Zoekresultaten 1521-1540 van de 14232 resultaten
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:118 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1797
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:118
Klacht van de IGJ tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige werkt sinds 2012 als zzp’er in de (thuis)zorg. Van maart 2018 tot januari 2021 heeft zij (wijlen) patiënte dagelijks verpleegd. Dit betrof ADL-zorg. Naar aanleiding van een melding heeft de IGJ onderzoek verricht. De IGJ verwijt de verpleegkundige, samengevat, dat zij bij het verlenen van zorg aan de patiënte onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld, geen althans onvoldoende dossier heeft bijgehouden, en dat zij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek van de IGJ. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst voor de duur van 6 maanden. Nadat zowel de verpleegkundige als de IGJ tegen deze beslissing beroep heeft ingesteld, verklaart het Centraal Tuchtcollege de klacht in al zijn onderdelen gegrond en wordt aan de verpleegkundige de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1795
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:117
Klacht tegen psychiater. De psychiater heef op verzoek van het UWV een rapport opgesteld over klaagster. Het onderzoek betreft een vraagstelling ter beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van klaagster. Klaagster verwijt de psychiater dat 1. het rapport geen peildatum noemt voor de beoordeling, waardoor het rapport niet zorgvuldig en begrijpelijk is, 2. de bij de aanvraag meegezonden medische stukken waarnaar wordt verwezen niet worden vermeld, waardoor het rapport niet inzichtelijk is, 3. uit het rapport niet blijkt welke validatietests zijn gebruikt en 4. de psychiater gezien de hoge score van de gebruikte SIMS-validatietest niet de conclusie had mogen trekken dat er sprake was van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het deskundigenrapport de toets der kritiek niet kan doorstaan. Het Centraal Tuchtcollege zet uiteen dat de psychiater tot een conclusie komt die sterk afwijkt van de bevindingen/diagnoses van de behandelaren, hetgeen aanleiding had moeten zijn om nadere informatie op te vragen bij de behandelaars. Dat de psychiater dit heeft nagelaten, kan haar tuchtrechtelijk worden verweten. Het Centraal Tuchtcollege verklaart daarom het beroep van klaagster deels gegrond en legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1097
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:121
Klacht tegen psychiater. Klager was onder behandeling bij een ontwikkelingsstoornisteam. De beklaagde psychiater heeft klager beoordeeld in het kader van een second opinion. Klager heeft de psychiater gevraagd om een verklaring af te geven inhoudende de vaststelling van zijn beperkingen (een ADHD-verklaring). Dit heeft de psychiater gedaan. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de door klager geformuleerde klachten al in een eerdere tuchtprocedure zijn beoordeeld en verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk (ne bis in idem). Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:122 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1796
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:122
Klacht tegen een internist-nefroloog. Patiënt, geboren in 2001, was sinds 2008 bekend met een steroïdresistent nefrotisch syndroom. Hij was in november 2019 door het ziekenhuis, waar de internist werkzaam is, overgenomen van een ander ziekenhuis. Begin juni 2020 was de conclusie dat de nierfunctie van patiënt zo slecht was dat dialyse in afwachting van niertransplantatie onvermijdelijk was. De internist was begin juni 2020 de behandelaar van patiënt en heeft bij hem een dialyselijn geplaatst. Vervolgens is er met dialyseren gestart. Een maand later is patiënt plotseling overleden. Klagers (moeder, stiefvader en broers en zussen van patiënt) verwijten de internist dat hij patiënt en zijn moeder onvoldoende heeft geïnformeerd en geen toestemming van patiënt heeft verkregen om de dialyselijn te plaatsen. Daarmee zou het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt geschonden zijn. Verder wordt de internist verweten dat hij bij het plaatsen van de dialyselijn het verkeerde materiaal heeft gebruikt en dat hij daarna onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht en regiefunctie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers, uitgezonderd de moeder van patiënt, niet-ontvankelijk, en verklaart de klacht ongegrond. In beroep is de zaak in volle omgang nogmaals voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:123 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1733
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:123
Klacht tegen huisarts. De huisarts is door de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster gevraagd om een medisch advies uit te brengen over de stelling van klaagster dat zij in haar woning is blootgesteld aan bepaalde stoffen, als gevolg waarvan zij blijvende longklachten zou hebben opgelopen. De verzekeraar wilde op basis van het advies een inschatting maken of een door klaagster aan te spannen civiele procedure tegen de verhuurder van de woning een kans van slagen had. Klaagster klaagt er over dat de adviezen van de huisarts niet op zorgvuldige en deskundige wijze tot stand zijn gekomen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege ziet geen reden om aan de deskundigheid van de arts te twijfelen, maar komt wel tot het oordeel dat de huisarts bij het aan zijn adviezen ten grondslag liggende onderzoek op bepaalde onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid te werk is gegaan. Klachtonderdeel 1 is in zoverre gegrond. Het Centraal Tuchtcollege ziet af van de oplegging van een maatregel (art. 69, vierde lid, wet BIG).
