ECLI:NL:TGZCTG:2024:27 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1873

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:27
Datum uitspraak: 05-02-2024
Datum publicatie: 05-02-2024
Zaaknummer(s): C2023/1873
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager is in 2016 op consult geweest in de praktijk van de huisarts. Toen is geconcludeerd dat sprake was keelpijn en hoesten bij een viraal effect. Enkele maanden later is bij klager in het ziekenhuis een anaplastisch schildkliercarcinoom vastgesteld. Klager verwijt de huisarts – onder meer – dat onder zijn verantwoordelijkheid onvoldoende onderzoek is gedaan en een verkeerde diagnose is gesteld, dat hij onvoldoende supervisie heeft uitgeoefend ten opzichte van zijn coassistenten, heeft nagelaten (via zijn coassistenten) aan te geven dat klager bij het blijven bestaan van klachten binnen tien dagen moest terugkomen en dat hij klager ten onrechte niet heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege roept de coassistent die klager gezien heeft als getuige op. Het beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1873 van 
            A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
            hierna: klager,
tegen
            C., huisarts, (destijds) werkzaam in B., verweerder in beide                     instanties, hierna: de huisarts, gemachtigde: 
            mr. M.J.J. de Ridder, advocaat te Utrecht.
1.    Procesverloop 
Klager heeft op 3 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de huisarts. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 20 februari 2023, onder nummer Z2022/3977, kennelijk ongegrond verklaard. 
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2024. Klager en de huisarts zijn beiden verschenen. De huisarts werd daar bijgestaan door mr. M.J.J. de Ridder, voornoemd. Als getuige is gehoord D.. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
    Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag     gelegd. 
“1.    KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING 
1.1 
Klager is in maart 2016 met keelpijnklachten op consult geweest bij beklaagde. Naar aanleiding van het consult is geconcludeerd dat sprake was van keelpijn en hoesten bij een viraal infect. Uiteindelijk is klager in augustus 2016 weer bij beklaagde op consult geweest en op dat moment was er in de hals een zwelling waarneembaar van ca 4 cm. Dit bleek bij nader onderzoek in het ziekenhuis een anaplastisch schildklier-carcinoom, waarvoor klager uitgebreid operatief is behandeld. Klager maakt beklaagde meerdere verwijten over het consult in maart 2016. 

1.2
Naar het oordeel van het college heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit betekent dat de klacht ongegrond is. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure tot nu toe is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit. 
2.    DE PROCEDURE TOT NU TOE
    2.1 
    Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
•    Het klaagschrift, ontvangen op 3 maart 2022;
•    Het verweerschrift, ontvangen op 17 mei 2022;
•    Het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 
        8 november 2022.
2.2 
Na het mondeling vooronderzoek is besloten dat het niet nodig is om de zaak op een zitting te behandelen. De zaak werd naar een college in raadkamer verwezen. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.  
3.    DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde dat:
a)    onder zijn verantwoordelijkheid onvoldoende onderzoek is gedaan en een 
        verkeerde diagnose is gesteld;
b)    hij klagers klachten niet serieus heeft genomen;
c)    hij heeft nagelaten (via zijn co-assistenten) aan te geven dat klager bij het 
        blijven bestaan van klachten binnen 10 dagen moest terugkomen;
d)    hij klager ten onrechte niet eerder heeft doorverwezen naar een andere 
        beroepsbeoefenaar;
e)    hij onvoldoende supervisie heeft uitgeoefend ten opzichte van zijn co-
        assistenten;
f)    hij door te late doorverwijzing de kans op vroege ontdekking en behandeling         van de kanker heeft ontnomen, waardoor uitzaaiingen konden ontstaan, welke         een veel zwaardere behandeling tot gevolg hadden dan nodig was geweest,         resulterend in veel lichamelijke klachten;
g)    hij zijn medisch dossier niet goed heeft bijgehouden.
    4.  HET VERWEER
Beklaagde stelt zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader op het standpunt van beklaagde ingegaan.
5.  UITLEG VAN DE BESLISSING  
5.1  
Het college moet beoordelen of beklaagde met inachtneming van de geldende beroepsnormen de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is in dit geval ‘de redelijk bekwaam handelende’ huisarts.
5.2 
Van het consult op 25 maart 2016 is in het huisartsenjournaal de volgende aantekening gemaakt:
“S:    Aflopen twee dagen ziek geweest met hoesten, neusverkouden en koorts. Nu laatste dagen daarbij keel- en oorpijn. Vooral in de ochtend last. Hoesten al minder geworden. Maakt zich zorgen om een ontsteking of kanker in de keel. Wil daarnaast graag CV-lab laten prikken. 
O:    Niet ziek ogende patient. Pulm: vesiculair ademgeruis (echter bemoeilijkt door veel haargroei). Keel: niet vergrote tonsillen en geen wit beslag, geen palpabele lymfeklieren hals. CRP 9,8. 
E:    Keelpijn en hoesten bij viraal infect
P:    Advies neusspray en pijnstilling zn. Labformulier klaargelegd.”
5.3
In de kern komt de beantwoording van de voorliggende vraag of beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt neer op een duiding van hetgeen tijdens het consult van 25 maart 2016 is gebeurd. Het college stelt vast dat klager en beklaagde ieder een andere lezing hebben over het verloop van dit consult, waarbij het college overigens uit het huisartsenjournaal (en de aantekening “geen palbabele lymfeklieren hals” daarin) kan afleiden dat het halsgebied tijdens het consult wel degelijk is bevoeld. 
Om vast te kunnen stellen wat er verder toen precies is gebeurd, is op 28 april 2021 bij de Rechtbank E. een getuigenverhoor gehouden waarbij klager en beklaagde onder ede zijn gehoord. Het college heeft het proces-verbaal daarvan gelezen en kan ook daaruit geen eensluidende gang van zaken met betrekking tot het consult van 
25 maart 2016 herleiden. Klager en beklaagde verklaren, onder ede(!), verschillend over wat er tijdens dit consult is gebeurd.
5.4 
Het college kan daarom niet uitmaken wie van beiden gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht wordt dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college hier niet vaststellen. 
Al met al mist de klacht een (voldoende) feitelijke grondslag en is de klacht om die reden (kennelijk) ongegrond.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil met zijn beroep bereiken dat de klacht opnieuw in volle omvang wordt beoordeeld en dat de betrokken coassistent als getuige wordt gehoord over het verloop van het consult op 25 maart 2016. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren. 
4.2    De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. 
4.3     Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 is dat debat voortgezet en is de door het Centraal Tuchtcollege als getuige opgeroepen coassistent, die inmiddels werkzaam is als arts, gehoord. 
4.4    De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. De verklaring van de getuige geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding voor een andere conclusie, omdat zij naar eigen zeggen geen concrete herinneringen heeft aan het bewuste consult in 2016. 
4.5    Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen. 
5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
            verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; A.S. Gratama en
T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en W. de Ruijter en O.T.M. Schouten, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2024.
        Voorzitter   w.g.                Secretaris  w.g.