ECLI:NL:TGZRZWO:2023:132 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4289

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2023:132
Datum uitspraak: 07-07-2023
Datum publicatie: 13-07-2023
Zaaknummer(s): Z2022/4289
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagsters dochter, geboren in 2005, is in 2019 psychologisch onderzocht om te kijken of zij ADHD heeft en hoe de relatie tussen haar en klaagster verbeterd kon worden. Het onderzoek is uitgevoerd door twee zorgverleners die niet BIG-geregistreerd zijn. De gz-psycholoog functioneerde als hun supervisor ten aanzien van dit onderzoek. Klaagster is het niet eens met de inhoud van het rapport en vindt het rapport ook niet professioneel. Zij verwijt dit de gz-psycholoog, omdat deze als supervisor had moeten zorgdragen voor een betere rapportage. Het college deelt de verwijten niet en verklaart de klacht ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 7 juli 2023 op de klacht van:

A ,

wonende in B,

klaagster,

tegen

C ,

gezondheidszorgpsycholoog,

destijds werkzaam in E,

verweerster, hierna ook (afgekort): de gz-psycholoog;

bijgestaan door: drs. G.T. de Haan, werkzaam te Leusden,

  1. De zaak in het kort
     
  1. Klaagster en haar dochter zijn beiden ingeschreven geweest als patiënt bij GGZ-instelling G (hierna: de instelling). Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij als supervisor betrokken is geweest bij een onderzoek waarin fouten zijn gemaakt. Bij klaagster is - zonder dat zij zelf onderzocht is – de diagnose autisme gesteld. Volgens klaagster is deze diagnose niet juist. Daarnaast heeft het onderzoek bij de dochter ertoe geleid dat het contact tussen klaagster en haar dochter beschadigd is. Ook dit verwijt zij de gz-psycholoog.
     
  2. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Hierna licht het college dat toe.
     
  1. De procedure
     
  1. Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het klaagschrift met de bijlagen, waaronder een onvolledig onderzoeksrapport, ontvangen op 18 mei 2022;
  • het verweerschrift;
  • aanvullende stukken van klaagster, ontvangen op 22 februari 2023;
  • de reactie van verweerster, ontvangen op 9 maart 2023;
  • het - voor zover bekend - volledige onderzoeksrapport, overgelegd door klaagster tijdens de zitting.
  1. De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
     
  2. De zaak is behandeld op de openbare zitting van 26 mei 2023. Klaagster was aanwezig. De gz-psycholoog en haar gemachtigde waren beiden met kennisgeving afwezig. Klaagster heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college overhandigd.
     
  1. De feiten
     
  1. Verweerster is als gz-psycholoog werkzaam geweest bij G, een instelling die in 2022 failliet is verklaard. Klaagsters dochter, geboren in 2005, is in de instelling psychologisch onderzocht in 2019. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden door een psycholoog en een orthopedagoog onder supervisie van de gz-psycholoog. Als gevolg van het faillissement van de instelling is het in deze procedure niet gelukt de beschikking te verkrijgen over het gehele relevante deel van het medisch dossier. Het diagnostisch onderzoeksrapport is wel ingediend: allereerst een onvolledige versie als bijlage bij het klaagschrift. Ter zitting heeft klaagster de – voor zover bekend – volledige versie overgelegd. 
     
  2. In het onderzoeksrapport staat onder andere het volgende:

Ontwikkelingsanamnese

(…) Moeder van [naam dochter] is gediagnosticeerd met autisme. (…)

(…) Vader had de indruk dat moeder last had van enkele klachten van een postnatale depressie. (…)

Symptom Checklist (SCL-90)
De klachten van [naam dochter] zijn uitgevraagd middels de SCL-90. Hieruit blijkt dat [naam dochter] over het algemeen een hoge lijdensdruk ervaart. Dit uit zich voornamelijk in somatische klachten als hoofdpijn, misselijkheid en zware benen of armen hebben. Daarnaast ervaart [naam dochter] bovengemiddeld tot hoge klachten wat betreft angst, slaapproblemen en heeft [naam dochter] met momenten moeite met denken en handelen. [Naam dochter] voelt zich vaak gespannen en voelt zich belemmerd in het uitvoeren van allerlei dingen.

