Zoekresultaten 1031-1040 van de 42611 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:19 Raad van Discipline Amsterdam 23-351/A/A

    Raadsbeslissing; Verweerder heeft wegens schending van gedragsregel 15 in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet. Ook heeft verweerder de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid neergelegd in artikel 10a Advocatenwet geschonden. De raad heeft vastgesteld dat de Hamburgse vestiging van het kantoor van verweerder van 2013 tot in 2020 bijstand heeft verleend aan klaagster. Op grond van gedragsregel 15 lid 6 stond het verweerder, die deel uitmaakt van hetzelfde samenwerkingsverband (het kantoor) als zijn collega’s van de Hamburgse vestiging daarom in beginsel niet vrij om op te treden tegen klaagster als voormalig cliënte van het kantoor in Hamburg. Van het uitgangspunt ‘geen bijstand, tenzij’ kan de advocaat op grond van gedragsregel 15 lid 3 alleen afwijken als is voldaan aan elk van drie hierin genoemde voorwaarden. Daaraan is niet voldaan. Hoewel uit de stellingen van verweerder weliswaar volgt dat het niet gaat om één en dezelfde zaak, hangen de zaken waarin het Hamburgse kantoor klaagster heeft bijgestaan wel nauw samen met de zaken waarin verweerder tegen klaagster optreedt. Ook is komen vast te staan dat het Hamburgse kantoor beschikt over vertrouwelijke informatie die relevant zou kunnen zijn voor de zaken die verweerder thans behandelt tegen klaagster. Dat deze informatie niet met verweerder is gedeeld door het Hamburgse kantoor, is niet relevant. Het in gedragsregel 15 neergelegde verbod vereist niet dat de (voormalig) advocaat de aan hem toevertrouwde informatie daadwerkelijk gebruikt. De enkele mogelijkheid dat de (voormalig) advocaat genoemde informatie kan gebruiken bij het behartigen van een tegenstrijdig belang is al voldoende om de vertrouwensrelatie tussen cliënt en advocaat te ondermijnen (Hof van Discipline 26 januari 2018, 170212, ECLI:NL:TAHVD:2018:12). Tot slot geldt dat vast is komen te staan dat klaagster bezwaren heeft geuit en dat klaagsters bezwaren naar het oordeel van de raad gelet op al hetgeen is overwogen ook redelijk zijn. De raad ziet in deze omstandigheden ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder aanleiding een berisping op te leggen met kostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TNORARL:2023:64 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/416512 KL RK 23-22 C/05/416513 KL RK 23-23

    Klacht tegen de kandidaat-notaris over (niet-voortvarende) afwikkeling van beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap en gebrekkige communicatie met klager. Klacht gegrond, met oplegging van een waarschuwing. Klacht tegen de notaris over bejegening. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2023:65 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/422831 KL RK 23-78

    Klacht met meerdere onderdelen. Het derde klachtonderdeel, het schenden van de geheimhoudingsplicht door de kandidaat-notaris, acht de kamer gegrond. De kandidaat-notaris is immers op grond van artikel 22 Wna tot geheimhouding verplicht ten aanzien van al hetgeen erflaatster haar in haar hoedanigheid van (toen nog) notaris heeft toevertrouwd. Dat de kandidaat-notaris meent, zoals zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard, dat de geheimhoudingsplicht niet zou gelden voor hetgeen erflaatster haar heeft verteld in een op het notariskantoor gevoerd “oriënterend gratis en vrijblijvend gesprek”, komt de kamer onbegrijpelijk voor. Het beroepsgeheim raakt de kern van het notarisambt. Overtreding van deze kernwaarde brengt dan ook in beginsel een forse maatregel met zich mee. Dat geldt hier te meer omdat de kandidaat-notaris zich kennelijk zonder enige twijfel daarover vrij acht onder geheimhouding gedeelde informatie in schrift en woord, ook nog ter zitting, te delen. De kamer legt de kandidaat-notaris de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid tot waarnemen voor de duur van vier weken op.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:20 Raad van Discipline Amsterdam 23-502/A/A

    Raadsbeslissing; Klacht over de advocaat wederpartij. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 15 lid 1 gehandeld door voor de vader op te treden in een procedure waarin klagers (de kinderen) hebben verzocht tot ondercuratelestelling van hun vader, terwijl klagers zich eerder over de situatie van hun vader hebben laten adviseren door een kantoorgenoot van verweerster. Aangezien verweerster zich zodra zij hierop is aangesproken aan de zaak heeft onttrokken, zij een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft en inmiddels geen advocaat meer is, is volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:21 Raad van Discipline Amsterdam 23-503/A/A