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:119 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1682
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:119
Klacht tegen verpleegkundige die werkt als manager wijkverpleging. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij door haar toedoen op 19 november 2021 eenzijdig uit de zorg is gezet. Volgens klager heeft de verpleegkundige hem valselijk beschuldigd van bedreiging van zorgmedewerkers. Hij verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg en dat zij niet aan haar wettelijke zorgplicht heeft voldaan. Klager meent dat de verpleegkundige heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels, zoals die voor haar beroepsgroep gelden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep en geeft een overweging ten overvloede over het eenzijdig beëindigen van de zorgverlening door de zorgaanbieder.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2023:120 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1681
- Datum publicatie: 19-07-2023
- Datum uitspraak: 19-07-2023
- ECLI:NL:TGZCTG:2023:120
Klacht tegen coördinerend wijkverpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij door haar toedoen op 19 november 2021 eenzijdig uit de (thuis)zorg is gezet. Volgens klager heeft de verpleegkundige hem valselijk beschuldigd van bedreiging van zorgmedewerkers. Hij verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg en dat zij niet aan haar wettelijke zorgplicht heeft voldaan. Klager meent dat de verpleegkundige heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels, zoals die voor haar beroepsgroep gelden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep en geeft een overweging ten overvloede over het eenzijdig beëindigen van de zorgverlening door de zorgaanbieder.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5051
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 13-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:35
Klacht tegen huisarts over onder meer 1) het onderzoeken en behandelen van en voorschrijven van medicatie aan de dochter van klager zonder zijn toestemming en 2) de wijze waarop de huisarts klager heeft geconfronteerd en ondervraagd over een beschuldiging van door klager (vermeend) gepleegd seksueel misbruik. M.b.t. 1) De huisarts heeft in lijn met de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen haar beleid bepaald en hieraan op basis van goed hulpverlenerschap en binnen de grenzen van wat van haar in het kader van een werkbare bedrijfsvoering mag worden verwacht, uitvoering gegeven. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van de huisarts dat zij de medicatie niet heeft voorgeschreven onjuist is. M.b.t. 2) De huisarts had de dochter in het bijzijn van de ouders niet nader moeten bevragen op vermeend misbruik door klager en had meer distantie moeten nemen. Dit klachtonderdeel is gegrond. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond. Geen maatregel. Publicatie.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4483
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 18-07-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:177
Klacht tegen een revalidatiearts, ongegrond. Klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) was eerst klinisch opgenomen en aansluitend poliklinisch behandeld in een revalidatiecentrum waar de revalidatiearts destijds werkzaam was. Omdat geen indicatie meer bestond voor verdere revalidatie in de tweede lijn is geprobeerd een eerstelijns fysiotherapeut te vinden voor verdere begeleiding van klager. Uiteindelijk is er nog een tweede poliklinische revalidatieperiode aan klager aangeboden voor de duur van acht weken in 2014, waarna de behandeling definitief is geëindigd. Klager verwijt de revalidatiearts onvoldoende onderbouwing van het beleid en onvoldoende informatievoorziening aan klager voorafgaand en volgend op zijn ontslag uit de revalidatie, gebrekkige en oneigenlijke dossiervoering en onvoldoende toezicht op professionele dossiervorming van teamleden, gebrek aan expertise als controlerend/coördinerend revalidatiearts in de periode na ontslag, waardoor er een enorme terugval in het lichamelijk en geestelijk functioneren van klager is opgetreden, onvoldoende zelfreflectie en onvoldoende toetsbare houding in de interne klachtenprocedure