ECLI:NL:TNORSHE:2020:36 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/2

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:36
Datum uitspraak: 21-12-2020
Datum publicatie: 14-01-2021
Zaaknummer(s): SHE/2020/2
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de oud-notaris - kort gezegd - dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. De klacht valt uiteen in zeven onderdelen. Uit het door de oud-notaris gemotiveerde verweer en de door partijen overgelegde stukken blijkt dat klagers op 13 december 2016 al geruime tijd bekend waren met de feiten ter zake waarvan zij de oud-notaris nu verwijten maken. De klacht is op 16 januari 2020 bij de kamer ingediend, dus (ruim) na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. Klagers worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1 tot en met 7. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klagers aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijten. Voor zover klagers de kamer verzoeken om van de oud-notaris “te vorderen” dat hij volledige openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster, heeft de kamer overwogen dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Klagers worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek

Klachtnummer    : SHE/2020/2

Datum uitspraak : 21 december 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

1) [klager 1],

wonende in [woonplaats], mede namens:

2) [klager 2],

wonende in [woonplaats],

(hierna samen: klagers),

tegen

[de oud-notaris] (hierna: de oud-notaris),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: de heer mr. R.M. Köhne, advocaat in Voorburg. 

1.          De procedure

1.1.       Bij e-mailbericht van 16 januari 2020 heeft klager 1, mede namens klager 2, een brief van dezelfde datum en andere bijlagen aan de kamer voor het notariaat (de kamer) gezonden. In de brief is een klacht geformuleerd tegen de oud-notaris.

1.2.       Bij brief van 27 februari 2020 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de oud-notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.       De gemachtigde van de oud-notaris heeft verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van een inhoudelijk verweer. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft het verzochte uitstel verleend.  

1.4.       De gemachtigde van de oud-notaris heeft bij brief van 7 april 2020 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Dit verweerschrift is op 9 april 2020 door de kamer ontvangen.

1.5.       Bij brieven van 15 april 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat in verband met de door het kabinet in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen voor de kamer een grote vertraging dreigt om de zaak mondeling op een zitting te kunnen behandelen. Aan partijen is voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen.

1.6.       Klager 1 heeft vervolgens, mede namens klager 2, om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.7.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 oktober 2020, waarbij klagers, de oud-notaris en de gemachtigde van de oud-notaris zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De feiten

2.1.       De oud-notaris is tot [datum] notaris geweest. Per [datum] is hij gedefungeerd en heeft hij op zijn verzoek de hoedanigheid van kandidaat-notaris gekregen op grond van artikel 30a Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Vanaf [datum] is de oud-notaris ook niet meer als kandidaat-notaris werkzaam.

2.2.       Op [datum] 1969 is [erflater] (hierna te noemen: erflater) overleden. Hij was ten tijde van zijn overlijden weduwnaar van mevrouw [A] en in tweede echt gehuwd met mevrouw [B] (hierna te noemen: erflaatster).

2.3.       Uit het eerste huwelijk van erflater zijn vier kinderen geboren en uit zijn tweede huwelijk met erflaatster zijn drie kinderen geboren, onder wie mevrouw [C], zijnde de moeder van klagers.

2.4.       Erflater heeft op grond van zijn testament erflaatster en zijn zeven kinderen, ieder voor een achtste gedeelte, achtergelaten als zijn erfgenamen.

2.5.       Erflaatster is op [datum] 1977 overleden. Zij heeft haar drie kinderen achtergelaten als haar erfgenamen.

2.6.       Inmiddels is een aantal erfgenamen van erflater en/of erflaatster overleden, onder wie de moeder van klagers (hierna: moeder). Moeder heeft haar drie zoons - onder wie klagers en hun broer, de heer [D], - als haar erfgenamen achtergelaten.

2.7.       Aanvankelijk hebben de erfgenamen van erflater en erflaatster in onderling overleg notaris mr. [E] als boedelnotaris ingeschakeld. Vervolgens is in 1984 bij vonnis van de rechtbank Breda notaris mr. [F] tot boedelnotaris benoemd met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster (hierna: de nalatenschappen). Vanaf [datum] 1996 was mr. [G] als protocolopvolger van mr. [F] boedelnotaris. Vanaf [datum] 2005 was de oud-notaris als protocolopvolger van mr. [G] als boedelnotaris belast met de afwikkeling van de nalatenschappen.

