ECLI:NL:TADRAMS:2024:21 Raad van Discipline Amsterdam 23-503/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2024 |
Datum publicatie: | 06-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-503/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Klacht over de dienstverlening eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. De raad is van oordeel dat verweerster voorafgaand aan het aannemen van de zaak van klager onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of het haar gelet op gedragsregel 15 vrijstond de zaak van klager aan te nemen. Hierdoor heeft verweerster zich op een later moment weer aan de zaak moeten onttrekken. De raad acht verweersters handelwijze hierin niet zorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Aangezien verweerster heeft laten weten geen aanspraak meer te maken op haar declaratie, een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft en inmiddels geen advocaat meer is, wordt volstaan met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 januari 2024
in de zaak 23-503/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 maart 2023 heeft klagers curator namens hem bij de deken van de Orde van
Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend
over verweerster.
1.2 Op 20 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 226998/JS/BF van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 december 2023. Daarbij
was de curator aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
bijlagen 1 tot en met 4 op de inventarisatielijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de verklaringen op de zitting, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster is de voormalig advocaat van klager.
2.3 Klager (geboortejaar: 1939) is gediagnosticeerd met Mild Cognitive Impairment
(MCI).
2.4 Klager heeft drie volwassen kinderen: twee dochters en een zoon. Nadat de kinderen
hadden vernomen over het voorgenomen huwelijk van klager met zijn veel jongere vriendin,
hebben zij in februari 2021 contact opgenomen met een kantoorgenote van verweerster,
mr. U, om juridisch advies in te winnen over onder meer het voorgenomen huwelijk van
klager met zijn vriendin en de geestelijke toestand waarin hij verkeert. Op 5 februari
2021 heeft mr. U de kinderen een opdrachtbevestiging gestuurd.
2.5 Op 10 maart 2022, hebben de kinderen een spoedverzoek tot ondercuratelestelling
van klager ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter).
2.6 Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de kantonrechter twee van klagers kinderen
benoemd tot provisioneel bewindvoerders over de goederen van klager. De kantonrechter
heeft hen voorlopig alle bevoegdheden toegekend die een curator krachtens de wet heeft.
Het verzoek tot onder curatelestelling is aangehouden.
2.7 Klager heeft zich naar aanleiding van deze beschikking op 25 mei 2022 tot verweerster
gewend en haar verzocht namens hem hoger beroep in te stellen tegen het provisionele
bewind en hem bij te staan in het vervolg van de curateleprocedure. Op 27 mei 2022
heeft klager verweerster voor het eerst op kantoor bezocht.
2.8 Op 2 juni 2022 heeft verweerster telefonisch contact gezocht met DAS Rechtsbijstand
en verzocht haar een opdracht te verstrekken in verband met de zaak van klager. Op
7 juni 2022 heeft verweerster namens klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking
van de kantonrechter van 11 maart 2022.
2.9 Op 8 juni 2022 heeft verweerster één van klagers dochters per e-mailbericht
meegedeeld dat zij namens klager (haar vader) een beroepschrift heeft ingediend bij
het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het hof). Daarnaast heeft verweerster haar op
10 juni 2022 geïnformeerd over het verzoek aan de kantonrechter om de curateleprocedure
te hervatten.
2.10 Op 17 juni 2022 hebben de kinderen zich in een e-mail aan verweerster (en
in cc aan DAS Rechtsbijstand) beklaagd over het handelen van verweerster. Zij schrijven,
voor zover relevant:
“Onlangs ontvingen wij een brief van u. (…) Het verbaast ons zeer dat u ons aanschrijft
met de mededeling dat u een beroepschrift bij het Gerechtshof heeft ingediend. Wij
willen u erop wijzen dat het u niet vrij staat om in deze zaak namens onze vader op
te treden, omdat wij (als kinderen) oud-cliënt zijn van uw kantoorgenoot mevrouw mr.
[U].
Een jaar geleden hebben wij uw kantoor (…) geraadpleegd. Wij hebben gesproken over
de precaire situatie waarin onze vader (83) zich bevindt (…) Mevrouw [U] heeft de
zaak, zowel telefonisch als tijdens een gesprek op uw kantoor, uitgebreid met mij
besproken. (…) Zij is nota bene degene geweest die ons heeft gewezen op de mogelijkheid
en het belang van bewind/curatele ter bescherming van onze vader. Met mevrouw [U]
is correspondentie over deze kwestie uitgewisseld, waaronder vertrouwelijke documenten
en een opdrachtbevestiging.
