bij verweerder gemeld en het volgende bericht gestuurd:
“Hierdoor bericht ik u dat [klager] zich tot mij heeft gewend met het verzoek zijn
belangen te behartigen. Hij overhandigde mij uw brief van 23 augustus 2023. lk zal
later inhoudelijk reageren op deze brief.”
2.12 Op 20 september 2023 heeft de rechtbank bij verweerder het BRP-uittreksel
van klager opgevraagd, omdat die ontbrak bij het op 8 september 2023 ingediende verzoekschrift
tot vaststelling van kinderalimentatie.
2.13 Op 21 september 2023 heeft verweerder bij de gemeente B een gewaarmerkt
BRP-uittreksel met betrekking tot klager opgevraagd. In de aanvraag heeft verweerder
het adres van de moeder van klager in de gemeente B opgenomen. De gemeente B heeft
verweerder bericht dat klager niet meer in de gemeente B woonachtig is.
2.14 Bij e-mail van 2 oktober 2023 heeft verweerder de ex-partner vervolgens
het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant:
“De rechtbank verzocht mij om een BRP-uittreksel van [klager] aan te leveren. Die
vroeg ik op bij de gemeente B(…), doch die heeft mij middels bijgaande aantekening
op mijn brief laten weten dat [klager] niet meer in de gemeente Beverwijk woont. Kun
je mij per omgaande laten weten in welke gemeente hij thans woont met vermelding van
het volledige adres? lk kan dan bij die gemeente een BRP-uittreksel aanvragen.”
2.15 De ex-partner heeft verweerder diezelfde dag geantwoord dat zij alleen wist
dat klager ingeschreven staat in de gemeente V maar dat zij helaas niet beschikt over
het adres van klager. Daarop heeft verweerder aan de ex-partner gevraagd:
“Maar waar ontvangt hij zijn kinderen dan of breng je ze niet?”
2.16 De ex-partner heeft hierop geantwoord:
“Mijn ex woont in bij zijn moeder maar staat ingeschreven op een ander adres in
V(…). De kinderen haalt hij volgens onze regeling op.”
2.17 Vervolgens heeft verweerder bij de gemeente V een gewaarmerkt BRP-uittreksel
met betrekking tot klager opgevraagd en op 5 oktober 2023 heeft de gemeente V het
gevraagde uittreksel afgegeven, dat verweerder op 10 oktober 2023 aan de rechtbank
heeft gestuurd. De rechtbank heeft hierop de verzoekschriften naar het adres in de
gemeente V gestuurd.
2.18 Op 10 november 2023 heeft de rechtbank bij verstek een beschikking gewezen
ten aanzien van het verzoek van de ex-partner tot vaststelling van kinderalimentatie.
In de beschikking staat klager vermeld als woonachtig in de gemeente V. De beschikking
luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 november 2023 in
de zaak van:
[de ex-partner[
wonende te [gemeente H], hierna te noemen: de vrouw,
advocaat [verweerder], (…),
- tegen -
[klager], wonende te [gemeente V], hierna te noemen: de man.
1. Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 8 september 2023.
1.2 De man heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend. (…)
4. Beoordeling
Nu de man geen verweer heeft gevoerd door tussenkomst van een advocaat en het verzoek
de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het worden toegewezen op
de wijze als hieronder vermeld. (…)
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1 Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van de minderjarigen (…) dient te voldoen € 214 per kind per maand, met
ingang van 30 augustus 2023 en voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij
vooruitbetaling te voldoen; (…)”
(…)”
2.19 Op 13 november 2023 heeft verweerder de deurwaarder verzocht de beschikking
aan klager te betekenen op het adres in de gemeente V. Verweerder schrijft aan de
deurwaarder, voor zover relevant:
“Hierbij doe ik u toekomen een verstekbeschikking d.d. 10 november 2023 in de hierboven
aangeduide kwestie (bijlage). lk verzoek u deze beschikking uiterlijk vrijdag 17 november
2023 te betekenen aan [klager], zodat de appeltermijn aan kan vangen. Tevens verzoek
ik u in het exploot van betekening een aanzegging tot betaling te doen van de achterstallige
alimentatie vanaf 30 augustus jl., alsook de betaling van de toekomstige opeisbare
termijnen aan te zeggen. lk zal u na het verstrijken van de aanzeg termijn nog laten
weten of incassomaatregelen nodig zijn. lk verzoek u het dossier daarom nog even open
te houden.”
