Zoekresultaten 551-560 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:8 Kamer voor het notariaat Amsterdam 686508/NT20-28

    De bewindvoerder van [A] heeft namens [A] een klacht ingediend. Hij verwijt de toegevoegd notaris – kort gezegd – dat hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De toegevoegd notaris had volgens hem dienen te onderzoeken of [A] ‘capabel’ was om een vennootschap op te richten. Daarbij had hij dienen te verifiëren of de vennootschap niet werd opgericht voor malafide doeleinden en of [A] als katvanger werd gebruikt. De kamer is van oordeel dat, hoezeer te betreuren is dat derden misbruik hebben gemaakt van de desbetreffende vennootschap, de toegevoegd notaris ter zake de oprichting van die vennootschap geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de signalen bij het passeren van de akte van oprichting zodanig waren dat de toegevoegd notaris binnen de context van het instrumentarium dat hem ten dienste stond meer en verder onderzoek had moeten en kunnen doen. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat [A] op de zitting van de kamer actief en adequaat heeft gereageerd op wat er is gezegd en gevraagd. De conclusie moet zijn dat [A] kennelijk in staat is geweest om zich bij de toegevoegd notaris te presenteren als een geloofwaardig ondernemer. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:36 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/2

    Klagers verwijten de oud-notaris - kort gezegd - dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. De klacht valt uiteen in zeven onderdelen. Uit het door de oud-notaris gemotiveerde verweer en de door partijen overgelegde stukken blijkt dat klagers op 13 december 2016 al geruime tijd bekend waren met de feiten ter zake waarvan zij de oud-notaris nu verwijten maken. De klacht is op 16 januari 2020 bij de kamer ingediend, dus (ruim) na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. Klagers worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1 tot en met 7. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klagers aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijten. Voor zover klagers de kamer verzoeken om van de oud-notaris “te vorderen” dat hij volledige openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster, heeft de kamer overwogen dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Klagers worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:33 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/79

    Verzoek tot wraking van lid van wrakingskamer afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond (schriftelijke afdoening als bedoeld in art. 3 lid 3 Wrakingsprotocol).

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:30 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/5

    Klager verwijt de notaris - kort samengevat - dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van de vier op 27 februari 2017 gepasseerde akten (het testament van erflaatster, de  oprichtingsakte van de STAK, de akte administratievoorwaarden en de certificeringsakte) en na het openvallen van erflaatsters nalatenschap. De klacht wordt deels gegrond verklaard. De kamer heeft overwogen dat de notaris terzake haar advisering aan erflaatster met betrekking tot het gecertificeerde vermogen waaruit het vruchtgebruik aan klager was gelegateerd, onvoldoende heeft stilgestaan bij de fiscale gevolgen van deze constructie voor klager. Dit klemt te meer omdat de onder meer door de notaris vormgegeven certificeringsakte juist als een beschermingsconstructie voor klager was bedoeld. Daarnaast had de notaris, gelet op deze bijzondere constructie, en gezien haar informatie- en belehrungspflicht ex artikel 43 lid 1 Wna, zich ervan moeten vergewissen dat klager de gevolgen van de zuivere aanvaarding volledig begreep en onderkende. Niet is gebleken dat de notaris klager erop heeft gewezen welke concrete gevolgen de zuivere aanvaarding van de nalatenschap had ten aanzien van de voldoening van de legaten en de verschuldigde inkomsten- en erfbelasting. Evenmin is gebleken dat de notaris klager heeft geadviseerd te onderzoeken of hij voldoende contante gelden zou hebben om die schulden te voldoen, aangezien klager als erfgenaam slechts over een klein deel van erflaatsters nalatenschap zelf zou kunnen beschikken, terwijl het grootste gedeelte van erflaatsters nalatenschap uit gecertificeerd vermogen bestond. Gelet op het voorgaande – mede blijkens haar verklaring(en) ter zitting – is de kamer tot het oordeel gekomen dat de notaris zich niet voldoende heeft gerealiseerd waar klager voor zou komen te staan. Daarbij komt dat de notaris - eveneens ter zitting - aan de kamer geen blijk heeft gegeven de klachtwaardigheid van haar handelen in te zien. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris ernstig tekort is geschoten in haar zorg die zij ten opzichte van klager diende te betrachten. Van haar wijze van handelen kan haar een ernstig verwijt worden gemaakt. De kamer heeft de notaris daarom de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week opgelegd.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:31 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/62

