ECLI:NL:TNORSHE:2014:33 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2013/71a

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2014:33
Datum uitspraak: 15-12-2014
Datum publicatie: 07-12-2020
Zaaknummer(s): SHE/2013/71a
Onderwerp:
  • Overig
  • Overig
  • Overig
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Onderzoek als bedoeld in art. 96 (oud) Wna.* De notaris heeft zijn praktijk medio 2009 verkocht aan notaris 1 en 2. Daarna is de notaris als zodanig (en later in deeltijd als kandidaat-notaris ex art. 30a Wna) aan het kantoor van notaris 1 en 2 verbonden gebleven. Notaris 1 was voor de overname van de praktijk via zijn toenmalige kantoor al betrokken bij een groot project en heeft deze werkzaamheden voortgezet via het nieuwe kantoor. De voorzitter van de Kamer van toezicht heeft een onderzoek gelast naar de handelwijze van de notaris en notaris 1 rond dat project. Bij deze uitspraak heeft de kamer de bedenkingen tegen de notaris m.b.t. dat project ongegrond verklaard omdat niet is gebleken dat hij zelf bij die werkzaamheden betrokken is geweest. De notaris heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat hij geen zorg heeft gedragen voor een juiste en volledige presentatie van het kantoor. Zo waren mededelingen op de website en de wijze waarop het kantoor was ingeschreven bij het Handelsregister niet in overeenstemming met de daadwerkelijke eigendomsverhoudingen, terwijl op het briefpapier ook niet werd vermeld welke (kandidaat-)notarissen aan het kantoor verbonden waren. De kamer legt geen tuchtmaatregel op, onder meer omdat de kamer geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de intenties van de notaris en zijn serieuze inspanningen om (als gevolg van zijn gezondheidsproblemen) te trachten zorg te dragen voor tijdige overdracht van zijn protocol aan een capabele opvolger, terwijl aan hem nimmer een tuchtmaatregel was opgelegd. Op dezelfde datum heeft de kamer uitspraak gedaan over de bedenkingen tegen notaris 1 (SHE/2013/71b en SHE/2014/34). * (Deze uitspraak is destijds per abuis niet gepubliceerd)

Klachtnummer    : SHE/2013/71(a)

Datum uitspraak : 15 december 2014

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 96, lid 6, Wet op het notarisambt (1999) om de bevindingen van het Bureau Financieel Toezicht te beoordelen naar aanleiding van het onderzoek tegen

oud-notaris mr. [y], (hierna: mr. [y]),

voorheen gevestigd in […],

wonende in […],

advocaat mr. L.H. Rammeloo uit Amsterdam.

1.          De procedure

1.1.       Op verzoek van de voorzitter van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat- notarissen in Roermond (hierna: de kamer van toezicht in Roermond) heeft op 7 december 2011 een gesprek plaatsgevonden met mr. [y], die destijds het ambt van notaris uitoefende bij [N2 Notarissen]. Op 2 januari 2012 heeft de voorzitter twee vervolggesprekken gevoerd met mr. [y]. Tijdens het tweede gesprek is ook mr. [x] (hierna: mr. [x]) aanwezig geweest, die destijds als kandidaat-notaris was verbonden aan [N2 Notarissen]. Daarvoor was mr. [x] als notaris verbonden geweest aan [N Notarissen]. Omdat de naar het oordeel van de voorzitter door mr. [y] en mr. [x] verstrekte inlichtingen onvoldoende waren, heeft de voorzitter bij beslissing van 24 januari 2012 een onderzoek gelast als bedoeld in artikel 96 van de (destijds van toepassing zijnde) Wet op het notarisambt (hierna ook: (oud) Wna) op het kantoor van [N2 Notarissen], waarbij de uitvoering van dat onderzoek is opgedragen aan mr. L.A. Gruiters, plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond.

1.2.       Bij beslissing van 31 januari 2012 heeft mr. Gruiters het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) opdracht gegeven feitelijk onderzoek te verrichten naar de bevindingen omtrent de handelwijze van mr. [y] en mr. [x], welk onderzoek zich diende te richten op de economische eigendom van de notarispraktijk van [N2 Notarissen] en op de betaling van een bedrag van € 2.337.500,00 ten laste van de derdengeldenrekening van dit notariskantoor in het dossier [Q] B.V. (hierna: het dossier [Q]). Dit dossier was in behandeling bij mr. [x].

1.3.       Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet op het notarisambt (Wna) gewijzigd. Als gevolg daarvan zijn de dossiers betreffende het onderzoek naar de bevindingen omtrent de handelwijze van mr. [y] en mr. [x] (ten tijde van diens ambtsuitoefening bij [N2 Notarissen]) op 26 juli 2013 door de kamer van toezicht in Roermond overgedragen aan de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (laatstbedoelde hierna ook: de kamer). 