2.8.       Over de omvang en de afwikkeling van de nalatenschappen zijn veel geschillen gerezen en hierover zijn diverse (gerechtelijke) procedures gevoerd.

2.9.       Eén van die gerechtelijke procedures is in 2009 door de (rechtsopvolgers van de) overige erfgenamen van erflater en erflaatster tegen klagers en hun broer aanhangig gemaakt. In die procedure heeft op 29 april 2010 een comparitie plaatsgevonden bij de rechtbank Breda. Tijdens die comparitie hebben de (rechtsopvolgers van de) erfgenamen van erflater en erflaatster onder meer met elkaar afgesproken dat zij de oud-notaris zouden verzoeken om het gehele dossier met betrekking tot de nalatenschappen in fotokopie te verstrekken aan de toenmalige advocaat van klagers en hun broer.

De oud-notaris is niet tegemoet gekomen aan het daarop gevolgde verzoek.

2.10.     Bij brief van 30 juli 2010 heeft de toenmalige advocaat van klagers en hun broer geklaagd bij de voorzitter van de Ring Breda van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) over het handelen van de oud-notaris. Tot een tuchtprocedure is het destijds niet gekomen.

2.11.     In 2011 hebben klagers en hun broer de oud-notaris in een kort gedingprocedure betrokken. In die procedure hebben zij onder meer veroordeling van de oud-notaris gevorderd tot het ter beschikking stellen van het dossier met betrekking tot de nalatenschappen. Bij vonnis van 1 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda de vorderingen van klagers en hun broer afgewezen. Klagers en hun broer hebben hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Bij arrest van 23 april 2013 heeft het hof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

2.12.     In de onder 2.9. genoemde procedure heeft de rechtbank Breda bij eindvonnis van 26 oktober 2011 de verdeling van de nalatenschappen vastgesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.13.     Klagers hebben aanvankelijk hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 26 oktober 2011, maar zij hebben dat hoger beroep niet doorgezet.

2.14.     De oud-notaris heeft de nalatenschappen vervolgens - in 2011 en 2012 - verder afgewikkeld. In die periode is er uitgebreid gecorrespondeerd tussen de oud-notaris en klagers.

2.15.     Tot de nalatenschap(pen) behoorde een perceel landbouwgrond, plaatselijk bekend [plaatselijke aanduiding], kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] (hierna: het perceel).

Op 14 december 2011 heeft notaris mr. [X] (hierna: notaris X), die verbonden was aan een ander notariskantoor dan de oud-notaris, de akte van verdeling gepasseerd. Bij die akte is het perceel toegedeeld en geleverd aan de rechtsopvolgster van één van de overige erfgenamen. De betreffende rechtsopvolgster heeft een bedrag van € 49.614,51 aan de boedel(s) voldaan door dit bedrag over te maken op de derdengeldenrekening van het notariskantoor van notaris X.

2.16.     Op 13 december 2016 heeft klager 1, mede namens klager 2, een brief aan de oud-notaris gezonden. Bovenaan de brief staat vermeld: “STUITINGSBRIEF” en als onderwerp wordt onder meer genoemd: stuiting verjaring claims & diverse andere zaken”. In de brief staat onder andere het volgende vermeld:

“Via deze brief maak ik U erop attent, dat de afwikkeling rond het boedeldossier rond de nalatenschappen [van erflater en erflaatster] voor ons (mijn broer (…) en mij) nog niet is afgerond.

(…)

Ter voorkoming van ieder misverstand: U heeft de boedel met de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers al in december 2011 afgewikkeld, zodat U de boedel uitsluitend nog met de rechtsopvolgers van [moeder] moet afwikkelen; in werkelijkheid heeft U uitsluitend nog met mijn broer (…) en mij te maken daar mijn andere broer (…) zich tegen finale kwijting eerder al uit de boedel van de nalatenschappen [van erflater en erflaatster] heeft laten uitkopen. Dit hebben wij U eerder al laten weten.

Dit betekent dat de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers waarmee U tot een boedelafwikkeling bent gekomen zijn niet langer partij in dit dossier. Op basis van wat U allemaal al heeft geschreven bevestigt U dit ook.

Nu kom ik ter zake.