    Het BFT verwijt de notaris dat privé sprake is van een negatieve liquiditeits-  en solvabiliteitspositie. Daarmee handelt de notaris in strijd met artikel 23 Wna in verbinding met artikel 2 van de Administratieverordening en (de toelichting op) artikel 3 van het Reglement Verslagstaten 2010. Een notaris moet niet alleen zakelijk maar ook in privé financieel weerbaar zijn. Het BFT verwijst in dit verband naar jurisprudentie van onder meer het Gerechtshof Amsterdam. Naar het oordeel van de kamer kan echter de door het BFT aangehaalde jurisprudentie niet als referentiekader dienen voor de ingediende klacht, nu daarin niet is gebleken van een casus - zoals de onderhavige - waarin de totale liquiditeit positief was. Daar komt bij dat uit de overgelegde jaarcijfers is gebleken dat de solvabiliteit van het kantoor eind 2018 € 106.775,- bedroeg en eind 2019 was verbeterd naar € 143.167,- terwijl de liquiditeit van het kantoor eind 2018 € 94.743,- bedroeg en eind 2019 ook was verbeterd en € 139.008,- bedroeg.  Nu de kamer op grond van de overgelegde jaarcijfers heeft geconstateerd dat de totale liquiditeitspositie positief was op het moment van het indienen van de klacht, heeft de notaris naar het oordeel van de kamer niet in strijd met artikel 3 Verslagstaten 2010 gehandeld. Mitsdien kan het de notaris dan ook niet worden verweten dat in 2018 de liquiditeits- en solvabiliteitsposities in privé negatief waren en in 2019 nog alleen de liquiditeitspositie in privé, nu de totale liquiditeit zowel in 2018 als in 2019 positief was. Op deze grond kan derhalve ook niet worden geconcludeerd dat de notaris daardoor in strijd heeft gehandeld met artikel 23 lid 1 Wna en/of artikel 2 Administratieverordening. De klacht wordt ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:32 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/76

    Klaagster heeft vele bezwaren geuit aan het adres van de notaris. Kort gezegd komen deze bezwaren er op neer dat klaagster de notaris verwijt dat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschappen van de drie erflaatsters onzorgvuldig, partijdig en niet onafhankelijk heeft gehandeld. De klacht van klaagster valt uiteen in 12 onderdelen. De klacht wordt gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de notaris wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Bij het opleggen van deze maatregel heeft de kamer overwogen oog te hebben voor de bovengemiddelde complexe afwikkeling van de nalatenschappen. De notaris heeft zijn taak als vereffenaar van de nalatenschappen niet zorgvuldig uitgevoerd door niet bij klaagster te verifiëren of zij instemde met het verzoek aan de rechtbank om het Turkse vermogen buiten de afwikkeling van de nalatenschappen te houden en het pand aan een derde te verkopen. Ook heeft de notaris nagelaten klaagster te informeren over het verrekenen van de in de woning aanwezige contanten en de bankopnames van de bankrekening na het overlijden van één van erflaatsters, hetgeen de kamer de notaris tuchtrechtelijk verwijt. De kamer heeft reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het betoog van de notaris ter zitting dat hij indertijd iedereen op de hoogte heeft gesteld van de stappen die door hem werden ondernomen, mede gelet op zijn eerdere verklaring dat hij periodiek en niet iedere keer na een gesprek met één van de erfgenamen de overige erfgenamen (waaronder klaagster) op de hoogte stelde inzake de afwikkeling van de nalatenschappen. Dit klemt te meer nu de notaris op de hoogte was van de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen onderling. De kamer houdt voorts rekening met het feit dat ook klaagster in deze een eigen verantwoordelijkheid heeft.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:28 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/44