1.4.       Bij beslissing van 26 augustus 2013 heeft mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, de verdere uitvoering van het onderzoek naar de bevindingen omtrent de handelwijze van mr. [y] en mr. [x] opgedragen aan mr. W.M. Weerkamp, eveneens plaatsvervangend voorzitter van de kamer, en hem verzocht het BFT opdracht te geven dit onderzoek af te ronden. Deze opdracht is gegeven.  

1.5.       Het BFT heeft op 19 november 2013 twee afzonderlijke rapporten uitgebracht, waarin de onderzoeksbevindingen met betrekking tot mr. [y] en mr. [x] zijn weergegeven. Deze rapporten zijn door mr. Weerkamp ontvangen op 25 november 2013. De onderzoeksbevindingen hebben mr. Weerkamp op 10 december 2013 aanleiding gegeven beide zaken voor te leggen aan de kamer om deze verder te behandelen.

1.6.       Overeenkomstig het bepaalde bij artikel 101, lid 1, (nieuw) Wna heeft de kamer mr. [y] bij brief van 17 januari 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de bevindingen van het BFT ter zitting van de kamer van 19 mei 2014, onder bijvoeging van een kopie van het rapport.

Mr. [x] heeft een soortgelijke oproep ontvangen voor dezelfde zittingsdatum. Vermeld wordt dat de onderzoeksbevindingen met betrekking tot mr. [x] bij de kamer bekend zijn onder nummer SHE/2013/71(b).        

1.7.       Op 18 maart 2014 heeft het hof in Amsterdam uitspraak gedaan naar aanleiding van het door mr. [x] ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in Maastricht van 23 april 2013, waarbij aan hem de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt was opgelegd in verband met diens handelwijze tijdens de periode dat hij verbonden was aan [N Notarissen] (hierna: het dossier [N Notarissen]). Omdat de beslissing waarvan beroep is gewezen na 23 april 2013, dus na ontbinding van de kamer van toezicht in Maastricht en het van rechtswege ontslag van haar voorzitter en haar (plaatsvervangende) leden als gevolg van de inwerkingtreding van de herziene Wna, heeft het hof verstaan dat de bestreden beslissing ieder rechtsgevolg ontbeert. De zaak is zonder verdere inhoudelijke behandeling van het hoger beroep in de stand waarin deze zich bevond op 1 april 2013 voor verdere behandeling verwezen naar de kamer.

1.8.       In verband met deze uitspraak van het hof heeft mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, besloten om de bevindingen omtrent de handelwijze van mr. [x] in de dossiers [N Notarissen] en [Q] gecombineerd te behandelen op een nader te bepalen datum.

Mr. [x] is bij brief van 29 april 2014 van dit besluit op de hoogte gesteld.

1.9.       Het was de bedoeling van de kamer om de zaak tegen mr. [y] met betrekking tot de eigendomsverhoudingen binnen het kantoor en het dossier [Q] op 19 mei 2014 te behandelen.

De advocaat van mr. [y] heeft de kamer echter gevraagd de inhoudelijke behandeling van de bevindingen omtrent de handelwijze van mr. [y] tegelijk te laten plaatsvinden met de inhoudelijke behandeling van de bevindingen omtrent de handelwijze van mr. [x] in het dossier [Q]. Bij brief van 8 mei 2014 heeft de advocaat van mr. [y] de kamer bericht dat mr. [y] het van groot belang achtte “dat in zijn aanwezigheid Uw kamer eventuele vragen over bijvoorbeeld de feitelijke gang van zaken in dat dossier stelt aan mr. [x]”. 

1.10.      De kamer heeft dit verzoek ingewilligd en mr. [x] en mr. [y] bij brief van 11 juni 2014 opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 20 oktober 2014. Op die datum zou ook de handelwijze van mr. [x] in het dossier [N Notarissen] in een afzonderlijke zitting aan de orde komen. 

1.11.      Bij e-mailbericht van 19 juni 2014 heeft de advocaat van mr. [y], mede namens de advocaat van mr. [x], de kamer bericht dat zowel mr. [y] als mr. [x] beschikbaar zijn voor de gelijktijdige behandeling van de beide rapporten van het BFT in het dossier [Q] op 20 oktober 2014.

1.12.      Op 16 oktober 2014 heeft de kamer een brief ontvangen van mr. [x] waarbij hij ongemotiveerd meedeelt dat hij op 20 oktober 2014 niet aanwezig kan zijn bij de zitting.

