ECLI:NL:TGZCTG:2024:29 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1883
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-02-2024 |
Datum publicatie: | 05-02-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1883 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. Klager is de vader van een meisje van tien jaar oud (hierna: de dochter). Samen met zijn ex-vrouw (hierna: de moeder) heeft hij het ouderlijk gezag over haar. Er is geen ouderschapsplan. Er is sprake van complexe echtscheidingsproblematiek. De dochter staat sinds 2014 ingeschreven bij de praktijk die de huisarts voert, samen met de beklaagde huisarts in de zaak met kenmerk C2023/1882. De klacht van klager komt er in de kern op neer dat hij door de beide huisartsen onvoldoende wordt geïnformeerd. Ook wordt hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld mee te beslissen over medische behandelingen van de dochter. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen a. (gedeeltelijk) en d gegrond, legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt zowel het beroep van klager als het incidenteel beroep van de huisarts tegen deze beslissing en bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1883 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
verweerder in incidenteel beroep,
tegen
E., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, appellant
in incidenteel beroep, gemachtigde:
mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht.
1. Procesverloop
A. - hierna klager - heeft op 23 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in
Amsterdam tegen E. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
24 februari 2023, nummer A2022/4091, heeft dat college de klacht deels gegrond
verklaard en de huisarts voor het gegrond verklaarde deel de maatregel van
waarschuwing opgelegd.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep ingesteld.
Klager heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 december 2023 tegelijk
behandeld met de zaak C2023/1882. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen
klager en de huisarts bijgestaan door mr. Hielkema. Partijen hebben hun standpunten
nader toegelicht. Mr. Hielkema heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen
die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“Wat is er precies gebeurd?
3.1 Bij e-mail van 26 maart 2020 heeft klager verzocht om verstrekking van het
medisch dossier van de dochter. Op 25 november 2021 heeft klager een kopie van dit
dossier ontvangen.
3.2 Op 18 december 2021 heeft klager aan de beide huisartsen een aangetekende brief
verzonden met daarin de mededeling dat hij hen geen toestemming meer geeft voor de
behandeling van de dochter en dat zij er er niet meer zonder meer van uit mogen gaan
dat de moeder ook namens hem spreekt. De beide huisartsen hebben naar aanleiding van
deze brief juridisch advies ingewonnen. Naar aanleiding van dit advies is aan klager
onder meer meegedeeld dat hij elk half jaar een kopie van het medisch dossier zou
ontvangen. Deze frequentie is later, per medio 2022, verhoogd naar eens per kwartaal.
3.3 Nadat een bloedonderzoek geen bijzonderheden had opgeleverd, heeft de huisarts
de dochter in februari/maart 2022 verwezen naar een dermatoloog, vanwege klachten
van haaruitval met kale plekken. Bij deze dermatoloog is vervolgens een eerste afspraak
ingepland. Klager heeft voor deze behandeling/verwijzing geen toestemming gegeven.
De afspraak bij de dermatoloog is uiteindelijk geannuleerd.
3.4 Op 20 april 2022 heeft de huisarts de dochter verwezen naar de spoedeisende
hulp vanwege een breuk na een val van een paard. De moeder heeft hierover, tijdens
het consult en in aanwezigheid van de huisarts, een WhatsApp bericht verstuurd aan
klager. De huisarts heeft kunnen vaststellen dat klager het bericht had ontvangen
en gelezen, althans er verschenen twee blauwe vinkjes in het telefoonscherm van de
moeder.
3.5 Op 22 april 2022 heeft er een incident plaatsgevonden in de praktijk van de
beide huisartsen. Over wat er precies is gebeurd lopen de lezingen uiteen, maar feit
is dat de assistente uiteindelijk de overvalknop heeft ingedrukt, dat de politie is
gealarmeerd en dat klager – op advies van de politie – diezelfde dag per e-mail excuses
heeft gemaakt voor zijn boosheid en voor het door hem gebruikte scheldwoord.
Wat houdt de klacht in?