naar aanleiding van het ontslag en een onjuist/onwaar verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de revalidatiearts zich behoorlijk heeft ingespannen om voor klager, die tijdig en duidelijk genoeg op de hoogte is gebracht van de beëindiging van de behandeling, een goede vervolgplek te vinden in de eerstelijns fysiotherapeutische zorg. Voorts is uit het dossier een goed beeld te halen van de behandeling van klager, er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de revalidatiearts aantekeningen heeft gemaakt die niet strookten met de werkelijkheid of waarheid ( zie ook de beslissing onder 5.3) . Ten aanzien van het derde klachtonderdeel is het college van oordeel dat de revalidatiearts zich meer dan voldoende en conform de aanbevelingen in de richtlijn GBS heeft ingespannen voor klager. Multidisciplinair is op goede gronden besloten de behandeling te beëindigen (zie beslissing onder 3.11). Tenslotte is het college van oordeel dat uit het inhoudelijk verslag van de klachtencommissie van het revalidatiecentrum op geen enkele wijze blijkt dat de revalidatiearts zich niet toetsbaar heeft opgesteld of heeft willen opstellen. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:178 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4484
- Datum publicatie: 18-07-2023
- Datum uitspraak: 18-07-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:178
Klacht tegen een revalidatiearts, kennelijk ongegrond. De revalidatiearts heeft op verzoek van een collega een second opinion verricht bij klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) en een klinisch en poliklinisch revalidatie traject heeft doorlopen bij deze collega. Nadien heeft klager een klacht over de revalidatie arts ingediend bij haar werkgever. Klager verwijt de revalidatiearts dat zij onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie, geen zelfstandige en gedetailleerde mening heeft gegeven over de revalidatiemogelijkheden, zich in de klachtenprocedure wel heeft geëxcuseerd voor haar handelen, maar niet oprecht en puur om ‘haar straatje schoon te vegen’ en als laatste klager onvoldoende als bron van informatie heeft gebruikt. Het college is van oordeel dat gezien de vraagstelling bij een second opinion die enerzijds betrekking had op de functionele prognose en anderzijds op de therapeutische principes die klager nodig had om het huidige niveau van functioneren te behouden, verder lichamelijk onderzoek dan de revalidatiearts heeft verricht niet nodig was. Ook is het college van oordeel dat de beoordeling van de revalidatiearts voldoende onderbouwd was en dat er geen enkel aanknopingspunt is dat de revalidatiearts niet zelfstandig tot haar beoordeling is gekomen. Tenslotte oordeelt het college dat de revalidatiearts klager tegemoet is gekomen en zeer accuraat heeft gehandeld door in het kader van de klachtenprocedure een gesprek bij klager thuis te voeren. Het verwijt dat de aangeboden excuses niet oprecht zijn geweest, is kennelijk de opvatting of het gevoelen van klager waarover het college dan ook geen oordeel kan geven. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023-5557
- Datum publicatie: 17-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:145
Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts. Bij de arts is sprake van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. Het college oordeelt dat de arts weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat er op dit moment nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen. Er is op het moment van de beoordeling door het college onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid. Volgt doorhaling inschrijving in BIG-register en directe schorsing.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5001
- Datum publicatie: 17-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:32
Klacht tegen neuroloog. Zonder toestemming door patiënt gemaakte video-opname mag in beginsel worden gebruikt in tuchtprocedure. Geen bewijs dat de neuroloog de patiënt bewust verkeerd heeft ingelicht. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5046
- Datum publicatie: 17-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:34
