ECLI:NL:TGZCTG:2023:119 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1682

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:119
Datum uitspraak: 19-07-2023
Datum publicatie: 19-07-2023
Zaaknummer(s): C2022/1682
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige die werkt als manager wijkverpleging. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij door haar toedoen op 19 november 2021 eenzijdig uit de zorg is gezet. Volgens klager heeft de verpleegkundige hem valselijk beschuldigd van bedreiging van zorgmedewerkers. Hij verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg en dat zij niet aan haar wettelijke zorgplicht heeft voldaan. Klager meent dat de verpleegkundige heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels, zoals die voor haar beroepsgroep gelden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep en geeft een overweging ten overvloede over het eenzijdig beëindigen van de zorgverlening door de zorgaanbieder.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1682 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, (destijds) werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. S. Koelewijn.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 8 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te B. tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 23 september 2022, onder nummer Z2021/3701, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2022/1681 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 juni 2023, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, laatstgenoemde bijgestaan door mr. M. van de Velde, kantoorgenote van mr. S. Koelewijn. Als getuige is gehoord mevrouw D. De zaak is over en weer toegelicht. Beide partijen hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“ 2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager ontving vanaf augustus 2019 (thuis)zorg via zorginstelling E.. Vanaf juni 2020 ontving klager meerdere keren per dag zorg.

Beklaagde is werkzaam als manager wijkverpleging bij E.. Met ingang van 1 juli 2021 was zij (ook) verantwoordelijk voor door E. geleverde zorg op de locatie waar klager woonachtig is.

Bij beslissing van 19 november 2021, afkomstig van de bestuurder van E., is de verzorging en verpleging van klager per direct beëindigd. Hiervoor is de volgende motivering gegeven:

“Wij gaan niet lichtzinnig om met dit besluit. Sinds lang is geprobeerd om een gezonde cliënt-zorgrelatie te handhaven. We hebben u in het verleden vele malen aangesproken op uw gedrag, zowel via mails, via brieven vanuit de directie als ook mondeling. U bent daarbij regelmatig op de hoogte gebracht dat, als u het benoemde gedrag zou blijven vertonen, het stopzetten van onze zorg- en dienstverlening het gevolg zou zijn.

De onwerkbare situatie is inmiddels op een dieptepunt terechtgekomen. Wij achten dat de persoonlijke veiligheid van onze medewerkers in gevaar is. Dit is met name veroorzaakt door de dreigende bejegening van u richting onze medewerkers. De laatste dagen is dit extreem toegenomen. Er zijn via derden ernstige bedreigingen geuit naar onze medewerkers. Op deze manier kunnen wij geen verantwoorde zorg en ondersteuning meer leveren. Vanwege de beschreven situatie vallen steeds meer medewerkers uit, wat maakt dat ook de zorg voor andere cliënten in gevaar komt.”

Naar aanleiding van deze tuchtklachtprocedure heeft de bestuurder van E., op verzoek van beklaagde, een schriftelijke toelichting op de beslissing van 19 november 2021 gegeven. Hij heeft dit gedaan bij brief van 26 januari 2022. Hierin valt onder meer het volgende te lezen:

“Geruime tijd is geprobeerd om een gezonde cliënt-zorgrelatie te handhaven. In het afgelopen jaar is meneer A. vele malen aangesproken op gedrag, onder meer ook via email.

Daarnaast heeft de Persoonlijke Verzorger meneer A. meerdere malen mondeling gewaarschuwd dat de zorg in het geding komt als meneer zijn gedrag niet verandert.

Helaas heeft dit niet geleid tot een gezondere cliënt zorg-relatie, integendeel.

In het afgelopen jaar zijn zeker 9 medewerkers slachtoffer geworden van de misdragingen van de heer A. Medewerkers worden gemanipuleerd en tegen elkaar uitgespeeld. Bovendien laat hij op verschillende manieren weten kennis te hebben van waar medewerkers zich bevinden, zowel privé als bij cliënten. Deze ‘stalking’ wordt als zeer bedreigend ervaren door onze medewerkers. Tijdens contact met de politie hierover gaf de wijkagent aan dat meneer bekend staat om ‘stalking’.