2.20 Op 16 november 2023 is de grosse van een beschikking door de deurwaarder
betekend op het adres van klager in de gemeente V. Uit het betekeningsexploot blijkt
dat de beschikking aldaar in een gesloten envelop is achtergelaten, omdat op het adres
niemand was aangetroffen.
2.21 Bij per post en e-mail verzonden brief van 27 november 2023 heeft mr. F
verweerder namens klager het volgende bericht gestuurd:
“Cliënt werd recent geconfronteerd met een schrijven van de deurwaarder waaruit
bleek dat uw cliënte een verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie had ingediend
waarop de rechtbank inmiddels bij beschikking van 10 november 2023 had beslist.
(…)
Het bedrag dat door uw cliënte is verzocht en door de rechtbank is opgelegd, is
voor cliënt financieel niet haalbaar. Bovendien wordt geen recht gedaan aan (…)
Cliënt zou graag in overleg met uw cliënte tot afspraken komen over de kinderalimentatie.
Wanneer partijen hierin niet slagen, is cliënt genoodzaakt hoger beroep in te stellen
(…)
Teneinde namens cliënt een onderbouwd voorstel te kunnen doen, ontvang ik graag
binnen 7 dagen na heden de volgende stukken van uw cliënte:
(…)
2.22 Bij e-mail van 4 december 2023 heeft verweerder aan mr. F geantwoord, voor
zover relevant:
“Kennelijk heeft uw cliënt u de gang van zaken bewust anders voorgesteld dan die
in werkelijkheid is geweest. Hij was er wel degelijk van op de hoogte dat cliënte
kinderalimentatie wenste. lk heb hem namens cliënte niet alleen op 30 augustus jl.,
per post aangeschreven maar ook per e-mail en wel op hetzelfde e-mailadres waarmee
hij met cliënte tot op heden zonder problemen communiceert. Naar aanleiding daarvan
heeft hij herhaaldelijk op whatsapp en bij de overdrachtsmomenten bij cliënte zijn
ongenoegen geuit over de alimentatiewens van cliënte en de in dat kader door mij aan
hem gezonden, en door hem gewoon ontvangen, correspondentie. Niet voor niets heeft
hij zich op 1 september jl., tot het Juridisch Loket gewend over deze kwestie (…)
Uw cliënt wist dus wel degelijk dat er een alimentatiewens bij cliënte speelde en
hij heeft er kennelijk bewust voor gekozen die wens te negeren. Dat komt voor zijn
rekening en risico. Het is in dat kader dan ook volstrekt ongeloofwaardig dat hij
ook het verzoekschrift niet zou hebben ontvangen, althans niet onder ogen zou hebben
gehad. Bovendien is het zijn eigen verantwoordelijkheid om te zorgen dat post hem
bereikt als dat wordt bezorgd op een inschrijfadres dat anders luidt dan zijn feitelijke
verblijfsadres.
(…)
Cliënte meent - al met al - dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de kwestie
in der minne te regelen en toen uw cliënt welbewust geen 'sjoege' gaf, heeft zij zich
genoodzaakt gezien een procedure te starten. Zij heeft er dan ook geen enkel vertrouwen
in dat eventueel overleg tot een oplossing zal leiden, laat staan tot een andere uitkomst.
Zij zal de gevraagde stukken dan ook niet overleggen, waarbij ik overigens opmerk
dat een deel van die stukken al bij het inleidende verzoekschrift zijn gevoegd. Uw
cliënt heeft die in zijn bezit.
Dat betekent dat uw cliënt hoger beroep dient in te stellen als hij het met de uitspraak
niet eens is. Cliënte ziet die procedure met vertrouwen tegemoet.