1.      U hebt tot op de dag vandaag volhard in het niet afleggen van rekening en verantwoording; nog steeds hebben wij geen inzicht gekregen hoe U met de andere zes staken (de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers) tot de boedelafwikkeling bent gekomen; (…)

Mijn broer (…) en ik begrijpen nog steeds niet waarom U over het verloop van deze boedelafwikkeling zo geheimzinnig blijft doen, behalve als de wijze hoe U de boedel met de andere zes staken heeft afgewikkeld meer vragen oproept dan beantwoordt.

(…)

2.      Nog steeds hebben wij (mijn broer (…) en ik) geen (getekende en gelegaliseerde) volmachten van alle erfgenamen c.q. rechtsopvolgers namens wie uiteindelijk kantoormedewerker de heer (…) van het notariskantoor (…) heeft getekend mogen ontvangen.

(…)

3.      Tot op heden beschikken wij nog steeds niet over de urenspecificatie zoals door de wetgever is bepaald.

Eerder schreef ik al:

(…)

Nog eens verzoek ik U om gewoon de integrale computeruitdraai(en) te leveren. (…)

4.      Wij willen een volledige uitdraai van de derderekening van de nalatenschappen [van erflater en erflaatster] ontvangen.

5.      Ondertussen hadden wij allang van U verwacht, dat zondermeer het bedrag van €51.090,34 dat teveel is overgemaakt al op de boedelrekening was teruggestort.

Op basis van de beslissing van de Rechtbank te Breda kwam dit bedrag de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers niet toe; U was niet bevoegd om een bedrag meer dan in de beslissing van de Rechtbank te Breda is bepaald over te maken aan de andere zes staken;

(…)

6.      U hebt een rekening (=een niet langer meer te kunnen claimen factuur) van de instrumenterende [notaris X] gehonoreerd, terwijl hiervoor geen enkele reden bestond. Verjaring blijft verjaring; zo is de wet.

(…)

7.      Verder wilt U nog steeds niet begrijpen, dat

noch partijen, noch U als notaris komt het recht toe om af te wijken van wat de rechters hebben beslist. Waarvan acte!

(…)

Verder herhaal ik hier ook even wat ik op 30 januari 2012 schreef t.w.

“(…)

Dit geldt evenzo voor bedragen die U zonder onze toestemming van de boedelrekening hebt afgeboekt. In ieder geval vallen daar Uw vermeende rekening van €68.722 en Uw rekeningen van Uw advocaat (…) van advocatenkantoor (…) van minimaal €258, €3.570 en €284 onder. U bent er toch bekend mee, dat de Kortgeding rechter Uw primaire vordering heeft afgewezen, maar dat Uw secundaire vordering (…) is toegewezen. Met deze manier van handelen houdt U er zelfs geld aan over. U verhaalt gewoon Uw primaire vordering op de boedel in en U incasseert gewoon de Uw secundaire vordering van [klagers en hun broer] . Waarvan acte!”” 

2.17.     Bij e-mailbericht van 17 januari 2017 heeft de oud-notaris het volgende geantwoord aan klager 1:

“In antwoord op uw brief van 13 december 2016 bericht ik u als volgt.

Uw brief is kennelijk bedoeld om de verjaring van uw eventuele rechtsvorderingen te stuiten. Ik heb de inhoud van uw brief ter kennisgeving aangenomen.

Voor zover uw eventuele rechten en/of aanspraken al niet verjaard mochten zijn, worden die door mij onverminderd betwist.

In 2011/2012 heb ik de nalatenschappen conform het vonnis van de Rechtbank Breda d.d. 26 oktober 2011 afgewikkeld. Voor zover mij bekend heeft u destijds geen hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, zodat de daarin door de rechtbank vastgestelde verdeling onherroepelijk is geworden. Dat uw andere broer (…) zich heeft laten uitkopen, is mij niet bekend. Dat er door mij € 51.090,34 teveel aan de andere erfgenamen zou zijn overgemaakt, wordt door mij betwist. De voor u, voor [de broer van klagers] en voor [klager 2] bestemde bedragen bevinden zich nog op de boedelrekening aangezien er tot nu toe geen bankrekeningnummers zijn doorgegeven waarnaar de betreffende bedragen kunnen worden overgemaakt. Ik verzoek u nogmaals mij de betreffende bankrekeningnummers door te geven, zodat tot uitkering kan worden overgegaan. Voor het overige heb ik mijn dossier in 2012 gesloten en zie ik geen reden meer om nog inhoudelijk op uw vragen en/of opmerkingen in te gaan. U kent mijn standpunt met betrekking tot de door u genoemde onderwerpen. Uw brief bevat geen nieuwe argumenten, zodat ik geen reden zie mijn eerder aan u kenbaar gemaakte standpunten te herzien. Mocht u zich hiermee niet kunnen verenigen, dan wacht ik uw eventuele verdere stappen af.