Zinnen aanvul test (ZAT)

(…) Over de zinnen betreffende de relatie met het gezin, schrijft [naam dochter] dat haar jeugd prima is en de opvoeding wisselend. Ze beschrijft dat het gezin uit elkaar is en beschrijft haar vader als heel lief en haar moeder als gemeen. (…)

Conclusies en integratief beeld

“(…) Er is een grote discrepantie in het beeld dat vader en moeder van [naam dochter] schetsen. Vader ziet vrijwel geen afwijkingen in het gedrag van [naam dochter], terwijl moeder meerdere stoornissen bij [naam dochter] lijkt te herkennen. Moeder en [naam dochter] hebben sinds het overlijden van halfbroer [naam halfbroer] geen goed contact en sinds februari heeft [naam dochter] het contact verbroken. Hierdoor is het onzeker of het beeld dat moeder over [naam dochter] schetst actueel en kloppend is. (…)

Behandeladvies

[Naam dochter] is verbaal sterk, maar ze heeft langer de tijd nodig om informatie te verwerken en oplossingen voor problemen te vinden. Vanwege haar verbale sterkte, is de kans op overvraging bij [naam dochter] groot. Het hebben van weinig motivatie voor school heeft hier een negatief effect op. Het is voor school erg belangrijk om dit goed in de gaten te houden.

De hulpvraag, omgaan met druk gedrag en hulp in relatie tussen moeder en [naam dochter], kwam vooral vanuit moeder. [Naam dochter] geeft zelf aan geen last te hebben van druk gedrag. Daarnaast heeft [naam dochter] besloten geen contact meer met moeder te willen, waardoor [naam dochter] in samenspraak met de behandelaar heeft gekozen voor behandeling bij [naam instelling] te beëindigen. [Naam dochter] heeft zelf geen hulpvraag.”

  1. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat zij en de vader beiden het ouderlijk gezag

hebben over hun dochter. 

  1. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
  1. Volgens klaagster heeft de gz-psycholoog onzorgvuldig/onjuist gehandeld, omdat onder haar supervisie een onderzoeksrapport tot stand is gekomen waar onjuistheden in staan. Als gevolg daarvan heeft het rapport eraan bijgedragen dat klaagster als ouder is verstoten door haar dochter.

Het rapport is gebrekkig in de zin dat:

  1. over klaagster ten onrechte wordt vermeld dat bij haar autisme gediagnosticeerd zou zijn. Daarnaast heeft de vader van haar dochter blijkens het verslag gezegd dat klaagster een postnatale depressie zou hebben doorgemaakt. Ook dat is niet juist;
  2. het onderzoeksverslag slordig en onvolledig is. Er ontbreken handtekeningen, paginanummers en mogelijk ook pagina’s en de namen van de cliënt en regiebehandelaar zijn verkeerd geschreven;
  3. het verslag niet volgens de procedures is opgesteld:
  1. de gekozen bewoordingen in het onderzoeksverslag zijn onprofessioneel. Er staat in dat de dochter klaagster ‘gemeen’ zou vinden, terwijl de dochter ontkent dit zo gezegd te hebben;
  2. het belang van een goed contact tussen klaagster en haar dochter is blijkbaar niet belangrijk voor de onderzoekers en de gz-psycholoog als supervisor;
  1. het volgens een andere gz-psycholoog – aan wie klaagster het heeft laten lezen – onsamenhangend, incompleet en onprofessioneel is opgesteld, zodat er geen conclusies uit getrokken kunnen worden.
  1. De gz-psycholoog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen.
  1. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
  1. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

    1. De gz-psycholoog vindt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat de gz-psycholoog zich als supervisor niet inhoudelijk met het rapport heeft bemoeid. Ze stelt dat ze alleen heeft gekeken naar het integratieve beeld. Het conceptrapport is volgens de gz-psycholoog verder niet aan haar voorgelegd. Zij zou daardoor niet verantwoordelijk kunnen zijn voor gebreken die aan het rapport kleven. Het college volgt de gz-psycholoog hier niet in. Als supervisor had zij wel degelijk een rol van betekenis bij de totstandkoming van het rapport en was zij medeverantwoordelijk voor minimaal een deel van de inhoud, als gevolg waarvan haar handelen tuchtrechtelijk getoetst kan worden. Dit geldt te meer nu de onderzoekers beiden niet BIG-geregistreerd zijn. Nu er ook geen andere redenen zijn waarom klaagster niet-ontvankelijk zijn zou, verklaart het college klaagster ontvankelijk in haar klacht tegen de gz-psycholoog. Hierna volgt de inhoudelijke beoordeling van klacht.