Klager heeft – na aanvulling en uitbreiding van zijn klacht bij brieven van 15 april
2022 en 26 augustus 2022 – een dertienledige klacht ingediend. Het college zal de
klachtonderdelen die met elkaar verband houden in samenhang met elkaar bespreken en
beoordelen. Volgens klager heeft de huisarts onzorgvuldig gehandeld, omdat zij, kort
gezegd:
a. geen medisch dossier of medische gegevens heeft verstrekt toen (en zo vaak
als) klager daarom vroeg (klachtonderdelen 1, 2, 5, 7, 11, 12, 13);
b. heeft geweigerd een tweegesprek met klager aan te gaan; in plaats daarvan is
er een niet-werkbare oplossing voorgesteld, namelijk een gesprek met de beide
ouders (klachtonderdelen 3 en 4);
c. anonieme e-mails heeft verstuurd vanaf een algemeen kantooradres
(klachtonderdeel 8);
d. de dochter heeft behandeld en/of verwezen zonder toestemming van of overleg
met klager; daarmee heeft zij gehandeld in strijd met het belang van de dochter
(klachtonderdelen 6, 9 en 10).
Wat is het verweer?
De huisarts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder
besproken.
Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame
en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de
voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde
van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd
genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
6.2 Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen. Op de zitting is uitvoerig stilgestaan bij het feit
dat voor het college niet vast te stellen is wie van beide huisartsen betrokken is
geweest bij de – op successieve momenten – aan de dochter verleende medische zorg.
De beide huisartsen hebben, ook bij monde van hun gemachtigde, uitdrukkelijk aangegeven
dit zo te willen laten. Niet alleen willen zij niet dat de kwestie nog verder ‘polariseert’,
maar bovenal leveren zij de zorg aan de dochter gezamenlijk, staan zij volledig achter
het handelen van de ander en opereren zij als team. Dit laatste blijkt onder meer
ook uit het feit dat e-mails niet met naam en toenaam ondertekend worden. De huisartsen
willen dan ook als team verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen dat in
deze zaak ter discussie staat. Het college zal de klacht om die reden voor beide huisartsen
op dezelfde wijze benaderen en bespreken.
6.3 Voor de beoordeling van deze klacht is verder in het bijzonder nog van belang
de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij de behandeling van minderjarigen (hierna:
de KNMG-wegwijzer). Deze wegwijzer vermeldt in hoofdstuk 4 onder meer het volgende:
“Als beide ouders het gezag hebben moeten zij ook beiden instemmen met een medische
behandeling van hun kind. (…) Onder medische behandeling vallen ook een medisch onderzoek
en een verwijzing. (…) Zijn de ouders gescheiden en hebben zij gezamenlijk gezag over
het kind, dan is het raadzaam om voorafgaand aan de inschrijving van het kind met
beide ouders te spreken. De arts vraagt naar de afspraken die de ouders hebben gemaakt
over medische aangelegenheden. (…) Het kan – zeker bij langdurige behandelrelaties
– voorkomen dat er bij individuele behandelbeslissingen steeds opnieuw discussie ontstaat
over wie er beslist en over hoe de ouders elkaar over de behandeling informeren. De
verantwoordelijkheid om met elkaar te overleggen en elkaar te informeren ligt primair
bij de ouders zelf. Tegelijkertijd moeten artsen rekening houden met het feit dat
beide ouders gezag hebben over hun minderjarige patiënt. En dat beide ouders daarom
het recht hebben geïnformeerd te worden en mee te beslissen over de behandeling van
hun kind. (…) Blijken ouders met gezamenlijk gezag niet in staat om samen tot afspraken
te komen die voor uw praktijk werkbaar zijn? Maak deze ouders dan duidelijk hoe u
te werk zult gaan. Vertel bijvoorbeeld dat u uiteraard zoveel mogelijk rekening zult
houden met hun rechten als gezagsdragende ouders, maar dat voor u als arts het belang
van hun kind altijd voorop staat. Dat betekent dat u bij ingrijpende behandelingen
– als dat medisch verantwoord is – de ouder die niet met het kind op het spreekuur
komt, zo veel mogelijk vooraf zult informeren en betrekken bij de besluitvorming.
Dat zult u ook doen bij ongebruikelijke of medisch niet-noodzakelijke behandelingen.