Ik vertrouw u hiermede naar behoren te hebben geïnformeerd.”

2.18.     Bij brief van [datum] 2019 heeft de oud-notaris het volgende aan klager 1 te kennen gegeven:

“Zoals u weet hebben wij nog immer uw aandeel in de u bekende nalatenschappen in depot.

Aangezien ik per [datum] a.s. [de kamer leest: per [datum] a.s.] met pensioen ga en ik mijn opvolgster niet met een nasleep wens te belasten, dient aan het depot een einde te komen.

Ik verzoek u in gezamenlijkheid met uw broers mij een opgave te doen van de bankrekeningen waarop de u toekomende gelden gestort dienen te worden.

Mocht ik op [datum] a.s. geen eenduidig gezamenlijk akkoord hebben verkregen, dan ben ik voornemens het bedrag van het depot in de zogenaamde consignatiekas te storten.” 

2.19.     Bij brief van [datum] 2020 heeft klager 1, mede namens klager 2, de oud-notaris - onder verwijzing naar de “stuitingsbrief” van 13 december 2016 - geantwoord dat klagers eerst de volgende informatie van de oud-notaris wensen te ontvangen:

- een volledig overzicht/volledige uitdraai “inzake derdenrekening” erflater en erflaatster;

- een volledig bijgewerkt overzicht van de uren van de oud-notaris.

Volgens klagers heeft de oud-notaris sinds het vonnis van de rechtbank van 26 oktober 2011 nog steeds geen openheid gegeven over zijn handelen als boedelnotaris. Klager 1 heeft de oud-notaris verzocht om een meer inhoudelijke reactie op zijn “stuitingsbrief” van 13 december 2016 te geven.   

3.          De klacht en het verweer

3.1.       Klagers verwijten de oud-notaris - kort gezegd - dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.

1.     De oud-notaris weigert om rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop de nalatenschappen zijn afgewikkeld.

2.     De oud-notaris heeft te veel uitgekeerd aan de (rechtsopvolgers van de) overige erfgenamen.

3.     De oud-notaris heeft een te hoog honorarium in rekening gebracht.

4.     De oud-notaris heeft een factuur van notaris X van € 18.565,01 geaccepteerd en ten laste van de nalatenschappen voldaan. Bij deze factuur zijn werkzaamheden in rekening gebracht van de voorganger van notaris X. Volgens klagers is deze factuur verjaard.

5.     In het kader van de toedeling en levering van het perceel in december 2011 is bij het passeren van de royementsakte (doorhalen van een hypotheek) identiteitsfraude gepleegd met klagers en hun broer.

6.     Bij het opstellen van de volmachten die zijn gebruikt bij het passeren van de akte van toedeling en levering van het perceel is mogelijk identiteitsfraude gepleegd met de overige erfgenamen.

7.     De oud-notaris heeft ten onrechte de door hem in verband met de kort gedingprocedure gemaakte kosten in rekening gebracht ten laste van de nalatenschappen.

3.2.       In het klaagschrift staat verder vermeld: “Wij verzoeken dan ook, dat Uw Kamer onze tuchtklacht ontvankelijk verklaart en dat Uw Kamer van [de oud-notaris] vordert om volledige openheid van zaken in de ruimste zin gezien te geven inzage de boedels [van erflater en erflaatster].

