ECLI:NL:TADRAMS:2024:19 Raad van Discipline Amsterdam 23-351/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2024 |
Datum publicatie: | 06-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-351/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Verweerder heeft wegens schending van gedragsregel 15 in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet. Ook heeft verweerder de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid neergelegd in artikel 10a Advocatenwet geschonden. De raad heeft vastgesteld dat de Hamburgse vestiging van het kantoor van verweerder van 2013 tot in 2020 bijstand heeft verleend aan klaagster. Op grond van gedragsregel 15 lid 6 stond het verweerder, die deel uitmaakt van hetzelfde samenwerkingsverband (het kantoor) als zijn collega’s van de Hamburgse vestiging daarom in beginsel niet vrij om op te treden tegen klaagster als voormalig cliënte van het kantoor in Hamburg. Van het uitgangspunt ‘geen bijstand, tenzij’ kan de advocaat op grond van gedragsregel 15 lid 3 alleen afwijken als is voldaan aan elk van drie hierin genoemde voorwaarden. Daaraan is niet voldaan. Hoewel uit de stellingen van verweerder weliswaar volgt dat het niet gaat om één en dezelfde zaak, hangen de zaken waarin het Hamburgse kantoor klaagster heeft bijgestaan wel nauw samen met de zaken waarin verweerder tegen klaagster optreedt. Ook is komen vast te staan dat het Hamburgse kantoor beschikt over vertrouwelijke informatie die relevant zou kunnen zijn voor de zaken die verweerder thans behandelt tegen klaagster. Dat deze informatie niet met verweerder is gedeeld door het Hamburgse kantoor, is niet relevant. Het in gedragsregel 15 neergelegde verbod vereist niet dat de (voormalig) advocaat de aan hem toevertrouwde informatie daadwerkelijk gebruikt. De enkele mogelijkheid dat de (voormalig) advocaat genoemde informatie kan gebruiken bij het behartigen van een tegenstrijdig belang is al voldoende om de vertrouwensrelatie tussen cliënt en advocaat te ondermijnen (Hof van Discipline 26 januari 2018, 170212, ECLI:NL:TAHVD:2018:12). Tot slot geldt dat vast is komen te staan dat klaagster bezwaren heeft geuit en dat klaagsters bezwaren naar het oordeel van de raad gelet op al hetgeen is overwogen ook redelijk zijn. De raad ziet in deze omstandigheden ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder aanleiding een berisping op te leggen met kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 januari 2024
in de zaak 23-351/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. D.M. de Knijff
over:
verweerder
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 januari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2198315/JS/AS van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is na een aanhouding behandeld op de zitting van de raad van 18 december
2023. Daarbij waren namens klaagster aanwezig haar gemachtigde met de heer T, Senior
Director Legal Litigation bij klaagster en mrs. B en H, de advocaten van klaagster
in de onderliggende octrooizaken. Tevens waren aanwezig verweerder met zijn gemachtigde
en een kantoorgenoot mr. B. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de bij e-mail van 22 september 2023 namens verweerder nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een in Duitsland gevestigd Amerikaans biotechnologiebedrijf dat
farmaceutische producten ontwikkelt en op de markt brengt. Klaagster heeft in samenwerking
met Pfizer het op mRNA-technologie gebaseerde Comirnaty®-vaccin ter voorkoming van
COVID 19-infecties ontwikkeld en op de markt gebracht.
2.3 Moderna TX Inc (“Moderna”) is de directe concurrent van klaagster op het gebied
van mRNA-vaccins. Moderna is in verschillende jurisdicties octrooiprocedures en nietigheidsprocedures
gestart tegen klaagster en Pfizer. Deze procedures hebben betrekking op het Comirnaty®-vaccin.
2.4 Ook in Nederland heeft Moderna bij dagvaardingen van 4 oktober 2022 bij de
rechtbank Den Haag twee octrooi inbreukprocedures aanhangig gemaakt tegen klaagster
en Pfizer. De procedures maken onderdeel uit van een wereldwijd octrooigeschil tussen
Moderna en Pfizer en klaagster.
2.5 Verweerder, werkzaam bij de Amsterdamse vestiging van het advocatenkantoor
X (hierna: het kantoor) staat Moderna bij als advocaat en coördineert de Europese
procedures tegen Pfizer en klaagster.
2.6 In de jaren 2013 - 2020 hebben advocaten van de Hamburgse vestiging van het
kantoor klaagster bijgestaan in contractuele aangelegenheden. Tussen het kantoor en
klaagster is destijds een engagement letter opgesteld, ondertekend op 20 april 2020.