Tenslotte heeft uw cliënt inmiddels een bedrag van € 200,- aan alimentatie aan cliënte
betaald (bijlage B). Het opeisbare bedrag over de periode van 31 augustus 2023 t/m
december 2023 bedraagt € 1.712,-. Verminderd met de reeds betaalde € 200,- bedraagt
de totale achterstand per heden € 1.512,-.
lk verzoek - en voor zover sommeer uw cliënt - het bedrag groot €1.512,- uiterlijk
woensdag 5 december aanstaande vóór 11.00 uur aan cliënte te hebben voldaan, bij gebreke
waarvan cliënte reeds thans voor alsdan aanspraak zal maken op betaling van de wettelijke
rente gerekend vanaf 5 december tot aan de datum der algehele voldoening. Voorts zullen
alsdan zonder nadere aankondigingen incassomaatregelen worden getroffen.”
2.23 Bij e-mail van eveneens 4 december 2023 heeft mr. F namens klager als volgt
gereageerd op het bericht van verweerder:
“Zojuist ontving ik uw brief met bijlage. Helaas ontbraken de financiële stukken
van uw cliënte, graag ontvang ik deze alsnog zodat ik een berekening kan maken. Wellicht
kunnen partijen alsnog in onderling overleg tot overeenstemming komen, zo niet dan
zal client genoodzaakt zijn hoger beroep in te stellen. lk neem aan dat uw cliënte
- evenals client - daarop niet zit te wachten.
Kortom, graag ontvang ik uiterlijk vandaag nog de gevraagde financiële stukken van
uw cliënte van u.”
2.24 Bij e-mail van 5 december 2023 heeft mr. F zich nogmaals tot verweerder
gewend over de financiële stukken en geschreven:
“Helaas heb ik nog steeds niet de financiële stukken van uw cliënte mogen ontvangen,
waardoor ik geen berekening kan maken. Mij lijkt het voor beide partijen het fijnst
wanneer dat wel gebeurt, zodat voor hen beiden zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt
gecreëerd. Bovendien wordt cliënt nu genoodzaakt in hoger beroep te gaan, terwijl
het toch voor partijen ook fijner zou zijn wanneer zij niet jegens elkaar hoeven te
procederen.
Kortom, ik doe voor de laatste maal een dringend beroep op u om vandaag alsnog de
financiële stukken van uw cliënte aan mij ter beschikking te stellen.”
2.25 Bij e-mail van eveneens 5 december 2023 heeft verweerder aan mr. F geantwoord,
voor zover relevant:
“Zoals ik al aangaf heeft uw cliënt de betreffende stukken gewoon in zijn bezit
en kan hij die ophalen op het adres waar ze zijn bezorgd, als hij ze niet reeds in
bezit heeft. Voorts bezit ik op dit moment ook niet over de destijds door mij bij
hem opgevraagde stukken. Het zou in de rede liggen dat ik die eerst ontvang, voordat
cliënte überhaupt overweegt om haar stukken wederom te verstrekken.
Voorts gaat u niet in op de betalingssommatie en is de achterstand ook nog niet
betaald. Cliënte heeft mij gevraagd de gevraagde stukken om deze redenen niet nogmaals
aan uw client te verstrekken. Cliënte is niet heel bang voor een hoger beroep en zij
herhaalt dat, indien uw cliënt in hoger beroep wenst te gaan, dat hem vrij staat.”
2.26 Bij e-mail van 11 december 2023 heeft mr. F aan verweerder geschreven, voor
zover relevant:
“Uit mijn eerder schrijven heeft u kunnen opmaken dat cliënt het verzoekschrift
nimmer in zijn bezit heeft gehad. Klaarblijkelijk is het op het adres waar u het naartoe
heeft laten zenden in het ongerede geraakt, reden dat ik de stukken bij u opvraag.
lk ga er tenminste vanuit dat u nog wel over een afschrift met bijlagen beschikt.