Uw eigen kantoor heeft ons bewind/curatele geadviseerd. Het is tamelijk bizar dat
wij nu van u een brief ontvangen, waarin u ons meldt tegen het toegekende provisioneel
bewind een beroepschrift bij het Gerechtshof te hebben ingediend. Hiermee gaat u in
tegen het eerder gegeven advies van uw eigen kantoor.
Gezien de voorgeschiedenis, de voorkennis en de belangenverstrengeling bent u niet
gerechtigd om deze zaak aan te nemen en te behandelen. (…) Wij gaan ervan uit dat
u zich per direct terugtrekt en uw beroepschrift intrekt.”
2.11 Hierop heeft verweerster zich teruggetrokken als advocaat van klager en de
zaak overgedragen aan mr. S. Op 21 juni 2022 heeft verweerster de kinderen het volgende
geschreven:
“Daarnaast heb ik (…) uitgezocht of ik uw vader nog langer kan bijstaan. U hebt -
zo blijkt nu - inderdaad op 4 februari 2021 een oriënterend gesprek met mijn kantoorgenote,
mr. [U], gehad. Ik heb begrepen dat u niet tevreden was over dit gesprek en dat u
daarna hebt besloten verder geen gebruik te maken van haar diensten. Voor de werkzaamheden
van mijn kantoorgenote heeft u geen factuur ontvangen. Bij de controle bij aanvang
van mijn werkzaamheden voor uw vader kwam uw dossier, dat inmiddels al gearchiveerd
was, niet naar boven. Nu ik echter op de hoogte ben van de omstandigheid dat u met
mijn kantoorgenote hebt gesproken, zie ik mij genoodzaakt om mij terug te trekken
als advocaat van uw vader. Ik zal dit op korte termijn met hem bespreken. Daarna zal
ik de rechtbank en het gerechtshof verwittigen.”
2.12 Op 23 juni 2022 heeft DAS Rechtsbijstand aan verweerster, geschreven:
“Staat u [klager] nog bij in deze kwestie? Ik verneem graag uw reactie nu dit van
belang is voor de eventuele verstrekking van een opdracht vanuit DAS aan u in deze
zaak.”
2.13 Op 28 juni 2022 heeft verweerster DAS Rechtsbijstand geïnformeerd dat zij
zich heeft teruggetrokken als advocaat van klager. Zij schrijft in haar e-mail, onder
meer dat zij haar eindnota zal sturen.
2.14 Daarop heeft DAS Rechtsbijstand op 28 juni 2022 per e-mail aan verweerster
geschreven:
“Nu er door DAS geen opdracht aan u is verstrekt in deze kwestie vergoedt DAS ook
niet de gemaakte kosten. U kunt uw eindnota verzenden aan uw opdrachtgever, [klager].”
2.15 Bij beschikking van 21 september 2022 heeft de kantonrechter klager onder
curatele gesteld. Hiermee is het provisioneel bewind van de twee kinderen van rechtswege
geëindigd. Ook tegen deze beschikking heeft klager hoger beroep ingesteld. Mr. S heeft
klager hierin bijgestaan.
2.16 Op 28 oktober 2022 heeft verweerster de curator verzocht om tot betaling van
haar facturen met een totaalbedrag van € 3.620,93 over te gaan. Deze facturen zien
op werkzaamheden verricht door verweerster in de maanden mei en juni 2022.
2.17 Op 8 december 2022 heeft de curator de kantonrechter verzocht te beoordelen
of verweerster in aanmerking komt voor vergoeding van haar honorarium ten laste van
het vermogen van klager.
2.18 Op 13 december 2022 heeft de rechtbank de curator bericht dat de kantonrechter
vooralsnog geen toestemming geeft voor vergoeding van het honorarium ten laste van
het vermogen van klager, omdat een grondslag voor betaling van het honorarium lijkt
te ontbreken.
2.19 Op 5 januari 2023 heeft verweerster de kantonrechter verzocht het besluit
van 13 december 2022 te herzien.
2.20 Op 31 januari 2023 heeft de curator verweerster bericht niet opnieuw een verzoek
bij de kantonrechter te zullen indienen. Daarop schrijft verweerster per e-mail van
diezelfde dag aan de curator, voor zover relevant:
“Het is mij niet duidelijk wat de grondslag is van uw weigering om een verzoek tot
vergoeding van mijn honorarium in te dienen bij de rechtbank. Zoals ik in mijn bezwaar
duidelijk heb gemaakt berust de eerdere beslissing van de rechtbank op onjuiste gronden.
(…) Gaarne verneem ik om die reden de grondslag van uw beslissing. Wellicht kunnen
wij een incassoprocedure voorkomen.”
2.21 Op 28 februari 2023 heeft het hof de beschikkingen van 11 maart 2022 en 21
september 2022 bekrachtigd.