    Het BFT verwijt de kandidaat-notaris kort gezegd: onzorgvuldig handelen in strijd met artikel 17 Wna, artikel 43 Wna en overige bepalingen;      II.        handelen in strijd met het provisieverbod ex artikel 9 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg 2011) en artikel 19 Vbg 2011;    III.       handelen in strijd met de poortwachtersrol volgens de verplichtingen uit de Wna en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), te weten de Wwft-opleidingsplicht, de onderzoeksplicht/weigeringsplicht, de Belehrungspflicht, de zorgvuldigheidsplicht, het Wwft-cliëntenonderzoek en de Wwft-meldingsplicht. Klachtonderdeel I wordt gedeeltelijk gegrond verklaard. Klachtonderdeel II wordt gegrond verklaard. De kamer is van oordeel dat de kandidaat-notaris in strijd heeft gehandeld met het provisieverbod van artikel 9 Vbg 2011 en dat hij niet heeft gezorgd voor een juiste presentatie van het notariskantoor. Klachtonderdeel III wordt gedeeltelijk gegrond verklaard. Wat betreft de maatregeloplegging heeft de kamer overwogen dat een (kandidaat-)notaris te allen tijde de op hem rustende wettelijke verplichtingen dient na te komen. De gegronde klachtonderdelen zien onder meer op de - uit de Wna en/of Wwft voortvloeiende - kernwaarden in het notariaat als onderzoeksplicht en zorgplicht en de poortwachtersfunctie van de (kandidaat-)notaris. Een (kandidaat-)notaris moet onder andere voorkomen dat hij een schakel wordt in de totstandkoming van transacties die verband (kunnen) houden met witwassen en financieren van terrorisme. Het nalaten van een zorgvuldig onderzoek, het niet opschorten dan wel weigeren van zijn dienstverlening en het onvoldoende invulling geven aan de op hem rustende verplichtingen op grond van de Wwft, is daarom een ernstige tekortkoming van de kandidaat-notaris. Bovendien zien de klachten niet op één, maar op verschillende soorten akten, zodat de tekortkomingen zich hebben voorgedaan over de gehele breedte van de praktijk van de kandidaat-notaris. Gezien de ernst van de verweten gedragingen en het feit dat een groot deel van de klachtonderdelen gegrond wordt verklaard, zou de optelsom kunnen zijn dat aan de kandidaat-notaris de zwaardere maatregel van schorsing wordt opgelegd, maar daarvoor ziet de kamer te weinig grond. De kandidaat-notaris heeft blijk gegeven van inzicht in het verwijtbare van zijn handelen en nalaten. Hij heeft ook maatregelen getroffen ter verbetering van de naleving van zijn verplichtingen op grond van de Wna en Wwft. Zo heeft hij naar eigen zeggen bijvoorbeeld afscheid genomen van personeelsleden die niet bekwaam waren, heeft hij tekstblokken in akten aangepast, heeft hij de reclame-actie van de oud-notaris (inhoudende de oprichting van een B.V. in één dag) beëindigd, heeft hij de samenwerking met De Hypotheker beëindigd en voldoet hij sinds het BFT-onderzoek wél aan de Wwft- opleidingsverplichting.  Gezien het vorenstaande heeft de kamer de maatregel van berisping in combinatie met het opleggen van een geldboete passend en geboden geacht. De kamer heeft de hoogte van de boete vastgesteld op € 10.000,--.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:29 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/45

    Het BFT verwijt de notaris kort gezegd: onzorgvuldig handelen in strijd met artikel 17 Wna, artikel 43 Wna en overige bepalingen;      II.        handelen in strijd met het provisieverbod ex artikel 9 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg 2011) en artikel 19 Vbg 2011;    III.       passeren zonder ontheffing ex artikel 29 lid 4 Wna. Klachtonderdeel I wordt ongegrond verklaard, omdat de zes subonderdelen van dit klachtonderdeel allemaal betrekking hebben op door de kandidaat-notaris in zijn hoedanigheid van waarnemer gepasseerde akten in ófwel het protocol van de notaris ófwel het protocol van de oud-notaris. Ten aanzien van de notaris is de kamer van oordeel dat haar in deze gevallen geen tuchtrechtelijke verwijten kunnen worden gemaakt. Een waarnemend kandidaat‑notaris handelt in beginsel namelijk niet onder de verantwoordelijkheid van de waargenomen notaris of een andere notaris. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de notaris bemoeienis heeft gehad met het opstellen en passeren van de betreffende akten in haar eigen protocol dan wel het protocol van de oud-notaris. Klachtonderdeel II wordt gegrond verklaard. De kamer is van oordeel dat de notaris in strijd heeft gehandeld met het provisieverbod van artikel 9 Vbg 2011 en dat zij niet heeft gezorgd voor een juiste presentatie van het notariskantoor. Klachtonderdeel III wordt ongegrond verklaard. De notaris mocht vertrouwen op de beslissing van de voorzitter van de kamer Den Haag van 30 december 2016. Bij deze beslissing heeft de voorzitter, in afwachting van de verlening van de ontheffing door de kamer - ambtshalve en met spoed - een ordemaatregel getroffen, omdat vanaf 1 januari 2017 in de waarneming van het protocol van de oud-notaris moest worden voorzien. In die beslissing worden geen beperkingen (zoals het niet mogen passeren van akten) opgelegd aan de tot waarnemer benoemde notaris.  Tegen deze achtergrond heeft het BFT onvoldoende onderbouwd dat de notaris in de periode van 1 tot en met 17 januari 2017 onzorgvuldig heeft gehandeld door akten te passeren in het protocol van de oud-notaris. De kamer heeft aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd

  • ECLI:NL:TNORSHE:2014:33 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2013/71a

    Onderzoek als bedoeld in art. 96 (oud) Wna.* De notaris heeft zijn praktijk medio 2009 verkocht aan notaris 1 en 2. Daarna is de notaris als zodanig (en later in deeltijd als kandidaat-notaris ex art. 30a Wna) aan het kantoor van notaris 1 en 2 verbonden gebleven. Notaris 1 was voor de overname van de praktijk via zijn toenmalige kantoor al betrokken bij een groot project en heeft deze werkzaamheden voortgezet via het nieuwe kantoor. De voorzitter van de Kamer van toezicht heeft een onderzoek gelast naar de handelwijze van de notaris en notaris 1 rond dat project. Bij deze uitspraak heeft de kamer de bedenkingen tegen de notaris m.b.t. dat project ongegrond verklaard omdat niet is gebleken dat hij zelf bij die werkzaamheden betrokken is geweest. De notaris heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat hij geen zorg heeft gedragen voor een juiste en volledige presentatie van het kantoor. Zo waren mededelingen op de website en de wijze waarop het kantoor was ingeschreven bij het Handelsregister niet in overeenstemming met de daadwerkelijke eigendomsverhoudingen, terwijl op het briefpapier ook niet werd vermeld welke (kandidaat-)notarissen aan het kantoor verbonden waren. De kamer legt geen tuchtmaatregel op, onder meer omdat de kamer geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de intenties van de notaris en zijn serieuze inspanningen om (als gevolg van zijn gezondheidsproblemen) te trachten zorg te dragen voor tijdige overdracht van zijn protocol aan een capabele opvolger, terwijl aan hem nimmer een tuchtmaatregel was opgelegd. Op dezelfde datum heeft de kamer uitspraak gedaan over de bedenkingen tegen notaris 1 (SHE/2013/71b en SHE/2014/34). * (Deze uitspraak is destijds per abuis niet gepubliceerd)

  • ECLI:NL:TNORSHE:2014:31 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2014/34

    Onderzoek als bedoeld in art. 96 (oud) Wna.* De notaris heeft een bedrag van € 500.000 overgeschreven van de derdengeldenrekening van het kantoor waaraan hij destijds was verbonden naar een rekening bij een andere bank die op zijn naam was geregistreerd. Daardoor is een negatieve bewaringspositie ontstaan. De kamer heeft geoordeeld dat de rekening op naam van de notaris niet kon worden aangemerkt als een bijzondere rekening in de zin van de (dwingendrechtelijke) bepalingen van art. 25 (oud) Wna, zodat de met dat artikel beoogde bescherming van derden niet kon worden geboden aan de rechthebbenden van de tegoeden die naar de rekening op naam van de notaris zouden worden overgeboekt. Deze gelden hebben bovendien als zekerheid gediend voor het debetsaldo dat de notaris op een andere privérekening bij dezelfde bank heeft doen ontstaan door gelden uit te lenen aan de echtgenote van een andere notaris, die deze gelden op haar beurt onder hypothecair verband heeft uitgeleend aan derden die door banken kennelijk niet als voldoende kredietwaardig werden aangemerkt. De notaris heeft vanaf de derdengeldenrekening van kantoor ook andere gelden overgeboekt naar een van deze privérekeningen, waaronder gelden die hij onder zich had uit hoofde van executele en uit hoofde van bewind over het vermogen van minderjarigen na het overlijden van hun vader. Bovendien heeft de notaris in strijd met de waarheid een akte van geldlening opgesteld en een (fictief) uittreksel uit de (thans) BRP, terwijl hij ook op diverse andere punten niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt. Ontzetting uit het ambt. Op dezelfde datum heeft de kamer uitspraak gedaan over andere bedenkingen tegen deze notaris (SHE/2013/71b). * (Deze uitspraak is destijds per abuis niet gepubliceerd)