Maar is sprake van een gewoon ‘huis-tuin-en-keukenprobleem’, dan moet u er in het
belang van hun kind van uit kunnen gaan dat de ouder die met het kind op het spreekuur
komt, ook beslist namens de niet-aanwezige ouder. (…) Maak zo nodig de afspraak dat
de ouder die doorgaans niet met het kind meekomt, u periodiek kan vragen om een update,
bijvoorbeeld eens per half jaar. (…) Heeft een kind twee gezagsdragende ouders, maar
verschijnt er maar één op het spreekuur? Dan mag de arts ervan uitgaan dat de andere
ouder toestemming heeft gegeven voor de behandeling van het kind. Dit geldt niet:
(1) als er sprake is van een ingrijpende, medisch niet-noodzakelijke of medisch ongebruikelijke
behandeling, of (2) als de arts aanwijzingen heeft dat de niet-aanwezige ouder een
andere mening over de behandeling heeft. (…) Ouders die gezamenlijk gezag hebben,
moeten met elkaar overleggen, ook als ze gescheiden zijn. En als dat niet lukt, moeten
zij in beginsel zelf contact opnemen met de arts over een eventuele weigering. Alleen
dan ligt een eventueel conflict tussen de ouders daar waar het hoort: bij de ouders
zelf.”
Klachtonderdeel a) niet verstrekken medisch dossier of medische informatie toen (en
zo vaak als) klager daarom vroeg
6.4 De huisarts en haar collega hebben erkend dat het medisch dossier waar klager
op 26 maart 2020 voor het eerst om had verzocht, pas op 25 november 2021 is verstrekt.
Net als klager (en de huisartsen) is het college van oordeel dat het verstrekken van
een medisch dossier bijna twintig maanden na een eerste verzoek daartoe – ook als
de coronapandemie als verzachtende omstandigheid wordt meegewogen en als rekening
wordt gehouden met het feit dat de gevraagde informatie eerst moest worden gescreend
om deze ‘AVG-proof’ aan klager te verstrekken – ruimschoots te laat is. De klacht
is in zoverre gegrond.
6.5 Ten aanzien van het verwijt van klager dat beide huisartsen hem niet het volledige
dossier hebben verstrekt, heeft te gelden dat dit tijdens het mondelinge vooronderzoek
en ter zitting voldoende gemotiveerd is weersproken: de huisartsen hebben aangegeven
dat de verstrekte informatie weliswaar een iets andere layout heeft dan hun eigen
digitale dossier, maar dat deze wel volledig is. Het college heeft geen reden hieraan
te twijfelen.
6.6 Het voortaan met een frequentie van eens per drie maanden verstrekken van het
medisch dossier acht het college – ook in het licht van de in de KNMG-wegwijzer geadviseerde
frequentie van eens per zes maanden – een passende handelwijze. Het binnen een dag
(of maximaal enkele dagen) nadat klager daar om vraagt informeren van klager, zoals
klager graag zou zien, acht het college niet werkbaar. Met dit voorstel miskent klager
ook dat – naar de normen van het familierecht, zoals ook weergegeven in de wegwijzer
– de informatieverstrekking primair via de andere ouder met gezag moet verlopen. Als
klager niet tevreden is over de wijze waarop de moeder aan deze op haar rustende verplichting
invulling geeft, dan staan hem langs familierechtelijke weg diverse mogelijkheden
ter beschikking om ervoor te zorgen dat de moeder hem vollediger, vaker en tijdiger
informeert (en consulteert). Het civiele procesrecht biedt daarnaast mogelijkheden
om deze informatie- en consultatieplicht in rechte af te dwingen. Zo lang er voor
de dochter een ondertoezichtstelling loopt, is er bovendien ook nog de jeugdbeschermer
als aanspreekpunt voor klager. De gehoudenheid tot informatieverschaffing door de
beide huisartsen is aan deze familierechtelijke verplichting subsidiair of complementair
en vindt bovendien als gezegd haar beperking in wat van een huisarts in het kader
van een werkbare bedrijfsvoering mag worden verlangd. De klacht is in zoverre ongegrond.
Klachtonderdeel b) weigeren tweegesprek, voorstellen niet-werkbare oplossing (driegesprek)
6.7 Klager verwijt de beide huisartsen daarnaast dat zij weigeren een tweegesprek
(alleen met klager, buiten aanwezigheid van de moeder) aan te gaan. In plaats daarvan
blijven zij maar aandringen op een driegesprek. De beide huisartsen hebben aangegeven
dat zij sinds het – hierboven onder 3.5 omschreven – incident van
22 april 2022 niet meer genegen zijn met klager in gesprek te gaan. Los daarvan achten
zij een driegesprek een passender middel om uit de ontstane impasse te komen.