De criteria voor de beoordeling

5.2       De vraag is of de gz-psycholoog beroepsmatig gehandeld heeft zoals van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat de gz-psycholoog beter anders had kunnen handelen, is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat de gz-psycholoog alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor haar eigen handelen.
 

Klachtonderdelen a en c, onder i en ii

5.3       Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat in het rapport beweerd wordt dat bij klaagster autisme is gediagnosticeerd. Dit verwijt is niet juist. Dat bij klaagster autisme zou zijn gediagnosticeerd, is niet als een ‘feit’ opgenomen in het rapport. Dat staat namelijk vermeld onder het kopje ‘Ontwikkelingsanamnese’. Onder de opsomming van de onderzoeksmiddelen is aangegeven dat het bij de ontwikkelingsanamnese gaat om gesprekken met vader en moeder. Hieruit volgt afdoende dat het om informatie gaat die afkomstig is van moeder of vader. Voor de duidelijkheid had beter vermeld kunnen worden wie het gezegd had. Dat dit er niet bij staat, is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bij het vermoeden dat klaagster een postnatale depressie heeft doorgemaakt staat wel duidelijk dat vader dit gezegd heeft.

Het gaat hier dus niet om vaststellingen, conclusies of vermoedens van de rapporteurs, maar om een weergave van wat de ouders hebben gezegd. Dat klaagster het er niet mee eens is, betekent niet dat de rapporteurs of de gz-psycholoog als supervisor hier iets verwijtbaars aan te rekenen valt. De rapporteurs en de gz-psycholoog valt verder ook niet te verwijten dat zij niet hebben onderzocht of de vermelde informatie hierover juist is. Daarnaast geldt dat de dochter klaagster volgens de rapporteurs als ‘gemeen’ heeft beschreven. Dat de dochter dit tegenover klaagster heeft ontkend, is geen bewijs dat ze het niet heeft gezegd of iets van gelijke strekking. De ontkenning betekent dus nog niet dat het ten onrechte in het rapport staat. Maar los daarvan geldt dat dit de gz-psycholoog als supervisor niet verweten kan worden. Zij was immers niet zelf bij de gesprekken betrokken. Waarom zij volgens klaagster had moeten weten dat de dochter dit niet gezegd heeft, gesteld dat dat zo is, valt niet in te zien. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat de gz-psycholoog onvoldoende belang zou hechten aan een goede relatie tussen klaagster en haar dochter. Het is het college niet duidelijk waaruit dat zou blijken volgens klaagster. Voor zover klaagster doelt op de conclusie en het behandeladvies geldt het volgende.

5.4       De onderzoeksvragen waren of bij de dochter sprake was van psychische klachten en ADHD. Deze vragen zijn op basis van het uitgevoerde onderzoek adequaat beantwoord, wat klaagster ook niet bestrijdt. De hulpvraag was volgens het rapport ‘omgaan met druk gedrag van de dochter en hulp in relatie tussen moeder en dochter’. Duidelijk is dat dit de hulpvraag van klaagster was. Gedurende het onderzoek is gebleken dat de dochter zelf geen last van ‘druk gedrag’ heeft en dat zij geen contact meer wilde met klaagster. Nu de dochter zelf geen hulpvraag heeft, heeft zij in samenspraak met de behandelaar besloten de behandeling bij de instelling te beëindigen, zo is vermeld onder het behandeladvies. Dat klaagster teleurgesteld is in wat het onderzoek heeft opgeleverd, is begrijpelijk. Dit neemt echter niet weg dat de conclusie van het onderzoek gedragen wordt door de onderzoeksbevindingen en de ontwikkelingen tijdens het onderzoek en dat het behandeladvies te volgen is. Ook in dit opzicht valt de gz-psycholoog als supervisor geen verwijt te maken.

5.5       Een en ander betekent dat de klachtonderdelen a en c, onder i en ii, ongegrond zijn.

Klachtonderdelen b en d

5.6       Dat het rapport geen paginanummers bevat, levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. En dat een paar keer een naam verkeerd is gespeld in het rapport is weliswaar slordig, maar is eveneens onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt dat het verwijt dat het rapport onsamenhangend, incompleet en onprofessioneel is niet gegrond kan worden verklaard, omdat hiervan niet gebleken is.

Een en ander betekent dat ook de klachtonderdelen b en d ongegrond zijn.  

5.7       Uit het voorgaande vloeit voort dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.

  1. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist,
N.J. Kroon, S.L.M. Jorna en L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door L.C. Commandeur, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023 .

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.