2.7 Omdat het kantoor bestaat uit 28 vestigingen in 17 jurisdicties en cliënten
uit meer dan 150 landen bedient, hanteert het kantoor processen en IT-systemen voor
cliënt- en zaaksacceptatie. Op die manier wordt onder meer gekeken naar mogelijke
belangenconflicten. In de onderhavige zaak is volgens die processen geconcludeerd
dat advocaten van het Amsterdamse kantoor voor Moderna tegen klaagster (en Pfizer)
mochten optreden, ook al hadden advocaten van het Hamburgse kantoor (onder meer mr.
D) in het verleden opgetreden voor klaagster.
2.8 Klaagster (vertegenwoordigd door R) heeft op 23 december 2022 aan het bestuur
van het kantoor in Londen en de klachtenfunctionaris van het kantoor haar zorg kenbaar
gemaakt over het volgens haar bestaande belangenconflict en het bestuur verzocht om
zich uit deze procedures terug te trekken. Over de waiver staat hierin het volgende:
“In addition, Jochen D(…) approached me in 2020 and requested a waiver so [het kantoor]
can advise Moderna on patent litigation or similar legal actions adverse to [klaagster].
I expressly and very clearly rejected that request referring in particular to [naam
van het kantoor]’ involvement regarding [klaagsters] collaboration with Pfizer concerning
Comirnaty®.”
2.9 In antwoord hierop heeft het (bestuur van het) kantoor op 11 januari 2023 aan
klaagster bericht dat het kantoor van mening is dat zij niet in strijd handelt met
de gedragsregels.
2.10 Op 24 januari 2023 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerder
ingediend.
2.11 In de ene octrooiprocedure is inmiddels uitspraak gedaan. De vorderingen van
Moderna zijn afgewezen. De hoger beroepstermijn verloopt 15 maart 2024. De andere
procedure is aangehouden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder wordt verweten
klachtwaardig te hebben gehandeld door in strijd met artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel
15 als belangenbehartiger van Moderna op te treden tegen klaagster, een voormalig
cliënt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Het geschil
5.1 Het geschil tussen partijen betreft de vraag of verweerder met zijn optreden
als advocaat voor Moderna in de octrooiprocedures tegen Pfizer en klaagster gedragsregel
15 heeft geschonden, omdat advocaten van het Hamburgse kantoor in het verleden hebben
opgetreden voor klaagster.
Nederlands tuchtrecht is van toepassing
5.2 De voorliggende zaak is een zaak met internationale aspecten. De raad zal het
Nederlandse tuchtrecht toepassen, omdat verweerder staat ingeschreven op het tableau
van de Nederlandse Orde van Advocaten en verweerder dus zijn praktijk moet uitoefenen
overeenkomstig de Advocatenwet en de daarop berustende verordeningen en besluiten.
Op grond van artikel 46 Advocatenwet zijn advocaten aan het tuchtrecht onderworpen
ter zake van enig handelen en nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren
te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of
behoren te behartigen. Ook behoren zij zich te houden aan de kernwaarden, vastgelegd
in artikel 10a Advocatenwet.
5.3 Bij die toetsing van het gedrag is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen,
daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van gedragsregels tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en moet dan
ook van geval tot geval worden beoordeeld.
Ontvankelijkheid klacht
5.4 Voor alle weren heeft verweerder aangevoerd dat de beslissing of het zijn kantoor
vrijstond in de octrooiprocedures op te treden tegen klaagster niet door hem maar
door de centrale kantoororganisatie is genomen en hij daarbij niet betrokken is geweest.
Verweerder werpt de vraag op of de klacht over hem ontvankelijk is, aangezien de klacht
niet zozeer hem persoonlijk maar de kantoororganisatie als zodanig raakt.
5.5 De raad volgt verweerder niet in zijn betoog. Het tuchtrecht ziet op de toetsing
van het gedrag van de individuele advocaat. Verweerder is de advocaat die optreedt
in de octrooiprocedures tegen klaagster. Voordat hij in deze zaak ging optreden moest
hij zich ervan vergewissen of het hem vrijstond om in deze zaak op te treden. Dat
het interne acceptatieproces door de centrale kantoororganisatie is verricht en dat
de uitkomst daarvan was dat verweerder tegen klaagster mocht optreden, ontslaat verweerder
niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. De klacht van klaagster over het optreden
van verweerder is derhalve ontvankelijk.
Toetsingskader Gedragsregel 15
5.6 Uit gedragsregel 15 lid 1 volgt dat het de advocaat, gelet op zijn gehoudenheid
aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, niet is toegestaan,
om tegen een cliënt of een voormalige cliënt (of die van zijn kantoorgenoten) op te
treden. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans
loopt ten koste van zijn (voormalig) cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast
moet de (voormalig) cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn
zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalig) cliënt aan de advocaat of
zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden
gebruikt (vgl. Hof van Discipline 6 januari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:11 en Hof van
Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:35). Dat vloeit reeds voort uit de
geheimhoudingsplicht van de advocaat.