1.13.      De kamer heeft de bevindingen van het BFT omtrent de handelwijze van mr. [y] behandeld op 20 oktober 2014. Mr. [y] is verschenen en heeft zijn standpunt toegelicht. Zijn advocaat heeft het standpunt van mr. [y] eveneens toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota. Namens het BFT zijn verschenen de heer drs. F. Knook RA en de heer A.C.M. Hesselberth RA. Zij hebben de bevindingen van het BFT toegelicht. Mr. [x] is niet bij de zitting aanwezig geweest en ook zijn advocaat was niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.

2.          De feiten

2.1.       Vanaf 1 mei 1995 heeft mr. [y] het ambt van notaris uitgeoefend in […]. Als gevolg van zijn verslechterende gezondheidstoestand heeft hij in 2008 besloten op zoek te gaan naar een capabele opvolger aan wie hij zijn protocol zou kunnen overdragen. In dat verband is hij in contact gekomen met mr. [x], die sinds 19 september 2002 het ambt van notaris uitoefende, en met notaris mr. [z]. Zij maakten destijds beiden deel uit van de maatschap [N Notarissen]; mr. [x] was werkzaam op de hoofdvestiging in […], mr. [z] was werkzaam in […].

2.2.       Op 20 mei 2009 is een mondelinge koopovereenkomst gesloten tussen mr. [y] enerzijds en mr. [x] en mr. [z] anderzijds. Vervolgens hebben partijen op 3 juli 2009 een schriftelijke koopovereenkomst ondertekend, uit hoofde waarvan Notariaat Mr. [y] B.V., vertegenwoordigd door mr. [y], haar onderneming voor een bedrag van € […] verkocht aan [Z] B.V., vertegenwoordigd door mr. [z], en aan B.V. [X], vertegenwoordigd door mr. [x]. In deze overeenkomst staat (onder meer en voor zover hier van belang) vermeld:

“De onderneming wordt overgenomen per 1 juli 2009. Vanaf die datum wordt de praktijk voor rekening en risico van koper gedreven. (…)

PROTOCOL

Partijen zullen zich maximaal inspannen om een notaris van [N2 Notarissen] (dit zal waarschijnlijk de heer [x] zijn) te laten benoemen tot notaris te […] en het protocol van notaris [y] aan deze notaris te laten toewijzen. (…)

Uitgangspunt is dat de heer [y] zijn ontslag per 1 januari 2010 zal aanvragen en dat de nieuwe notaris per die datum benoemd zal worden. (…)

TIJDSTIP VAN LEVERING

Levering vindt plaats op 1 juli 2009, dan wel per omgaande na ondertekening van deze overeenkomst. Gedurende de periode dat de heer [y] nog werkzaam is als notaris, zal hij zijn praktijk op een bestendige wijze voeren en zich overigens richten naar alle instructies van koper terzake, met name voor wat betreft prijsstelling van de aangeboden diensten, externe uitingen conform de [N Notarissen] casu quo […]huisstijl (website, briefpapier, visitekaartjes en dergelijke).”

2.3.       Op 30 juli 2009 is de eerste termijn van de overeengekomen overnamesom betaald. Onder meer in verband met de overname van de onderneming [N2 Notarissen] is binnen de maatschap [N Notarissen] een diepgaand verschil van mening ontstaan. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat

mr. [x] en mr. [z] met ingang van 1 juli 2010 uit de maatschap [N Notarissen] zijn getreden. Mr. [x] is vanaf dat moment het ambt van notaris gaan uitoefenen bij [N2 Notarissen].

2.4.       Ten tijde van zijn werkzaamheden bij [N Notarissen] is mr. [x] als partij-adviseur betrokken geraakt bij plannen van de heer [a], wonende in […] (Duitsland) voor de realisering van genoemd [Q]. De heer [a] en [Q] worden aangemerkt als opdrachtgever van mr. [x]. Bij de plannen zijn mede betrokken geweest [Q1] B.V., gevestigd in […], [Q2] B.V., gevestigd in […] en [Q3] B.V., gevestigd in […].

2.5.       In opdracht van de heer [a] en [Q] heeft mr. [x] diverse werkzaamheden verricht, zoals het vestigen van een recht van erfpacht op een perceel grond op een industrieterrein in […] en het opstellen van een concept van een Engelstalige pandakte op aandelen [Q]. Nadat de werkzaamheden van mr. [x] bij [N Notarissen] waren beëindigd, heeft hij zijn werkzaamheden ten behoeve van [Q] voortgezet via [N2 Notarissen]. Vervolgens heeft hij (onder meer) overeenkomsten gecontroleerd tussen [Q] en [Q4] Ltd., gevestigd in Belize (verder: [Q4]). [Q4], de partij die de voor de realisering van de plannen benodigde gelden aan de heer [a] zou verstrekken, had een kantoor in Londen.