    Raadsbeslissing; Klacht over de dienstverlening eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. De raad is van oordeel dat verweerster voorafgaand aan het aannemen van de zaak van klager onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of het haar gelet op gedragsregel 15 vrijstond de zaak van klager aan te nemen. Hierdoor heeft verweerster zich op een later moment weer aan de zaak moeten onttrekken. De raad acht verweersters handelwijze hierin niet zorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Aangezien verweerster heeft laten weten geen aanspraak meer te maken op haar declaratie, een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft en inmiddels geen advocaat meer is, wordt volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:22 Raad van Discipline Amsterdam 23-652/A/A 23-653/A/A

    Raadsbeslissing; gegronde klacht over de advocaten van de wederpartij. Verweerders hebben in de dagvaardingsprocedure stellingen ingenomen waarvan zij wisten of behoorden te weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Verweerders hebben in strijd met gedragsregel 8 gehandeld en daarmee niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Aan verweerders is een waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:27 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1873

    Klacht tegen huisarts. Klager is in 2016 op consult geweest in de praktijk van de huisarts. Toen is geconcludeerd dat sprake was keelpijn en hoesten bij een viraal effect. Enkele maanden later is bij klager in het ziekenhuis een anaplastisch schildkliercarcinoom vastgesteld. Klager verwijt de huisarts – onder meer – dat onder zijn verantwoordelijkheid onvoldoende onderzoek is gedaan en een verkeerde diagnose is gesteld, dat hij onvoldoende supervisie heeft uitgeoefend ten opzichte van zijn coassistenten, heeft nagelaten (via zijn coassistenten) aan te geven dat klager bij het blijven bestaan van klachten binnen tien dagen moest terugkomen en dat hij klager ten onrechte niet heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege roept de coassistent die klager gezien heeft als getuige op. Het beroep van klager wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:28 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1882

    Klacht tegen een huisarts. Klager is de vader van een meisje van tien jaar oud (hierna: de dochter). Samen met zijn ex-vrouw (hierna: de moeder) heeft hij het ouderlijk gezag over haar. Er is geen ouderschapsplan. Er is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek. De dochter staat sinds 2014 ingeschreven bij de praktijk die de huisarts voert, samen met de beklaagde huisarts in de zaak met kenmerk C2023/1883. De klacht van klager komt er in de kern op neer dat hij door de beide huisartsen onvoldoende wordt geïnformeerd. Ook wordt hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld mee te beslissen over medische behandelingen van de dochter. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a. (gedeeltelijk) en d gegrond, legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt zowel het beroep van klager als het incidenteel beroep van de huisarts tegen deze beslissing en bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5367

    Klacht tegen een arts werkzaam bij het consultatiebureau ingediend door ouders. Klagers zijn niet tevreden met het consult van hun zoontje bij het consultatiebureau. Zij verwijten de arts onder meer dat zij nalatig en onprofessioneel heeft gehandeld, en zij een onterechte en onjuiste doorverwijzing naar de kinderarts en melding bij Veilig Thuis heeft gedaan. Na het consult heeft de arts tijdens een telefoongesprek met de ouders haar zorgen om het kind onnodig uitvergroot. Daardoor is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen de arts en de ouders. De arts heeft na overleg een melding gedaan bij Veilig Thuis. Het college is van oordeel dat de arts vanwege de vertrouwensbreuk met de ouders had moeten beseffen dat zij niet meer de aangewezen persoon was om bij deze casus betrokken te blijven. Voorts dient de arts als professional zorgvuldigheid te betrachten bij de communicatie jegens ouders, omdat dit anders de vertrouwensrelatie kan schaden. Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat er al langer reële, maar niet acute zorgen over het kind en zijn ontwikkeling (afbuigende groei) waren. Dat maakt dat er langer gewacht had kunnen worden in deze situatie. Door deze ruimte niet te benutten en de melding te doen, is de situatie verder geëscaleerd. Overigens overweegt het college dat de melding zelf niet onterecht was gelet op de zorgen. Het college merkt daarbij op dat sprake van een relatief onervaren arts en dat het enige tijd heeft geduurd voordat vervanging gevonden was. De arts ziet in dat zij is tekortgeschoten en heeft hieruit lering getrokken. Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt de arts een waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:29 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1883

    Klacht tegen een huisarts. Klager is de vader van een meisje van tien jaar oud (hierna: de dochter). Samen met zijn ex-vrouw (hierna: de moeder) heeft hij het ouderlijk gezag over haar. Er is geen ouderschapsplan. Er is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek. De dochter staat sinds 2014 ingeschreven bij de praktijk die de huisarts voert, samen met de beklaagde huisarts in de zaak met kenmerk C2023/1882. De klacht van klager komt er in de kern op neer dat hij door de beide huisartsen onvoldoende wordt geïnformeerd. Ook wordt hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld mee te beslissen over medische behandelingen van de dochter. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a. (gedeeltelijk) en d gegrond, legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt zowel het beroep van klager als het incidenteel beroep van de huisarts tegen deze beslissing en bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.