5.7 Van dit uitgangspunt kan een advocaat alleen afwijken wanneer aan de volgende
drie cumulatieve voorwaarden (gedragsregel 15 lid 3) is voldaan:
a) de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten
aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de
advocaat, daar ook geen verband mee houden en een toekomstig verband evenmin aannemelijk
is,
b) de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige
of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige
of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling
van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt, en
c) niet gebleken is van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande
cliënt.
5.8 Wanneer aan deze drie voorwaarden is voldaan kan een advocaat tegen zijn voormalig
cliënt optreden en behoeft een advocaat aan zijn (voormalig) cliënt geen voorafgaande
instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af
te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt moet worden
beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk
getoetst aan artikel 46 Advocatenwet. In lid 6 is bepaald dat waar in deze regel ‘advocaat’
staat tevens wordt bedoeld het samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakt.
5.9 De raad stelt vast dat de Hamburgse vestiging van het kantoor van verweerder
van 2013 tot in 2020 bijstand heeft verleend aan klaagster. Op grond van gedragsregel
15 lid 6 stond het verweerder, die deel uitmaakt van hetzelfde samenwerkingsverband
(het kantoor) als zijn collega’s van de Hamburgse vestiging daarom in beginsel niet
vrij om op te treden tegen klaagster als voormalig cliënte van het kantoor in Hamburg.
Is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van lid 3?
5.10 Van dit uitgangspunt ‘geen bijstand, tenzij’- kan de advocaat op grond van
gedragsregel 15 lid 3 alleen afwijken als is voldaan aan elk van drie hierin genoemde
voorwaarden. De raad is, anders dan verweerder, van oordeel dat daarvan in het voorliggende
geval geen sprake is en licht zijn oordeel als volgt toe.
a) dezelfde zaak
5.11 Volgens verweerder betreft de zaak waarin hij tegen klaagster heeft opgetreden
en nog optreedt niet dezelfde zaak als waarin het Hamburgse kantoor klaagster heeft
bijgestaan. Het Hamburgse kantoor heeft klaagster geadviseerd over contractuele aangelegenheden.
Meer specifiek hebben de Corporate and Transaction teams diensten geleverd en geadviseerd
over de totstandkoming van de Collaboration Agreement tussen klaagster en Pfizer.
Voor zover verweerder kan overzien heeft het Hamburgse kantoor klaagster niet bijgestaan
of geadviseerd over de geldigheid en de beschermingsomvang van octrooien van klaagster,
noch over de geldigheid en beschermingsomvang van octrooien van derden, de kwestie
waarin verweerder thans namens Moderna tegen klaagster optreedt.
5.12 Hoewel uit de stellingen van verweerder weliswaar volgt dat het niet gaat
om één en dezelfde zaak, betekent dat naar het oordeel van de raad niet dat de zaken
waarin het Hamburgse kantoor klaagster heeft bijgestaan niet nauw samenhangen met
de zaken waarin verweerder namens Moderna tegen klaagster optreedt. Vaststaat dat
de Hamburgse vestiging van het kantoor van verweerder klaagster heeft geadviseerd
over de samenwerkingsovereenkomst met Pfizer en dat die samenwerking zag op het onderzoek
naar, de ontwikkeling van en activiteiten met betrekking tot het mRNA-vaccin tegen
COVID-19, terwijl verweerder thans de belangen van de directe concurrent van klaagster,
Moderna, behartigt in twee procedures tegen klaagster en Pfizer die betrekking hebben
op het Comirnaty®-vaccin. Klaagster heeft onderbouwd gesteld dat het belang in de
zaken die verweerder voor Moderna behartigt in de octrooiprocedures tegengesteld is
aan het belang van klaagster bij het profijtelijk ontwikkelen en commercialiseren
van haar COVID-19 vaccin Comirnaty® en daarmee verband houdt met de werkzaamheden
die het Hamburgse kantoor in het recente verleden voor klaagster heeft verricht. Klaagster
heeft verder genoegzaam toegelicht dat een inbreukzaak als die van Moderna niet beperkt
blijft tot het laten vaststellen van een inbreuk, maar dat het Moderna uiteindelijk
ook kan gaan om schadevergoeding. Als Moderna in het gelijk wordt gesteld, gaat het
om licenties en onderhandelingen daarover van klaagster met Moderna. Als die onderhandelingen
geen resultaat hebben kan een schadevergoeding of winstafdracht op last van een de
rechter volgen. Op dat moment komen de verschillende praktijken - enerzijds die van
de octrooigeschillen en patent-litigation en anderzijds die van de transactiepraktijk
en licentiecontracten - onmiskenbaar bijeen. Klaagster heeft daarom naar het oordeel
van de raad terecht gesteld dat hiermee een (toekomstig) verband is gegeven tussen
de zaken. Verweerders voorstel ter zitting dat hij bij een eventuele schadestaatszaak,
deze zaak niet zal behandelen leidt niet tot een ander oordeel. De raad komt aldus
tot de slotsom dat niet is voldaan aan voorwaarde (a).