2.6.       Nadat een eerder gesloten contract tussen [Q4] en [Q] werd beëindigd, is tussen deze partijen een nieuwe overeenkomst gesloten. Uit hoofde daarvan diende [Q4] een bedrag van € 93.500.000,00 aan de heer [a] ter leen te verstrekken, welk bedrag ter beschikking zou worden gesteld nadat er een fee van € 2.337.500,00 zou zijn betaald als premie voor een verzekering op het leven van de heer [a]. Op 6 augustus 2010 zijn partijen overeengekomen dat dit nieuwe contract “ will be Signed in Dubai and then Legalised in the United Kingdom by our Solicitors […] (Partner MR [1]).”

2.7.       In verband met die overeenkomst hebben [Q2], [Q3] en de heer [a] op 12 en 13 september 2010 samen een totaalbedrag van € 2.337.500,00 overgeboekt op de derdengeldenrekening met rekeningnummer […] ten name van notariaat Mr. [y], welk bedrag was bestemd voor genoemde levensverzekering.  

2.8.       Vervolgens is op 16 augustus 2010 op het kantoor van […] Solicitors Firm in Londen een overeenkomst gesloten tussen [Q] en [Q4]. Solicitor mr. [1] behandelde het dossier namens [Q4]. Mr. [x] is daar op die dag samen met de heer [a] aanwezig geweest, evenals vertegenwoordigers van de andere drie hiervoor genoemde ondernemingen en hun drie advocaten. Na de ondertekening van de overeenkomst (mr. [x] heeft als getuige getekend) heeft de heer [a] mr. [x] op grond van de “closing” opdracht gegeven het op de derdengelden-rekening gestorte bedrag over te boeken naar een bank in Taiwan. Mr. [x] heeft dit bedrag op 16 augustus 2010 overgeboekt van genoemde derdengeldenrekening naar een rekening bij de Rabobank met nummer […] ten name van [N2 Notarissen]. Deze rekening is geen derdengeldenrekening in de zin van artikel 25 Wna. Vervolgens heeft hij op 16 augustus 2010 in Londen, in het bijzijn van de bij de closing betrokken personen, met zijn eigen pasje van de Rabobank via telebankieren met spoed een bedrag van € 2.337.500,00 overgeboekt naar [Q7] Limited in Taiwan met de omschrijving “INSURANCE FEE [Q5] ON BEHALF OF [Q]”. Na betaling van de fee zouden de gelden vrijkomen ten gunste van de heer [a]/[Q]. Nadien is echter gebleken dat het bedrag niet is vrijgegeven.

2.9.       Per 15 januari 2011 is mr. [x] gedefungeerd als notaris, waarna hij met ingang van

17 januari 2011 als kandidaat-notaris aan [N2 Notarissen] verbonden is gebleven, onder supervisie en verantwoordelijkheid van mr. [y].

2.10.      Omdat het bedrag van 2,3 miljoen niet werd vrijgegeven, heeft mr. [x] op verzoek van de heer [a] bij e-mailbericht van 14 juli 2011 aan de Rabobank in […] gevraagd om een money recall omdat er vermoedelijk sprake is van fraude/oplichting, aldus mr. [x] (bijlage 17 bij rapport BFT, pag 110). 

2.11.      Mr. [w], verbonden aan [W] notariaat en advocatuur, heeft de belangen behartigd van de heer [a] en de drie in rechtsoverweging 2.4. genoemde vennootschappen. Bij brief van 23 november 2011 heeft hij mr. [z] gesommeerd om (samengevat) het bedrag van 2,3 miljoen aan zijn cliënten te voldoen. Volgens mr. [w] had(den) zijn cliënt(en) dit bedrag gestort op de derdengeldenrekening van [N2 Notarissen] en is dit bedrag vervolgens, zonder daartoe strekkende deugdelijke opdracht/instructie, uitgekeerd aan een derde, zijnde een buitenlandse entiteit. Bij e-mailbericht van 1 december 2011 heeft mr. [z] aan mr. [w] meegedeeld dat hij niet betrokken is geweest bij het dossier [Q].

2.12.      Volledigheidshalve wordt vermeld dat mr. [x] in verband met tegen hem gerezen bedenkingen ten tijde van zijn ambtsuitoefening bij [N Notarissen] met ingang van 30 november 2011 vanaf 00:00 uur is geschorst als waarnemer in de uitoefening van het ambt. Deze schorsing heeft tot 1 februari 2012 geduurd, waarna mr. [x] met ingang van 7 februari 2012 vanaf 00:00 uur wederom is geschorst tot de datum waarop door de kamer van toezicht in Maastricht onherroepelijk zal zijn beslist over de handelwijze van mr. [x] in het dossier [N Notarissen].