6.8 Met de huisartsen is het college van oordeel dat een driegesprek de meest efficiënte
en transparante manier van informatieoverdracht is en de enige manier om te voorkómen
dat er (nog meer) ‘ruis op de lijn ontstaat’ doordat de ene ouder over meer of andere
informatie beschikt dan de andere ouder. Ook het stellen van verduidelijkings- of
wedervragen kan alleen (efficiënt) plaatsvinden als beide ouders aanwezig zijn. Dat
de moeder een dergelijk driegesprek niet heeft willen aangaan is spijtig, maar kan
de beide huisartsen niet worden verweten. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
6.9 Wel wil het college aan de beide huisartsen nog meegeven dat – zoals de KNMG-wegwijzer
ook adviseert – eigenlijk voorafgaand aan de inschrijving met beide ouders had moeten
worden gesproken. Tijdens zo’n gesprek hadden duidelijke werkafspraken kunnen worden
gemaakt over het informeren en consulteren van de ene ouder door de andere ouder.
Daarmee hadden de ontstane problemen mogelijk kunnen worden voorkómen.
Klachtonderdeel c) anonieme e-mails versturen vanaf algemeen kantooradres
6.10 Klager beklaagt zich daarnaast over het feit dat de beide huisartsen zich
in hun schriftelijke correspondentie bedienen van niet-ondertekende e-mails en van
een algemeen mailadres. Hierdoor is voor klager niet goed vast te stellen met wie
hij precies van doen heeft. De beide huisartsen hebben in reactie op dit verwijt aangegeven
dat zij, nog los van het feit dat de communicatiestijl van klager door hen als dwingend
en onplezierig wordt ervaren, vanwege het toenemend aantal geweldsincidenten jegens
zorgverleners e-mails geanonimiseerd (laten) verzenden. Dat dit zo is, heeft het college
ook kunnen teruglezen in een mailwisseling over fysiotherapie tussen de praktijk en
de moeder. Het college acht de werkwijze van de beide huisartsen tegen deze achtergrond
verdedigbaar. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) behandelen of verwijzen zonder toestemming van of overleg met klager,
handelen in strijd met het belang van de dochter van klager
6.11 Het laatste klachtonderdeel ziet op het feit dat de huisartsen zonder toestemming
van of overleg met klager hebben behandeld en verwezen. Uit de door klager gebruikte
bewoordingen begrijpt het college dat dit klachtonderdeel in het bijzonder ziet op
de verwijzing naar een dermatoloog in februari/maart 2022. Toetsend aan de KNMG-wegwijzer
stelt het college vast dat het hier (anders dan bij de val van het paard in april
2022) niet gaat om een spoedgeval waarvoor de toestemming van klager niet kon worden
afgewacht. Ook gaat het niet om een ‘ingrijpende, medisch niet-noodzakelijke of medisch
ongebruikelijke behandeling’ in de zin van de KNMG-wegwijzer, waarbij het evident
is dat het informed consent van de andere ouder nodig is. Evenmin is sprake van een
‘gewoon huis-tuin-en-keukenprobleem’, waarbij de arts er in het belang van het kind
van uit moet kunnen gaan dat de ouder die met het kind op het spreekuur komt, ook
beslist namens de niet-aanwezige ouder. In plaats daarvan gaat het om een behandeling
uit de (meest ingewikkelde) tussencategorie, de categorie waarin – in de woorden van
de huisartsen – moet worden ‘gewikt en gewogen’.
6.12 Deze weging had in dit geval – mede gezien de inhoud van de brief van klager
van 18 december 2021 – naar het oordeel van het college anders moeten uitpakken: de
beide huisartsen hadden niet mogen doorverwijzen zonder dat (ondubbelzinnig zeker
was dat) klager was geïnformeerd en geconsulteerd. Zij hadden klager actiever (vooraf)
moeten betrekken bij de besluitvorming, bijvoorbeeld met een zelfde aanpak als een
maand later is gekozen bij de breuk na de val van het paard: het ‘live’ via WhatsApp
laten informeren van klager door de moeder, in dit geval gevolgd door het (schriftelijk)
wel/niet geven van toestemming voor een doorverwijzing naar de dermatoloog. Denkbaar
is daarnaast – zoals ter zitting ook met partijen besproken – dat klager door de moeder,
al dan niet na een vooraankondiging, tijdens het consult wordt ‘ingebeld’. Het college
acht dit een weinig bezwarende werkwijze, waar de snelheid en de kwaliteit van de
medische besluit- en praktijkvoering niet onder hoeven te lijden en die de hoofdverantwoordelijkheid
bovendien neerlegt daar waar deze thuishoort: bij de ouders zelf.