3.3.       De oud-notaris heeft het volgende verweer gevoerd tegen de hiervoor genoemde zeven klachtonderdelen.

1.     Klachtonderdeel 1 is te laat ingediend en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder voert de oud-notaris aan dat hij bij brief van 3 november 2011 aan de toenmalige advocaat van klagers een Excel-bestand met de cijfermatige verdeling en een compleet urenoverzicht van 4 oktober 1984 tot en met 9 oktober 2011 heeft toegezonden. Bij brief van 6 december 2011 en een e-mailbericht van dezelfde datum heeft de oud-notaris een herzien overzicht aan klagers toegestuurd. Bij die laatste stukken is een Excel-bestand gevoegd waarin ter controle een vierkantsvergelijking, een urenspecificatie en een financiële rekening en verantwoording zijn opgenomen.

2.     Klachtonderdeel 2 is te laat ingediend en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder voert de oud-notaris aan dat hij de nalatenschappen in 2011/2012 heeft afgewikkeld conform het vonnis van de rechtbank Breda van 26 oktober 2011.

3.     Klachtonderdeel 3 is te laat is ingediend en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Klagers hebben over de hoogte van het door de oud-notaris in rekening gebrachte honorarium al in 2010 geklaagd bij de voorzitter van de Ring Breda van de KNB. Op 21 oktober 2011 heeft de oud-notaris zijn honorariumberekening op basis van 250 uur à € 220,-- per uur aan de ringvoorzitter voorgelegd. De ringvoorzitter achtte deze honorariumberekening redelijk.

4.     Klachtonderdeel 4 is te laat ingediend en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder voert de oud-notaris aan dat notaris X het bedrag van de factuur heeft ingehouden van de opbrengst van de toedeling en levering van het perceel aan de rechtsopvolgster van één van de overige erfgenamen. Dit volgt uit de door notaris X opgemaakte nota van afrekening van 14 december 2011. Het ingehouden bedrag is nooit aan de oud-notaris ter beschikking gesteld. Volgens de oud-notaris is de betreffende factuur, gelet op de datum, ook niet verjaard.

5.     De klachtonderdelen 5 en 6 zijn te laat ingediend en moeten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder voert de oud-notaris aan dat notaris X de toedeling en levering van het perceel heeft verzorgd en alle daaruit voortvloeiende werkzaamheden heeft verricht. De oud-notaris kan daarover naar eigen zeggen geen verwijt worden gemaakt.

6.     Klachtonderdeel 7 is te laat ingediend en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder voert de oud-notaris aan dat klagers en hun broer hem in zijn hoedanigheid van boedelnotaris in een kort gedingprocedure hebben betrokken. De oud-notaris heeft in die procedure als boedelnotaris in het belang van de nalatenschappen verweer gevoerd. De door de oud-notaris in verband met die procedure gemaakte kosten zijn logischerwijze ten laste van de nalatenschappen in rekening gebracht.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook als zij niet meer als notaris werkzaam zijn, blijven zij onder het notariële tuchtrecht vallen voor hun handelwijze gedurende de tijd dat zij nog wel als notaris werkzaam waren. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Voor zover klagers de kamer verzoeken om van de oud-notaris “te vorderen” dat hij volledige openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Klagers zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.

Ter zitting door klagers ingediende bijlagen

4.3.       Ter zitting hebben klagers (nieuwe) bijlagen aan de kamer overhandigd. Aangezien deze bijlagen, die aan de pleitnotitie van klagers waren gehecht, te laat zijn ingediend en de oud-notaris ingeval van toelating van deze bijlagen in zijn procesrechtelijke belangen zou worden geschaad, heeft de kamer besloten deze bijlagen buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van de klacht.

Klachtonderdelen 1 tot en met 7

4.4.       De kamer overweegt het volgende. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een (oud-)notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen (de driejaarstermijn). Deze vervaltermijn kan niet worden gestuit. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (oud-)notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

4.5.       Uit het door de oud-notaris gemotiveerde verweer en de door partijen overgelegde stukken  - waaronder de “stuitings”-brief van 13 december 2016 (zie de onder 2.16. geciteerde brief) - blijkt dat klagers op genoemde datum al geruime tijd bekend waren met de feiten ter zake waarvan zij de oud-notaris nu verwijten maken. De klacht is op 16 januari 2020 bij de kamer ingediend, dus (ruim) na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. Dit betekent dat klagers niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de klachtonderdelen 1 tot en met 7. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klagers aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijten.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op het verzoek om van de oud-notaris “te vorderen” dat hij volledige openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster ;

5.2.       verklaart klagers ook voor het overige niet-ontvankelijk in hun klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.