2.13.      In verband met de schorsing van mr. [x] is eind november 2011 onduidelijkheid gerezen over de organisatie binnen het kantoor [N2 Notarissen] en over (onder meer) de waarneming van mr. [y]. Zoals gemeld heeft daarover op 7 december 2011 een eerste gesprek plaatsgevonden tussen mr. [y] en de voorzitter van de kamer in Roermond, waarbij mr. [y] onder meer heeft verklaard:

“Het kantoor wordt voor mijn rekening en risico gedreven. Ik ben economisch eigenaar en – om het maar zo te zeggen – de baas van het kantoor. Ik heb een samenwerkingsverband met [x], die niet bij mij in dienst is.”  

2.14.      Naar aanleiding van de mededeling van mr. [z] aan mr. [w] dat hij niet betrokken is geweest bij het dossier [Q], heeft mr. [w] bij brief van 5 december 2011 mr. [y] aansprakelijk gesteld voor het bedrag van 2,3 miljoen. Daarbij heeft hij verwezen naar de wijze waarop [N2 Notarissen] stond ingeschreven bij het handelsregister en de wijze waarop het kantoor zich presenteert middels het briefpapier en de eigen internetsite. 

2.15.      Zoals gemeld heeft het BFT vervolgens een onderzoek ingesteld naar de wijze waarop

mr. [y] zijn notariskantoor had georganiseerd en naar de gang van zaken rond de betaling van genoemd bedrag van de derdengeldenrekening van het kantoor.

2.16.      Bij Koninklijk Besluit van 14 maart 2012 is aan mr. [y], op zijn verzoek, met ingang van 1 april 2012 eervol ontslag verleend uit het ambt. Aansluitend heeft mr. [y] zijn werkzaamheden in deeltijd voortgezet als kandidaat-notaris als bedoeld in artikel 30a Wna.

2.17.      Nadat mr. [y] bij beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond d.d. 30 maart, 13 april en 20 april 2012 tot (uiteindelijk) 29 april 2012 was benoemd als waarnemer in zijn eigen protocol, heeft de plaatsvervangend voorzitter van die kamer mr. […], gevestigd in […], met ingang van 29 april 2012 benoemd tot waarnemer van het protocol van mr. [y] tot uiterlijk 1 november 2012.

2.18.      Bij besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 oktober 2012 is de notariële standplaats opgeheven en zijn het protocol, de minuten en overige notariële bescheiden toegewezen aan mr. […].  

3.          De bevindingen van het BFT

3.1.       Het BFT recapituleert zijn bevindingen met betrekking tot de handelwijze van mr. [y] als volgt:

Eigendomsverhoudingen

Op 3 juli 2009 is de schriftelijke koopovereenkomst ondertekend waarbij Notariaat Mr. [y] B.V., vertegenwoordigd door [y], haar onderneming verkoopt aan [R] B.V., vertegenwoordigd door de heer [z], en B.V. [S] (uit[…]), vertegenwoordigd door de heer [x]. De levering van de praktijk (‘bestaande uit alle aan die onderneming dienstbare goederen en rechten’) vindt plaats op 1 juli 2009. Vanaf die datum, aldus de koopovereenkomst, wordt ‘de praktijk voor rekening en risico van koper gedreven’. Het economisch risico (en eigendom) van de onderneming is derhalve per 1 juli 2009 door de heer [y] overgedragen aan de kopende partijen.

Volgens de koopovereenkomst zal de geldelijke tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming, door de kopers bij achterafbetaling worden voldaan. [N Notarissen] heeft in totaal € […] overgemaakt aan de heer [y]. Het resterende bedrag is overgemaakt door de heren [x] en [z]. De laatste termijn is op 22 december 2010 door de heer [y] ontvangen.

Na het uittreden van de heren [x] en [z] uit [N Notarissen] (1 juli 2010), is de samenwerking voortgezet in een stille maatschap aldus de heer [y]. De gemaakte afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd. De reden hiervan was volgens de heer [y] het streven om snel te voorzien in zijn opvolging zodat onderling geen behoefte was aan vastlegging van de gemaakte afspraken. 

Het BFT heeft op basis van de verstrekte documenten vastgesteld dat zowel in 2010 als in 2011 de heer [y] declaraties heeft ingediend bij [N2 Notarissen]. Kapitaalopnamen zijn alleen door de heren [x] en [z] gedaan.

Bij koninklijk Besluit van 14 maart 2012 is aan de heer [y] op zijn verzoek met ingang van 1 april 2012 eervol ontslag verleend uit het ambt van notaris binnen het arrondissement […]. Op deze datum is ook de samenwerking met de heren [x] en [z] beëindigd, aldus de heer [y]. Uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat de maatschap [N2 Notarissen], waarvan alleen de heren [x] en [z] maten waren, per 1 april 2012 is ontbonden. Het protocol van de heer [y] is eind 2012 overgedragen aan de heer […], die eerder al als waarnemer van het protocol was benoemd door de voorzitter kamer van toezicht Roermond.