6.13 De ietwat defensieve, afwerende en afwachtende houding die de beide huisartsen
op dit punt tijdens het mondelinge vooronderzoek en ter zitting hebben laten zien,
valt in het licht van de ingewikkelde communicatie en slechte verstandhouding met
klager wel te plaatsen, maar acht het college niet in het belang van de dochter. De
klacht is in zoverre gegrond.
Conclusie
6.14 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Maatregel
6.15 Het college zal aan de huisarts (en aan haar collega) de maatregel van een
waarschuwing opleggen. De huisarts is weliswaar op een aantal punten tekortgeschoten,
maar daar staat tegenover dat zij – ook nadat de tuchtklacht al was ingediend – samen
met haar collega bereid is gebleven te zoeken naar een uitweg uit de ontstane impasse.
Zo is de frequentie van het verstrekken van informatie aan klager inmiddels verhoogd.
Het college is daarom alles afwegend van oordeel dat met een waarschuwing kan worden
volstaan.
Publicatie
6.16 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang
is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor
onder 6. – in het bijzonder onder 6.2, 6.4, 6.6, 6.11, 6.12 en 6.13 – is overwogen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
De omvang van het beroep
4.1 Het beroep van klager richt zicht tegen de inhoud van het proces-verbaal van
het Regionaal Tuchtcollege en de beoordeling van klachtonderdelen a en b. De huisarts
heeft daartegen verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep
van klager te verwerpen.
4.2 Het beroep van de huisarts richt zich tegen de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege met betrekking tot klachtonderdeel a (overweging 6.6) en klachtonderdeel
b (overweging 6.9). De huisarts verzoekt om aanvulling en nuancering van deze overwegingen.
Het beroep van de huisarts richt zich verder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel
d (overweging 6.11 - 6.13). De huisarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel
alsnog ongegrond te verklaren. Klager heeft daartegen verweer gevoerd. Ook in beroep
heeft de huisarts uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij gezamenlijk met de andere
huisarts optrekt en dat het handelen van de een als het handelen van de ander moet
worden beschouwd. Evenals het Regionaal Tuchtcollege zal het Centraal Tuchtcollege
de klacht voor beide huisartsen bespreken.
4.3 In beroep gaat het dus niet meer over klachtonderdeel c, dat ongegrond is
verklaard.
4.4 Voor zover klager in beroep zijn klacht heeft willen uitbreiden geldt het volgende.
Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen die klachten
ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken
van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe
klachten vallen buiten het bereik van het beroep.
Inhoudelijke beoordeling
Proces-verbaal Regionaal Tuchtcollege
4.5 Het opmaken van het proces-verbaal van de zitting in eerste instantie is de
bevoegdheid van de voorzitter en de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege die
op die zitting aanwezig waren. Het is een zakelijke weergave van die zitting. Het
Centraal Tuchtcollege is niet bevoegd daarin wijzigingen of correcties aan te brengen.
Omdat de zaak in beroep opnieuw wordt behandeld en klager daar alles naar voren heeft
kunnen brengen, heeft hij geen belang bij deze beroepsgrond. Deze kan dan ook buiten
bespreking blijven.
4.6 Klager heeft de door de huisartsen op de zitting van het Regionaal Tuchtcollege
gedane uitspraken bij herhaling gekwalificeerd als ‘liegen en draaien’. Het Centraal
Tuchtcollege laat deze kwalificaties voor rekening van klager.
Klachtonderdeel a) niet verstrekken medisch dossier of medische informatie toen (en
zo vaak als) klager daarom vroeg
4.7 Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
dat de huisartsen het medisch dossier van zijn dochter, waarom klager had verzocht,
veel te laat aan klager hebben verstrekt. Klachtonderdeel a is in zoverre terecht
gegrond verklaard.