(…)
Nogmaals wil ik er bij u op aandringen de financiële stukken van uw cliënte aan
mij te mailen zodat ik namens cliënt een berekening kan maken en namens cliënt een
voorstel kan doen aan uw cliënte. Het zou toch voor beide partijen fijn zijn wanneer
er alsnog in onderling overleg tot een afspraak wordt gekomen?
Derhalve: graag ontvang ik de stukken dwz een afschrift van het ingediende verzoekschrift
alsmede de financiële stukken van uw cliënte heden nog van u.”
2.27 Op 12 december 2023 heeft verweerder een afschrift van het verzoekschrift
tot vaststelling kinderalimentatie aan mr. F gestuurd. In de begeleidende e-mail schrijft
verweerder:
“Bijgaand de processtukken. Cliënte geeft mij geen machtiging u nog andere stukken
te verstrekken nu u met de bij het verzoekschrift gevoegde stukken uit de voeten kunt.
lndien uw cliënt het met de uitspraak niet eens is kan hij hoger beroep instellen.
Cliënte ziet verder ook geen heil in een nieuwe poging in der minne tot een regeling
te komen en u hoeft wat haar betreft ook geen voorstel te doen. U kunt zich te dien
aanzien dus de moeite besparen.”
2.28 Bij e-mail van eveneens 12 december 2023 heeft mr. F aan verweerder geantwoord:
“Bij de stukken trof ik geen recente salarisspecificaties van uw cliënte aan. Graag
ontvang ik die alsnog.”
2.29 Verweerder heeft niet meer op dit verzoek gereageerd. Op 14 december 2023
heeft de deurwaarder mr. F laten weten dat verweerder opdracht heeft gegeven om de
executie te hervatten.
2.30 Op 18 december 2023 heeft mr. F zich in de verzoekschriftprocedure over
het vaststellen van een zorgregeling bij de rechtbank Noord-Holland voor klager gesteld.
2.31 Tegen de beschikking van 10 november 2023 heeft mr. F namens klager hoger
beroep ingesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
a) verweerder heeft er niet voor gezorgd dat klager kennis heeft kunnen nemen
van de verzoekschriften, terwijl verweerder wist dat klager niet op het adres woont
waar hij staat ingeschreven;
b) verweerder heeft klager niet in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg
tot een oplossing te komen. Hij heeft binnen de aan klager gegunde termijn voor het
afgeven van financiële stukken, de procedure tot kinderalimentatie aanhangig gemaakt
bij de rechtbank;
c) verweerder heeft mr. F, nadat zij zich als advocaat van klager bij verweerder
bekend had gemaakt, niet geïnformeerd over de twee procedures die inmiddels aanhangig
waren gemaakt tegen klager. Hiermee heeft verweerder de belangen van klager onnodig
en op ontoelaatbare wijze geschaad;
d) verweerder heeft in een tijdsbestek van vijf dagen twee procedures aanhangig
gemaakt, terwijl beide verzoeken in één verzoekschrift hadden kunnen worden opgenomen,
zodat maar één procedure had hoeven worden gevoerd. Hierdoor wordt klager onnodig
op kosten gejaagd;
e) verweerder heeft klager niet in de gelegenheid gesteld vrijwillig aan de uitspraak
te voldoen nadat een beschikking was afgegeven door de rechtbank. De beschikking is
niet per brief en/of per mail naar zijn werkelijke verblijfadres verzonden met het
verzoek te willen voldoen aan de beschikking, maar deze is direct aan klager betekend
met bevel om aan de beschikking te voldoen;
f) verweerder heeft de deurwaarder verzocht de beschikking te betekenen en te
executeren aan het adres in gemeente V terwijl verweerder weet dat klager daar niet
woonachtig is;
g) verweerder is niet bereid gebleken om nadat de rechtbank de beschikking had
afgegeven in overleg te treden om alsnog tot overeenstemming te komen, zodat klager
genoodzaakt was tegen deze beschikking hoger beroep in te stellen;
h) verweerder verschuilt zich achter zijn cliënte (de ex-partner) door te stellen
dat zij hem geen toestemming verleent om recente financiële stukken af te geven voor
het maken van een draagkrachtberekening. Van hem als advocaat mag worden verwacht
dat hij zijn cliënte erop wijst dat zij gehouden is dergelijke informatie te verstrekken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Klager klaagt over het handelen van de advocaat van zijn wederpartij. Het
algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het
belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke
kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt.
Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij.
Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen
niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen
waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij
toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen verder de belangen van hun
cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat hun cliënt hen verschaft.
In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
5.2 Daarbij moet een advocaat in een familiekwesties als de onderhavige waken
voor onnodige polarisatie tussen de ex-partners. Van een advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Een advocaat
dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook
de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede
wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te
stellen. Van een advocaat mag bovendien een zekere terughoudendheid worden verwacht
in het entameren van procedures. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor
geformuleerde maatstaven.
Beoordeling klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een
gezamenlijke behandeling en zien op verweerders handelwijze tot de beschikking van
10 november 2023. De raad acht voor de beoordeling van deze klachtonderdelen de volgende
feiten relevant. Verweerder heeft klager namens zijn cliënte op 23 augustus 2023 een
eerste brief heeft gestuurd met een voorstel voor een zorgregeling, waarbij klager
een termijn van tien dagen ontving om in te stemmen met de voorgestelde regeling.
Op 30 augustus 2023 heeft verweerder klager een tweede brief gestuurd met het verzoek
om binnen tien dagen bepaalde financiële gegevens toe te zenden in verband met het
vaststellen van de kinderalimentatie. Nog voordat de termijn in laatstgenoemde brief
(van 30 augustus 2023) was verstreken heeft verweerder op 4 september 2023 en 8 september
2023 twee procedures tegen klager aanhangig gemaakt over respectievelijk het vaststellen
van een zorgregeling en over het vaststellen van de kinderalimentatie. Verweerder
heeft geen afschrift van de verzoekschriften aan klager gestuurd en klager ook anderszins
niet geïnformeerd over het aanhangig maken van de procedures. Toen mr. F zich vervolgens
op 13 september 2023 als de advocaat van klager bij verweerder bekend maakte, heeft
verweerder ook nagelaten haar op de hoogte te stellen van de procedures die hij aanhangig
had gemaakt. Nadat de rechtbank verweerder vervolgens op 20 september 2023 had verzocht
om toezending van een BRP-uittreksel van klager en verweerder op grond van dit BPR-uittreksel
en uit navraag bij zijn cliënte begreep dat klager bij zijn moeder woonde in de gemeente
B, maar stond ingeschreven in de gemeente V, heeft verweerder ten slotte nagelaten
de rechtbank hiervan op de hoogte te stellen.
5.4 Naar het oordeel van de raad volgt uit voorgaande feiten en omstandigheden
dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat in een familiezaak
betaamt. Verweerder heeft met zijn handelwijze laten zien zich niet bewust te zijn
van het feit dat van hem verwacht werd depolariserend te werk te gaan en dat op hem
een extra verantwoordelijkheid rustte om te proberen tot een minnelijke regeling te
komen met klager (gedragsregel 5). Verweerder heeft klager slechts één brief gestuurd
over de zorgregeling en één brief over de kinderalimentatie (op 23 augustus 2023 en
30 augustus 2023), om vervolgens reeds voor het verstrijken van de door hem in zijn
tweede brief gegeven termijn twee procedures aanhangig te maken, zonder klager van
deze procedures op de hoogte te stellen. Van verweerder mocht op z’n minst genomen
worden verwacht dat hij klager, bij het uitblijven van een reactie op zijn brieven