Naar de mening van het BFT waren zowel de benoemde teksten op de website als het briefpapier van het notariaat [N2 Notarissen] in strijd met artikel 24 lid 1 t/m lid 3 Vbg nu de heer [y] naar zijn zeggen een maatschap was aangegaan met de heren [x] en [z]. De heer [y] heeft in zijn tweede gesprek met de voorzitter kamer van toezicht Roermond reeds aangegeven dat de website niet is aangepast aan de daadwerkelijke situatie. De teksten op de website zijn volgens de heer [x] tussen kerst en nieuwjaar 2011 van de website gehaald.

Of de heer [y] in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 april 2012 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld inzake de levering van zijn praktijk aan de heren [x] en [z], en de samenwerking met de heren [x] en [z], staat ter beoordeling van de voorzitter c.q. de kamer voor het notariaat.

Betaling bedrag € 2.337.500 ten laste van de derdengeldrekening [N2 Notarissen]

Het BFT is van mening dat de heer [x] tijdens de Closing te lijdelijk heeft gehandeld. De heer [x] heeft niet voldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht. Immers: ook indien een opdrachtgever anders zou verlangen, blijft de notaris gehouden de werkzaamheden te verrichten die hij in verband met de opdracht als notaris behoort te verrichten. Het BFT verwijst onder meer hiervoor naar artikel 2 VBG. In de toelichting van dit artikel staat onder meer vermeld:

OP DE NOTARIS RUST EEN EIGEN TAAK BIJ DE UITVOERING VAN DE AAN HEM GEGEVEN OPDRACHT. HET IS NOODZAKELIJK DAT DE NOTARIS ALTIJD DE OP HEM RUSTENDE VERPLICHTING TOT ONDERZOEK EN CONTROLE NAKOMT. HIJ KAN ZICH VAN ZIJN GEHOUDENHEID DAARTOE TUCHTRECHTELIJK NIET BEVRIJDEN DOOR HIEROVER IETS ANDERS MET DE CLIENT OVEREEN TE KOMEN’.

Hoewel de heer [x] diverse malen in zijn beantwoording heeft benadrukt dat de heer [a] de transactie door wilde laten gaan, ontslaat dit hem niet van bovengenoemde notariële verplichtingen. De heer [x] heeft dit naar de mening van het BFT ook aangegeven in zijn e-mail aan de heer [3] d.d. 17 augustus: ‘As your solicitor, mister [1], didn’t present me a legal opinion about the company, I am forced -according to Dutch law- to investigate on my own.’

De heer [y] heeft geen uren verantwoord in het dossier ‘[Q]’. Uiteraard blijft de heer [y] verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de onder zijn gezag werkzame kandidaat-notaris. In het notariële handboek van Melis/Waaijer ‘De Notariswet’ staat hierover het volgende: Met betrekking tot het personeel van de notaris heeft de tuchtrechter er meer dan eens op gewezen dat de notaris verantwoordelijk is voor de gang van zaken op zijn kantoor, daaronder begrepen de werkzaamheden van de onder zijn gezag werkzame kandidaat-notaris. De mate waarin toezicht op de kandidaat-notaris noodzakelijk is, hangt af van de persoon, deskundigheid en ervaring van die kandidaat [Zie de uitspraken in WPNR 91/6003 en Hof Amsterdam 25 juli 1996, WPNR 97/6257]. Schiet de notaris daarin te kort dan kan hij daar tuchtrechtelijk op worden aangesproken.

Of en in hoeverre dat het geval is staat ter beoordeling van de voorzitter c.q. de kamer voor het notariaat.”    

4.          De beoordeling

Tijdsverloop

4.1.       Allereerst is de vraag aan de orde of de in het rapport van het BFT omschreven handelwijze van mr. [y] (thans nog) door de kamer kan worden beoordeeld. In dat verband wordt vooropgesteld dat vast staat dat noch voorafgaand aan het op 24 januari 2012 door de voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond gelaste onderzoek als bedoeld in artikel 96, eerste lid, (oud) Wna, noch nadien een klacht tegen mr. [y] is ingediend in de zin van artikel 99 (oud en nieuw) Wna. Het verweer van mr. [y] dat [Q1] c.s. niet dan wel niet tijdig een klacht tegen hem heeft ingediend in verband met de gang van zaken rond [Q], behoeft dan ook geen verdere bespreking.

4.2.       Voor zover mr. [y] betoogt dat (ook) de termijn voor het ambtshalve indienen van een klacht inmiddels is verstreken, overweegt de kamer als volgt. Daarbij is van belang dat de Wna tijdens de loop van het onderzoek is gewijzigd.