2.22 Op 7 maart 2023 heeft de curator namens klager bij de deken een klacht over
verweerster ingediend.
2.23 Op 15 maart 2023 hebben ook de kinderen bij de deken een klacht over verweerster
ingediend. Deze klachtprocedure is bij de raad geregistreerd onder het kenmerk 23-502/A/A
en in deze zaak heeft de raad eveneens vandaag uitspraak gedaan.
2.24 Verweerster heeft bij e-mail van 12 december 2023 de raad, klager en zijn
curator bericht dat zij met ingang van 1 juni 2023 haar praktijk als advocaat heeft
neergelegd en dat zij om praktische redenen heeft besloten haar vordering op klager
niet te incasseren.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft bij het aannemen van de opdracht ten onrechte verzuimd te
controleren op belangenverstrengeling. Zij heeft de zaak van klager in behandeling
genomen en zich later vrijwillig aan de zaak onttrokken. Daarom kan verweerster niet
blijven vasthouden aan vergoeding van haar werkzaamheden ten laste van het vermogen
van klager;
b) verweerster heeft zowel de rechtsbijstandsverzekeraar als de provisioneel bewindvoerders
niet tijdig op de hoogte gebracht van haar voornemen om klager bij te staan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
5.1 Verweerster stelt zich voor alle weren op het standpunt dat de curator niet-ontvankelijk
moet worden verklaard in haar klacht. Toen de curator op 21 september 2022 door de
kantonrechter werd benoemd, had verweerster haar werkzaamheden voor klager al enkele
maanden beëindigd.
5.2 Dit betoog faalt. De curator is de wettelijke vertegenwoordiger van klager
en heeft namens klager een klacht ingediend. De curator kan in die klacht namens vader
ook klagen over gedragingen van verweerster die hebben plaatsgevonden voordat de curator
werd benoemd. De klacht is dus ontvankelijk.
Inhoudelijk oordeel
5.3 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een klacht tegen een advocaat het
handelen of nalaten van de advocaat toetsen aan de normen van artikel 46 Advocatenwet,
waaronder de kernwaarden van artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels brengen, naar
vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, de normen onder woorden, die naar
de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen
bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor
de advocaat.
5.4 De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen,
gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet
wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.5 Op grond van gedragsregel 15 leden 1 en 2 moet een advocaat proberen te voorkomen
dat er een tegenstrijdig belang ontstaat. Ook moet hij, als die situatie zich toch
voordoet, zich geheel en uit eigen beweging uit de zaak terug trekken. Anders handelt
de advocaat niet zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag worden verwacht,
en dat valt hem dan tuchtrechtelijk te verwijten.
Klachtonderdeel a)
5.6 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster voor het aannemen van zijn
zaak had moeten controleren op belangenverstrengeling. Als verweerster dat had gedaan
dan had zij tijdig ontdekt dat zijn kinderen zich in het verleden door een kantoorgenoot
van verweerster (mr. U) hebben laten adviseren over het voorgenomen huwelijk van klager
(hun vader) en zijn geestelijke toestand. Op advies van mr. U zijn de kinderen de
procedure tot onderbewindstelling gestart, in welke procedure klager verweerster heeft
verzocht hoger beroep in te stellen. Toen verweerster hierop door de kinderen is aangesproken
heeft verweerster zich alsnog vrijwillig aan de zaak onttrokken. Volgens klager kan
verweerster daarom geen aanspraak maken op vergoeding van haar honorarium. Desalniettemin
blijft verweerster verzoeken om vergoeding van haar honorarium ten laste van het vermogen
van klager. Zij dreigt zelfs met een incassoprocedure. Dit is volgens klager klachtwaardig.
5.7 De raad overweegt het volgende. De raad is met klager van oordeel dat bij zorgvuldig
onderzoek binnen verweersters kantoor bij het aannemen van klagers zaak naar boven
had moeten komen dat de kinderen cliënt zijn geweest van de kantoorgenote van mr.
U. Daarmee had voorkomen kunnen worden dat verweerster zich na aanvang van haar werkzaamheden
aan klagers zaak heeft moeten onttrekken. Voor zover verweerster heeft aangevoerd
dat bij de controles die het kantoor heeft verricht de zaak van de kinderen niet naar
boven is gekomen, omdat het dossier inmiddels was gearchiveerd, helpt dit betoog verweerster
niet. Het leidt de raad juist tot de conclusie dat het onderzoek van verweerster onvoldoende
zorgvuldig is verricht en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest. De raad
acht klachtonderdeel a) gelet hierop in zoverre gegrond.