4.8 De daarop door de huisartsen gevolgde handelwijze -het met een frequentie van
eens in de drie maanden verstrekken van het medisch dossier- stuit in het licht van
de KNMG-wegwijzer bij het Centraal Tuchtcollege niet op bedenkingen. Deze handelwijze
neemt echter niet weg dat de huisartsen in voorkomende gevallen ook tussentijds informatie
over zijn dochter aan klager moeten verschaffen of klager om toestemming moeten vragen.
Anders dan klager wenst betekent het vorenstaande niet dat onder alle omstandigheden
ten allen tijde onmiddellijk op zijn verzoek om informatie moet worden gereageerd.
Van klager mag worden verwacht dat hij zijn verzoek zodanig toelicht dat (de mate
van spoedeisendheid van) het verzoek adequaat kan worden beoordeeld.
Klachtonderdeel b) weigeren tweegesprek, voorstellen niet-werkbare oplossing (driegesprek)
4.9 De huisartsen hebben op de zitting van 18 december 2023 verklaard dat de ex-partner
van klager een driegesprek uit de weg gaat, dat zij geen mogelijkheid hebben om zo’n
driegesprek af te dwingen en dat een tweegesprek met klager de communicatieproblemen
tussen ouders niet zal oplossen. Daaraan hebben de huisartsen toegevoegd dat het klager
vrij staat zonodig een afspraak voor een consult met zijn dochter te maken en haar
daarbij te vergezellen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van
het Regionaal Tuchtcollege dat met het oog op transparantie van de informatieoverdracht
een driegesprek aangewezen was omdat dat mogelijk tot een betere communicatie zou
kunnen leiden maar dat de huisartsen niet kan worden verweten dat zo’n gesprek niet
tot stand is gekomen. Het weigeren van een tweegesprek met klager is onder de gegeven
omstandigheden evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Klachtonderdeel d) behandelen of verwijzen zonder toestemming van of overleg met klager,
handelen in strijd met het belang van de dochter van klager
4.10 Dit klachtonderdeel ziet op de verwijzing van de dochter van klager naar een
dermatoloog in februari/maart 2022. Klager verwijt de huisartsen dat zij klager geen
toestemming hebben gevraagd voor deze verwijzing. De huisartsen zijn van mening dat
er sprake was van een gewoon ‘huis-tuin-en-keukenprobleem’ waarvoor het vragen van
toestemming niet nodig is. De KNMG-wegwijzer vermeldt in hoofdstuk 4.3 ‘Kind met één
ouder op het spreekuur’ het volgende:
“Heeft een kind twee gezagsdragende ouders, maar verschijnt er maar één op het spreekuur?
Dan mag de arts ervan uitgaan dat de andere ouder toestemming heeft gegeven voor de
behandeling van het kind. Dit geldt niet: (1) als er sprake is van een ingrijpende,
medisch niet-noodzakelijke of medisch ongebruikelijke behandeling, of (2) als de arts
aanwijzingen heeft dat de niet-aanwezige ouder een andere mening over de behandeling
heeft.” De brief van klager van 18 december 2021 waarin hij de huisartsen meedeelt
dat hij hen geen toestemming meer geeft voor de behandeling van de dochter en dat
zij er niet meer zonder meer van uit mogen gaan dat de moeder ook namens hem spreekt,
heeft te gelden als een duidelijke aanwijzing dat klager een andere mening over de
verwijzing naar de dermatoloog had dan moeder. Dit betekent dat de huisartsen klager
expliciet om toestemming hadden moeten vragen voordat zij deze verwijzing effectueerden.
Door dit na te laten hebben de huisartsen tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit
betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht gegrond heeft verklaard.
4.11 De beide beroepen geven het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding
voor een ander oordeel dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gegeven.
4.12 Omdat het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
deelt dat de klachtonderdeel a (gedeeltelijk) en klachtonderdeel d gegrond zijn, zal
het beroep van klager en het beroep van de huisarts worden verworpen.
4.13 De door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van waarschuwing acht
ook het Centraal Tuchtcollege passend en wordt dan ook gehandhaafd.
4.14 Het Centraal Tuchtcollege vindt net als het Regionaal Tuchtcollege dat het
algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en bepaalt daarom
dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie
zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in beide beroepen:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal
worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden
aan Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek
tot plaatsing.Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; B.J.M.
Frederiks en
T. Dompeling, leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en T.C. Nieboer, leden-beroepsgenoten
en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.