4.3.       Zoals gemeld heeft de met de uitvoering van het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond het feitelijk onderzoek bij beslissing van 31 januari 2012 aan het BFT opgedragen. Deze beslissing was gebaseerd op de destijds van toepassing zijnde bepaling van de Wna, die luidde als volgt:

“Artikel 96 (…)

5.             De voorzitter of de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter kan, indien hij zulks in het belang van

het onderzoek wenselijk acht, het Bureau opdragen een onderzoek in te stellen en hem van zijn bevindingen verslag uit te brengen.

6.             Indien de voorzitter op grond van het onderzoek daartoe aanleiding ziet, legt hij de zaak voor aan de kamer van

                toezicht teneinde haar te behandelen overeenkomstig de volgende bepalingen.”

4.4.       Als gevolg van de wijziging van de Wna is (onder meer) dit artikel 96 met ingang van 1 januari 2013 komen te vervallen. De navolgende overgangsbepaling is van toepassing:

“Artikel VII

2.             Onderzoeken op grond van artikel 96 van de Wet op het notarisambt, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel RR, die op dat moment niet zijn afgerond, worden vanaf dat moment aangemerkt als vooronderzoeken als bedoeld in artikel 99a van de Wet op het notarisambt. Artikel 96, zesde lid, van de Wet op het notarisambt, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel RR, is van overeenkomstige toepassing indien het onderzoek niet is verricht naar aanleiding van een klacht.”

4.5.       Nu vast staat dat het onderzoek niet is verricht naar aanleiding van een klacht, is de kamer van oordeel dat genoemd zesde lid van artikel 96 (oud) Wna in deze zaak van overeenkomstige toepassing is (gebleven). Dit betekent dat een voorzitter, ook onder de herziene Wna, de zaak aan de kamer kan voorleggen om haar als klacht te behandelen. Dit is gebeurd op 10 december 2013, zodat de kamer de onderzoeksbevindingen in beginsel kan beoordelen. 

4.6.       In verband met het tijdsverloop heeft mr. [y] gesteld dat de termijn voor het ambtshalve indienen van een klacht is verstreken, in welk verband hij een beroep heeft gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Naar aanleiding van dat verweer merkt de kamer op dat tot 1 oktober 1999 inderdaad aansluiting werd gezocht bij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, omdat de destijds van toepassing zijnde Notariswet geen termijn noemde waarbinnen een tot klacht gerechtigde een klacht kon indienen nadat deze bekend was geworden met het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kon geven (onder meer: De Notariswet, mr. J.C.H. Melis, Deventer, 2012, pag. 448, paragraaf 29.5.2).

Overigens heeft de passage uit “De notaris in appel” waarnaar de advocaat van mr. [y] in haar pleitnota (onder voetnoot 3) verwijst eveneens betrekking op klachten die voor 1 oktober 1999 waren ingediend. Ook de klacht in de bij voetnoot 4 genoemde uitspraak van het hof in Amsterdam was voor 1 oktober 1999 ingediend.  

4.7.       Sinds 1 oktober 1999 bepaalt artikel 99 Wna echter dat een klacht kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Indien deze vervaltermijn al van toepassing is op het voorleggen van een zaak aan de kamer door de voorzitter naar aanleiding van een in zijn opdracht uitgevoerd onderzoek, dient als de dag waarna de termijn van drie jaren aanvangt, in beginsel te worden aangemerkt de dag waarop de voorzitter of diens plaatsvervanger kennis heeft kunnen nemen van de resultaten van het onderzoek. De voorzitter is immers geen direct betrokkene bij de in zijn opdracht onderzochte feiten en zijn onderzoek is erop gericht vast te (doen) stellen of van laakbaar handelen van de notaris sprake zou kunnen zijn (onder meer: ECLI:NL:TNORAMS:2014:27). Nu het rapport van het BFT op 25 november 2013 is ontvangen door de plaatsvervangend voorzitter van de kamer, is dus geen sprake van overschrijding van de vervaltermijn van drie jaren. Ook indien de kamer hier aansluiting zoekt bij artikel 6 EVRM komt zij niet tot het oordeel dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.     

4.8.       Voor zover mr. [y] heeft bedoeld te betogen dat er te veel tijd is verstreken sinds de voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond bekend is geworden met mogelijke onduidelijkheden rond de waarneming en de eigendomsverhoudingen binnen [N2 Notarissen], waarover op 7 december 2011 een eerste bespreking met mr. [y] heeft plaatsgevonden, terwijl  op 2 januari 2012 al een bespreking heeft plaatsgevonden waarbij ook de bij de voorzitter ontstane vragen rond de gang van zaken in het dossier [Q] aan de orde zijn gekomen, overweegt de kamer als volgt.