b) vertrouwelijke informatie
5.13 Verweerder heeft aangevoerd dat het Hamburgse kantoor niet beschikt over vertrouwelijke
informatie uit hoofde van de cliëntrelatie met klaagster die relevant zou kunnen zijn
voor de kwestie die verweerder thans voor Moderna behandelt en die aanleiding heeft
gegeven tot deze klacht. Daarbij geldt bovendien volgens verweerder dat hij persoonlijk
geen kennis heeft gehad van vertrouwelijke informatie die klaagster met het Hamburgse
kantoor heeft gedeeld, omdat aldus verweerder sprake is van een zogenoemde “information
barrier” met betrekking tot die informatie.
5.14 De raad volgt verweerder hierin niet. Hiervoor heeft de raad geconcludeerd
dat er een nauw (toekomstig) verband bestaat tussen de zaken die het Hamburgse kantoor
voor klaagster heeft behandeld en de zaken die verweerder voor Moderna tegen klaagster
behandelt. Gelet hierop en gezien het feit dat het kantoor klaagster in het nabije
verleden (tot in 2020) langdurig als advocaat heeft bijgestaan en heeft geadviseerd,
volgt de raad klaagster in haar standpunt dat er daarmee vanuit kan worden gegaan
dat het Hamburgse kantoor wel degelijk beschikt over vertrouwelijke informatie die
relevant zou kunnen zijn voor de zaken die verweerder thans behandelt voor Moderna.
Dat deze informatie, zoals verweerder stelt, niet met hem is gedeeld door het Hamburgse
kantoor, is niet relevant. Het in gedragsregel 15 neergelegde verbod vereist niet
dat de (voormalig) advocaat de aan hem toevertrouwde informatie daadwerkelijk gebruikt.
De enkele mogelijkheid dat de (voormalig) advocaat genoemde informatie kan gebruiken
bij het behartigen van een tegenstrijdig belang is al voldoende om de vertrouwensrelatie
tussen cliënt en advocaat te ondermijnen (Hof van Discipline 26 januari 2018, 170212,
ECLI:NL:TAHVD:2018:12).
5.15 Daarnaast geldt dat gelet op de langdurige bijstand van het Hamburgse kantoor
aan klaagster er ook vanuit kan worden gegaan dat het kantoor beschikt over zaaksgebonden
informatie over klaagsters bedrijfsvoering die van pas zou kunnen zijn bij de behandeling
van de zaken door verweerder voor Moderna tegen klaagster. Dat verweerder ter zitting
mr. H vroeg niet verder te spreken over de inhoud van de octrooizaken is tekenend
voor de kwetsbaarheid van de situatie, waarin verweerder zich heeft begeven door de
zaken voor Moderna tegen klaagster te behandelen en laat zien dat de scheidslijn tussen
het wel of niet voldoen aan deze voorwaarde nauwelijks te trekken is. Ook aan voorwaarde
(b) is derhalve niet voldaan.
c) redelijke bezwaren
5.16 Terzake van deze voorwaarde geldt dat vast staat dat klaagster bezwaren heeft
geuit en dat klaagsters bezwaren naar het oordeel van de raad gelet op al hetgeen
hiervoor is overwogen ook redelijk zijn. Ook aan voorwaarde (c) is derhalve niet voldaan.
5.17 Omdat niet aan de in gedragsregel 15 lid 3 genoemde voorwaarden is voldaan,
stond het verweerder niet vrij om zonder voorafgaande instemming van klaagster, op
te treden tegen klaagster. Vaststaat dat klaagster haar instemming uitdrukkelijk heeft
geweigerd.
5.18 Al het (heel vele) overige dat door klaagster en verweerder is aangevoerd
leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft, door op te treden tegen klaagster,
gedragsregel 15 geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht
is dan ook gegrond.
6. MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft, zoals hiervoor overwogen, niet alleen in strijd gehandeld
met artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 15. Ook heeft hij de kernwaarden partijdigheid
en vertrouwelijkheid neergelegd in artikel 10a Advocatenwet geschonden. Verweerder
heeft de door klaagster geuite bezwaren naast zich neergelegd en is als advocaat van
de wederpartij van klaagster blijven optreden. De raad ziet in deze omstandigheden
ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder aanleiding een berisping
op te leggen.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- forfaitaire reiskosten van (de vertegenwoordiger) van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3. Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 januari 2024