van 23 augustus 2023 en 30 augustus 2023, in ieder geval nog had aangeschreven en
de voorgenomen rechtsmaatregelen had aangekondigd. Ook had van verweerder mogen worden
verwacht dat hij klager deugdelijk op de hoogte zou stellen van de aanhangig gemaakte
procedures. Hoewel het gebruikelijk is in familierechtzaken dat de rechtbank zorgdraagt
voor verzending van ingediende processtukken aan de belanghebbende partijen, kan het
beginsel van fair play, verwoord in gedragsregel 20, onder omstandigheden ook de verplichting
meebrengen om de wederpartij die niet door een advocaat wordt bijgestaan een afschrift
te zenden van stukken die aan de rechtbank worden gestuurd (zie RvD Amsterdam 28 februari
2017, ECLI:NL:TADRAMS:2017:48). Nu klager op het moment van indiening van de verzoekschriften
niet werd bijgestaan door een advocaat, had verweerder aan klager op grond van het
fair play-beginsel een afschrift van de verzoekschriften moeten sturen. De omstandigheid
dat verweerder dit heeft nagelaten en het aan de rechtbank heeft overgelaten klager
te informeren, maakt het des te kwalijker dat verweerder de rechtbank niet op de hoogte
heeft gesteld van het feit dat klager feitelijk op een ander adres verbleef dan waar
hij volgens de gemeente stond ingeschreven. Tot slot heeft verweerder zeer ten onrechte
informatie onthouden aan de advocaat van klager, mr. F, door haar - toen zij zich
op 13 september 2023 namens klager bij verweerder meldde - bewust niet op de hoogte
te stellen van de reeds tegen klager aanhangig gemaakte procedures. Verweerder heeft
zich daarmee uiterst onwelwillend opgesteld tegenover zijn collega, waarmee hij ook
gedragsregel 24 heeft veronachtzaamd.
5.5 Deze feiten en omstandigheden leiden de raad tot de slotsom dat de klachtonderdelen
a), b) en c) gegrond zijn.
5.6 Voor zover verweerder verder wordt verweten dat hij zijn verzoeken tot vaststelling
van een zorgregeling en kinderalimentatie in één verzoekschrift had moeten opnemen
(klachtonderdeel d), geldt het volgende. Hoewel het uit oogpunt van doelmatigheid
wellicht beter was geweest om beide kwesties in één verzoekschrift op te nemen, behoort
het tot de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt om met zijn cliënte
een andere keuze hierin te maken. Klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdelen e), f), g) en h)
5.7 Ook deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor
een gezamenlijke behandeling en zien op verweerders handelwijze vanaf de beschikking
van 10 november 2023. In dit verband zijn de volgende feiten relevant. Nadat in de
alimentatiezaak op 10 november 2023 een beschikking was afgegeven, heeft verweerder
deze door de deurwaarder aan klager laten betekenen, zonder hem eerst in de gelegenheid
te stellen om vrijwillig aan de beschikking te voldoen. Verweerder heeft de deurwaarder
opdracht gegeven de beschikking te betekenen en te executeren aan klagers adres in
de gemeente V, waar klager stond ingeschreven. Op verzoeken van mr. F (op 27 november
2023, 4 december 2023 en 5 december 2023) om toezending van financiële gegevens en
om te proberen een regeling te treffen, heeft verweerder aangegeven dat zijn cliënte
niet tot overleg bereid is en heeft hij geweigerd de financiële stukken toe te zenden.
Zijn cliënte had er gelet op eerdere ervaringen met klager geen vertrouwen in dat
een eventueel overleg tot een oplossing zou leiden, aldus verweerder bij e-mail van
12 december 2023. Op 14 december 2023 heeft de deurwaarder mr. F laten weten dat verweerder
opdracht heeft gegeven om de executie te hervatten. Mr. F heeft hierop namens klager
hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 november 2023.