Klacht tegen arts in forensisch psychiatrische kliniek kennelijk ongegrond. Verweerder levert huisartsenzorg in de forensisch psychiatrische kliniek waar klager verblijft. Omdat klager ’s nachts last heeft van rugpijn, slikt hij elke avond 400 mg ibuprofen. Klager verwijt verweerder dat zijn rugklachten niet verholpen kunnen worden met fysiotherapie en ook verwijt hij verweerder dat hij geen oplossing biedt in de vorm van een nieuw matras. De verwijten zijn niet terecht. Verweerder heeft adequaat gehandeld door klager te adviseren de fysiotherapie te hervatten en bij persisterende rugklachten terug te komen. Daarnaast vallen de matrassen binnen de kliniek onder de verantwoordelijkheid van de afdelingsmanager en kan niet aan verweerder worden verweten dat klager geen nieuw matras krijgt.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:144 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5276
- Datum publicatie: 17-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:144
Klacht tegen GZ-psycholoog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over een rapport dat de GZ-psycholoog over klager heeft uitgebracht. Klager is door de GZ-psycholoog onderzocht en daar is een rapport van gemaakt. Klager stelt dat er geen, althans onvoldoende onderzoek is gedaan voor het vaststellen van een diagnose en het uitbrengen van een advies. Het college oordeelt dat de GZ-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2023:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4605
- Datum publicatie: 17-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZREIN:2023:33
Klacht tegen huisarts ongegrond. Klagers moeder (hierna: patiënte) was bekend met dementie. Vanwege een val van een krukje had zij pijnklachten en is zij enkele dagen later op vrijdag door verweerder gezien. Hij onderzocht patiënte en adviseerde om haar paracetamol te geven tegen de pijn. Daarnaast werd na intercollegiaal overleg besloten om patiënte op de transferafdeling van een zorgcentrum te laten opnemen. Hier kon zij de volgende maandag terecht. Vanaf dat moment viel zij niet meer onder de huisartsenzorg van verweerder. Omdat de pijnklachten in de periode daarna bleven aanhouden, zijn uiteindelijk een CT-scan en röntgenfoto van de onderrug gemaakt met als conclusie gekend hoogteverlies van L1 (maar progressief ten opzichte van 2019) en een nieuwe compressiefractuur L2. Niet veel later is een palliatief beleid ingezet en is patiënte overleden. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij niet de juiste diagnose heeft gesteld bij patiënte, onvoldoende/niet het juiste onderzoek heeft verricht en dat patiënte onnodig veel pijn leed. Ook verwijt klager verweerder dat hij na het consult op vrijdag geen contact meer heeft opgenomen. Het college komt tot het oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:175 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4035
- Datum publicatie: 14-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:175
Kennelijk ongegronde klacht tegen een reumatoloog. Klaagster is de echtgenote van de inmiddels overleden patiënt. Klaagster verwijt de reumatoloog dat hij de patiënt er niet van op de hoogte heeft gebracht dat patiënten die bepaalde reumamedicatie gebruiken, geen antilichamen aanmaken tegen COVID-19, zelfs niet na vaccinatie. Ook verwijt zij de reumatoloog dat hij er niet van op de hoogte was dat de patiënt COVID-19 had. Het college overweegt als volgt: met de kennis van nu kan naar het oordeel van het college hooguit – achteraf – worden gezegd dat de patiënt in juli 2021 mogelijk niet de meest optimale medicatie heeft gekregen. Zelfs nu kan echter niet concreet worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de eenmalige behandeling met rituximab bij hem daadwerkelijk van negatieve invloed is geweest op de opbouw van antilichamen tegen COVID-19, mede gelet op het feit dat hij ruimschoots voor die behandeling al (tweemaal) was gevaccineerd. Het college is van oordeel dat met de kennis van destijds (juli 2021), maar eigenlijk ook met de kennis van nu, voor de reumatoloog geen goed alternatief voor de aan de patiënt gegeven behandeling beschikbaar was. Hij heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het andere klachtonderdeel is ook ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:176 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5064
- Datum publicatie: 14-07-2023
- Datum uitspraak: 14-07-2023
- ECLI:NL:TGZRAMS:2023:176