5.8 Voor zover klager echter verder betoogt dat verweerster na haar onttrekking
aan de zaak geen aanspraak meer mocht maken op vergoeding van haar declaraties, volgt
de raad klager niet in dit standpunt. Het staat verweerster vrij om ook na haar onttrekking
de door haar gewerkte uren te declareren. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
is in zoverre geen sprake en de raad acht klachtonderdeel a) voor het overige daarmee
ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zowel de rechtsbijstandsverzekeraar
als de provisioneel bewindvoerders niet tijdig op de hoogte heeft gebracht van haar
voornemen om klager bij te staan. Klager licht dit klachtonderdeel als volgt toe.
Klager is verzekerd bij DAS Rechtsbijstand en komt in aanmerking voor vergoeding van
rechtsbijstand. Verweerster heeft zich pas bij DAS Rechtsbijstand gemeld nadat zij
de werkzaamheden voor klager was begonnen en al appél had ingesteld bij het hof. Omdat
verweerster zich niet lang daarna wegens belangenverstrengeling heeft teruggetrokken
en er nooit een opdracht door DAS Rechtsbijstand aan verweerster is verstrekt, wil
DAS Rechtsbijstand het honorarium van verweerster niet vergoeden. Daarom wil verweerster
dat klager haar honorarium betaalt. Volgens klager is het verweersters eigen fout
dat zij zich niet tijdig bij DAS Rechtsbijstand heeft gemeld. Als verweerster zich
tijdig bij de provisioneel bewindvoerders had gemeld als de advocaat van klager, dan
was direct duidelijk geworden dat sprake was van belangenverstrengeling, dan had verweerster
nooit voor klager opgetreden en waren er ook geen kosten gemaakt door haar.
5.10 Ten aanzien van het tijdig informeren van DAS Rechtsbijstand overweegt de
raad dat uit de gedingstukken volgt dat klager zich op 25 mei 2022 tot verweerster
heeft gewend en haar heeft verzocht hem bij te staan in het hoger beroep tegen de
beschikking van 11 maart 2022. Op 27 mei 2022 heeft klager verweerster voor het eerst
op kantoor bezocht. Op 2 juni 2022 heeft verweerster telefonisch contact gezocht met
DAS Rechtsbijstand en verzocht haar een opdracht te verstrekken in verband met de
zaak van de vader. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als verweerster eerder contact
had opgenomen met DAS Rechtsbijstand, vindt de raad het moment waarop verweerster
zich heeft gemeld bij DAS Rechtsbijstand niet verwijtbaar laat. Verweerster heeft
verder toereikend toegelicht dat zij niet langer kon wachten met het aanvangen van
haar werkzaamheden voor klager totdat DAS Rechtsbijstand een beslissing had genomen
over de vergoeding van de kosten, omdat de appeltermijn op 11 juni 2022 afliep. Daarmee
heeft verweerster naar het oordeel van de raad in het belang van klager gehandeld
door voordat de afspraken met DAS Rechtsbijstand over de vergoeding rond waren voor
klager appél in te stellen. Dat DAS Rechtsbijstand vanwege het feit dat verweerster
zich heeft onttrokken aan de zaak, haar werkzaamheden niet meer wil vergoeden en haar
heeft verzocht zich rechtstreeks tot haar opdrachtgever - klager - te wenden, valt
verweerster niet aan te rekenen.
5.11 Ten aanzien van het tijdig informeren van de provisioneel bewindvoerders overweegt
de raad dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerster op 8 juni 2022 en dus een
dag nadat zij namens klager hoger beroep had ingesteld de provisioneel bewindvoerders
(tevens de verzoekers van deze procedure in eerste instantie) heeft geïnformeerd over
haar optreden als advocaat voor klager. De raad overweegt dat er geen wettelijke verplichting
voor verweerster bestaat op grond waarvan verweerster hen eerder - voordat zij haar
werkzaamheden voor klager had gestart - had moeten informeren.
5.12 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat klachtonderdeel
b) ongegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond verklaard. De raad is
van oordeel dat verweerster voorafgaand aan het aannemen van de zaak van klager onvoldoende
zorgvuldig heeft onderzocht of het haar gelet op gedragsregel 15 vrijstond de zaak
van klager aan te nemen. Hierdoor heeft verweerster zich op een later moment weer
aan de zaak moeten onttrekken. De raad acht verweersters handelwijze hierin niet zorgvuldig
en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Aangezien verweerster heeft laten weten geen
aanspraak meer te maken op haar declaratie, een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft
en inmiddels geen advocaat meer is, kan naar het oordeel van de raad worden volstaan
met een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.
7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) voor zover dit ziet op het onderzoek naar de belangenverstrengeling
gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) voor het overige en klachtonderdeel b) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 januari 2024