5.8 Naar aanleiding van voorgaand feitencomplex overweegt de raad het volgende.
Allereerst heeft te gelden dat verweerder op grond van gedragsregel 6 lid 2 gehouden
was om, alvorens over te gaan tot het nemen van executiemaatregelen, mr. F als advocaat
van klager te informeren en klager een redelijke termijn te gunnen om vrijwillig aan
de beschikking te voldoen. Door dit na te laten heeft verweerder de belangen van klager
onevenredig geschaad. Van een bijzonder belang bij de cliënte van verweerder die een
uitzondering op deze hoofdregel rechtvaardigt, is naar het oordeel van de raad onvoldoende
gebleken. Het moge zo zijn dat zijn cliënte met spoed zat te wachten op de alimentatiebetalingen,
maar dat kan niet gelden als rechtvaardiging om niet eerst na te gaan of klager bereid
was vrijwillig aan de beschikking te voldoen. In dat geval zou de cliënte van verweerder
eveneens de alimentatiebetalingen hebben ontvangen en zouden de deurwaarderskosten
bespaard zijn gebleven. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de raad in zijn
afweging om het vonnis direct te laten betekenen te veel laten leiden door de wensen
van zijn cliënte en hij heeft ook hier onvoldoende oog gehad voor het belang van zo
min mogelijk escalatie in de familiesituatie.
5.9 Voorts valt verweerder te verwijten dat hij de deurwaarder heeft verzocht
de beschikking te betekenen en te executeren aan het adres van klager in de gemeente
V, terwijl verweerder wist dat klager daar feitelijk niet woonde. Het had op de weg
van verweerder gelegen de deurwaarder daarvan op de hoogte te stellen. Het is weliswaar
aan de deurwaarder om te bepalen op welke wijze er wordt betekend, maar het is aan
de advocaat om de deurwaarder te informeren omtrent hem bekende bijzonderheden die
spelen ten aanzien van de verblijfplaats van de geadresseerde. Dat heeft verweerder
niet gedaan.
5.10 Tot slot valt het verweerder aan te rekenen dat hij niet is ingegaan op
de herhaalde verzoeken van mr. F om de financiële gegevens van zijn cliënte te verstrekken
en om onderling tot een oplossing te komen, waardoor mr. F namens klager hoger beroep
heeft moeten instellen tegen de beschikking van 10 november 2023. In plaats van op
de geboden opening tot het treffen van een regeling in te gaan, heeft verweerder geantwoord
dat zijn cliënte niet tot overleg bereid was. Zijn cliënte had er, gezien haar eerdere
ervaringen met klager, geen vertrouwen in dat eventueel overleg tot een oplossing
zou leiden. Hoewel van verweerder niet verwacht kan worden dat hij tegen de wil van
zijn cliënte een regeling probeert te treffen met de wederpartij, valt verweerder
- ook in het licht van alle eerdere gebeurtenissen - te verwijten dat hij op geen
enkel moment inspanningen heeft verricht voor het bereiken van een minnelijke oplossing
tussen partijen en zich teveel heeft laten leiden door de wensen van zijn cliënte.
Gelet hierop heeft verweerder blijk gegeven van onvoldoende professionele distantie
ten opzichte van zijn cliënte en het conflict door zijn houding verder laten escaleren.
Al deze omstandigheden tezamen leiden de raad tot de slotsom dat de klachtonderdelen
e), f), g) en h) eveneens gegrond zijn.
6. MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich in de familiekwestie tussen zijn cliënte en klager
tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen. Verweerder heeft zich bij de uitvoering van
de opdracht van zijn cliënte te veel laten leiden door de wensen van zijn cliënte
en onvoldoende oog gehad voor het belang van zo min mogelijk escalatie in de familiesituatie.
Niet gebleken is dat verweerder op enig moment heeft getracht te voorkomen dat de
verhoudingen tussen partijen verder escaleerden, terwijl juist van een advocaat in
zaken die het familierecht betreffen, en in het bijzonder die waar kinderen bij betrokken
zijn, een de-escalerende houding mag worden verwacht. De aard en ernst van zijn gedragingen
rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Omdat aan verweerder niet eerder een
maatregel is opgelegd en hij ter zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat
zijn handelen niet juist was, ziet de raad aanleiding om aan verweerder de maatregel
van een waarschuwing op te leggen.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht, op één klachtonderdeel na, gegrond verklaart, moet
verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht
van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b), c), e), f), g) en h) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4;
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en mr. J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 december 2024