Ongegronde klacht tegen een radioloog. De radioloog heeft een CT-scan van de dikke darm van klaagster beoordeeld. Volgens klaagster heeft de radioloog bij die beoordeling geen afwijkingen aan de alvleesklier waargenomen die duiden op alvleesklierkanker terwijl die afwijkingen, zo blijkt achteraf, op die CT-scan wel te zien waren. Het college overweegt als volgt: gelet op de vraagstelling, de informatie die de radioloog had én de zeer beperkte zichtbaarheid van de afwijking van de alvleesklier op de CT-scan acht het college het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de radioloog die niet heeft waargenomen. Ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4994
- Datum publicatie: 13-07-2023
- Datum uitspraak: 11-07-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:131
Klacht tegen neuroloog wegens volgens klagers o.a. onzorgvuldige melding bij Veilig Thuis. De dochter van klagers werd na een wegraking thuis, opgenomen op de kinder-intensive care. De MRI liet zien dat er sprake was van ernstige afwijkingen. Verweerster heeft de MRI in een team van neuroradiologen en kinderneurologen besproken en zij concludeerden dat toegebracht letsel bovenaan aan in de differentiaaldiagnose stond. Dit volgde ook uit de bevindingen van de oogarts die in consult was geroepen. Deze kon de retinabloedigen niet verklaren door de door vader omschreven acties bij toepassing door hem van “basic life support”. Ook deze afwijking zou het beste passen bij niet-accidenteel letsel. Verweerster heeft de casus anoniem besproken met Veilig Thuis, die adviseerde een melding van een verdenking van kindermishandeling te doen. Verweerster heeft de uitslag van de MRI en het voornemen tot het doen van een melding met klagers besproken. Na de melding heeft Veilig Thuis een onderzoek en begeleiding opgestart, wat leidde tot vergaande maatregelen ten opzichte van klagers, waaronder inbreuk op hun privacy, inperking van hun privacy bij hun omgang met hun dochter, en top-teen-onderzoeken bij hun beide dochters. Het college oordeelt dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld. Klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:138 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5105
- Datum publicatie: 13-07-2023
- Datum uitspraak: 10-07-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:138
Klacht over de behandeling van de echtgenote van klager (hierna: patiënte) door een cardioloog (verweerder). Patiënte stond vanwege cardiale problematiek onder controle van een cardioloog. De lichamelijke conditie van patiënte verslechterde en een operatie bleek noodzakelijk. Patiënte werd hiervoor aangemeld en verbleef in afwachting van de operatie thuis. In de periode hierna verslechterde de conditie van patiënte (verder). Zij werd in verband hiermee in het ziekenhuis opgenomen, waar zij overleed. De cardioloog was op de dag van haar overlijden als (superviserend) cardioloog betrokken bij de behandeling van patiënte. Klager verwijt de arts – kort gezegd – dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld op de dag van het overlijden van patiënte. Het college oordeelt dat de klachten ongegrond zijn. Het beleid werd bepaald in overleg met andere specialisten en de conclusie dat op dat moment geen chirurgische interventie (meer) mogelijk was, was niet onzorgvuldig. Voorts blijkt nergens uit dat door of in opdracht van de cardioloog medicatie is toegediend die niet passend was bij de toestand van klaagster.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2023:132 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4289
- Datum publicatie: 13-07-2023
- Datum uitspraak: 07-07-2023
- ECLI:NL:TGZRZWO:2023:132
Klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagsters dochter, geboren in 2005, is in 2019 psychologisch onderzocht om te kijken of zij ADHD heeft en hoe de relatie tussen haar en klaagster verbeterd kon worden. Het onderzoek is uitgevoerd door twee zorgverleners die niet BIG-geregistreerd zijn. De gz-psycholoog functioneerde als hun supervisor ten aanzien van dit onderzoek. Klaagster is het niet eens met de inhoud van het rapport en vindt het rapport ook niet professioneel. Zij verwijt dit de gz-psycholoog, omdat deze als supervisor had moeten zorgdragen voor een betere rapportage. Het college deelt de verwijten niet en verklaart de klacht ongegrond.