Daarnaast weet meneer A. medewerkers mentaal te raken, vertoont hij intimiderend gedrag om zaken naar zijn hand te zetten en gebruikt hij verbaal geweld. Diverse documenten die hij bij zijn manipulatie gebruikt zijn aantoonbaar vervalst. Dit patroon wordt overigens herkend en bevestigd door zijn vorige zorginstantie.

Door deze voorvallen zijn verschillende medewerkers psychisch overbelast, wat heeft geleid tot een ziekteverzuim van 46,6%. Dit brengt onze dienstverlening richting andere cliënten in gevaar.

Het laatste ‘zetje’ om de zorg bij meneer A. stop te zetten, was het via derden uiten van doodsbedreigingen richting een van onze medewerkers op maandag 15 november 2021.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -samengevat- dat hij door haar toedoen op 19 november 2021 eenzijdig uit zorg is gezet. Volgens klager heeft beklaagde hem valselijk beschuldigd van bedreiging van zorgmedewerkers. Hij verwijt beklaagde dat zij niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg en dat zij niet aan haar wettelijke zorgplicht heeft voldaan. Klager meent dat beklaagde heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels, zoals die voor haar beroepsgroep gelden. 

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Volgens beklaagde is er niet valselijk beschuldigd en is het niet haar beslissing geweest om de thuiszorg te beëindigen. Die beslissing is genomen door de bestuurder van E.. Beklaagde heeft in de periode tot 19 november 2021 geen enkele betrokkenheid bij klager gehad. Zij heeft nooit contact gehad, hem nooit gezien en nooit zorg aan hem verleend. Tot 1 juli 2021 was beklaagde werkzaam op de locatie in F. en toen zij per genoemde datum Manager Wijkverpleging voor de gehele wijkzorg van E. werd, was de moeilijke situatie rond de thuiszorgverlening aan klager al onderwerp van aandacht bij de Raad van Bestuur en niet langer meer op uitvoerend niveau. De enige actie van beklaagde in dit dossier is dat zij ná de brief van 19 november 2021 in het kader van de continuïteit van de zorg aan klager contact heeft gezocht met zijn huisarts /praktijkverpleegkundige? en het sociaal wijkteam.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Naar het oordeel van het college zijn de door klager gemaakte verwijten niet terecht.

Uit de brieven van de bestuurder (van 19 november 2021 en 26 januari 2022) kan worden afgeleid dat het besluit om de zorg aan klager stop te zetten het gevolg is geweest van een langdurig verstoorde cliënt-zorgrelatie, waarbij op het laatst sprake was van een – voor de thuiszorgorganisatie – onhoudbare situatie. Uit de brieven blijkt dat meerdere medewerkers zich door klagers gedrag bedreigd voelden en ook daadwerkelijk psychisch overbelast zijn geraakt en zijn uitgevallen voor hun werk. Dat de zorg in november 2021 zou zijn beëindigd op basis van valse beschuldigingen door beklaagde, zoals door klager gesteld, acht het college dan ook niet aannemelijk geworden. In ieder geval kan daarvoor geen onderbouwing in het dossier worden gevonden.

Wat betreft de continuering van de zorg begrijpt het college dat beklaagde contact heeft gehad met de huisarts? en het sociaal wijkteam en dat de zorg is overgenomen door een andere thuiszorgorganisatie. Dat beklaagde niet heeft gezorgd voor continuering van de zorg, kan het college dan ook niet vaststellen. Ook kan het college niet vaststellen dat beklaagde, zoals door klager tijdens het mondeling vooronderzoek gesteld, klager zou hebben zwartgemaakt bij andere thuiszorginstanties, waardoor klager nergens anders meer terecht zou kunnen wanneer zijn huidige zorgaanbieder er mee zou stoppen. Het college ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier.

Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door beklaagde is het college dan ook niet gebleken.”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2023 is dat debat voortgezet.

4.2       Het beroep van klager strekt ertoe, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.3       De verpleegkundige stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde beroep. Subsidiair stelt de verpleegkundige zich op het standpunt dat het beroep van klager moet worden verworpen.

Beoordeling

4.4       Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

4.5       Voor het overige wordt klager wél in zijn beroep ontvangen. Anders dan de verpleegkundige stelt, voldoet het beroepschrift van klager naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege aan de daaraan te stellen eisen. Klager heeft in het beroepschrift voldoende duidelijk aangegeven dat, en op welke gronden hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, waardoor de oorspronkelijke klacht in volle omvang opnieuw aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voorligt.

4.6       Met het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege de klacht van klager ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat niet de verpleegkundige, maar het bestuur van E. het besluit heeft genomen om de zorgverlening aan klager te beëindigen. Dat klager door toedoen van de verpleegkundige uit de zorg is gezet – doordat zij valse beschuldigingen heeft geuit in de richting van klager – is niet aannemelijk geworden. Daarvoor kan geen onderbouwing in het dossier worden gevonden. Wat betreft de continuering van de zorg heeft de verpleegkundige op verzoek van het bestuur aan de huisarts van klager en het sociaal wijkteam laten weten dat E. de zorg van klager zou beëindigen. Verder zou het bestuur zich buigen over de continuering van de zorg en werd er geen actie van de verpleegkundige gevraagd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de verpleegkundige op dit punt is niet gebleken.

4.7       Het Centraal Tuchtcollege overweegt daarnaast nog het volgende. Onder bepaalde omstandigheden kan een zorgaanbieder eenzijdig besluiten de zorgverlening aan een cliënt te beëindigen, door het opzeggen van de behandelingsovereenkomst. Artikel 7:460 BW maakt dit mogelijk als er sprake is van “gewichtige redenen”. Met dat begrip heeft de wetgever beoogd uit te drukken dat aan eenzijdige beëindiging door de zorgaanbieder strenge eisen moeten worden gesteld, waar het gaat om de onderbouwing van het besluit tot beëindiging van de zorgverlening en de zorgvuldige uitvoering van dat besluit. Op het niveau van de zorgaanbieder vergt dat een duidelijk beleid, onder meer waar het gaat om het zorgvuldig documenteren van de gebeurtenissen die tot het besluit tot beëindiging van de zorgverlening leiden, om de verantwoordelijkheidsverdeling terzake tussen het bestuur van de instelling en de medewerkers en om de overdracht van de zorgverlening aan een andere zorgaanbieder. Ontbreekt dergelijk beleid, dan schept dat onduidelijkheid naar zowel de cliënt als de medewerkers die met die cliënt contact hebben. Het Centraal Tuchtcollege heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting de indruk gekregen dat het binnen E. aan een duidelijk en consequent uitgevoerd beleid met betrekking tot deze punten ontbrak. Dit heeft geleid tot handelingsverlegenheid bij de betrokken medewerkers en bijgedragen aan het beeld dat bij klager is ontstaan over de gang van zaken rond de beëindiging van de zorgverlening. Onder omstandigheden mag van individuele zorgverleners worden verwacht dat zij binnen de instelling waar zij werkzaam zijn stappen zetten om beleidslacunes die hen belemmeren in het realiseren van hun verantwoordelijkheden aan te kaarten. Van een dergelijke situatie was naar de mening van het Centraal Tuchtcollege in deze zaak geen sprake. De gesignaleerde beleidslacunes leiden niet tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de verpleegkundige.

4.8       Het voorgaande betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe klachten heeft ingediend;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, J. Legemaate en H.M. Wattendorff, leden-juristen en L. Maasdam  en D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 19 juli 2023.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.