4.9.       Vast staat dat pas vragen zijn gerezen over de gang van zaken binnen het kantoor van [N2 Notarissen] nadat eind november 2011 in verband met de op handen zijnde schorsing van mr. [x] werd nagegaan hoe de waarneming binnen het kantoor was geregeld. Vervolgens hebben beide gesprekken plaatsgevonden en is op 24 januari 2012 een onderzoek door het BFT gelast. Niet is gesteld of gebleken dat eerder in deze relevante vragen waren gerezen die tot dergelijk nader onderzoek aanleiding zouden hebben kunnen geven. Naar het oordeel van de kamer heeft de voorzitter van de kamer in Roermond dan ook voortvarend gehandeld door nog in januari 2012 een onderzoek door het BFT te (doen) gelasten.

4.10.      Dit onderzoek heeft de nodige tijd in beslag genomen, onder meer als gevolg van het feit dat mr. [x] uitstel heeft gevraagd voor de schriftelijke beantwoording van de vragen van het BFT, terwijl ook de door hem en door mr. [y] opgeworpen discussie over de reikwijdte van de onderzoeksopdracht tot vertraging heeft geleid. Mr. [y] heeft de vragen van het BFT met betrekking tot de eigendomsverhoudingen wel al bij brief van 16 maart 2012 beantwoord (bijlage 6 bij rapport BFT), maar als gevolg van de samenhang tussen beide onderzoeksvragen (niet duidelijk was immers hoe het kantoor was georganiseerd, terwijl bij de betaling van het bedrag van 2,3 miljoen gebruik was gemaakt van de derdengeldenrekening van [N2 Notarissen]) heeft deze vertraging er helaas mede toe geleid dat de kamer in Roermond de zaak niet voor 1 april 2013 heeft kunnen afdoen. Daardoor moest het BFT-onderzoek door de kamer van toezicht in Roermond worden overgedragen aan deze kamer. Desondanks heeft het BFT op 19 november 2013 rapport uitgebracht, welk rapport zoals gemeld op 25 november 2013 door de met het onderzoek belaste plaatsvervangend voorzitter van de kamer is ontvangen. Deze voorzitter heeft kennis genomen van de inhoud van het rapport, waarna hij op 10 december 2013 heeft besloten de inhoud daarvan voor te leggen aan de kamer. Vervolgens is mr. [y] bij brief van 17 januari 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de bevindingen van het BFT, onder gelijktijdige toezending van een kopie van het BFT- rapport. Dat de daadwerkelijke mondelinge behandeling vervolgens later heeft plaatsgevonden, kan door mr. [y] bezwaarlijk als argument worden gebruikt om een beroep te doen op termijnoverschrijding; de zitting is immers mede verplaatst op eigen verzoek van mr. [y].

4.11.      Gelet op de hiervoor omschreven feitelijk gang van zaken is de kamer van oordeel dat, nog daargelaten de formele ontvankelijkheid, niet valt in te zien waarom het niet langer redelijk zou zijn dat mr. [y] zich moet verantwoorden voor zijn handelwijze rond de eigendomsverhoudingen en organisatie van zijn kantoor en de gang van zaken in het dossier [Q]. Opmerking verdient dat mr. [y] niet heeft gesteld dat hij als gevolg van het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad.

Regiezitting

4.12.      Het verweer van de zijde van mr. [y] tijdens de zitting op 20 oktober 2014 dat begrepen was dat dit enkel een regiezitting zou zijn, komt de kamer ongeloofwaardig voor. Achterliggende reden voor het gezamenlijke verzoek om uitstel van de eerder geplande mondelinge behandeling was nu juist dat mr. [x] en mr. [y] er vanuit gingen dat mr. [x], die het dossier [Q] inhoudelijk had behandeld, de mogelijke vragen van de kamer naar aanleiding van de gang van zaken in die kwestie ook in het kader van de behandeling van de klacht tegen mr. [y] inhoudelijk zou kunnen beantwoorden indien mr. [y] het antwoord daarop schuldig zou zijn. Verwezen wordt naar de inhoud van de hiervoor genoemde correspondentie (r.o. 1.9. tot en met 1.11.).  

Opportuniteit

4.13.      Het verweer dat het niet langer opportuun is de handelwijze van mr. [y] alsnog te beoordelen nu hij ruim 2,5 jaar geleden is gedefungeerd en de hoop had (zonder de dreiging van een tuchtrechtelijke procedure) te kunnen gaan genieten van zijn pensioen, wordt eveneens verworpen. Vast staat dat mr. [y] ten tijde van de periode waarop het onderzoek van het BFT zich heeft gericht, het ambt van notaris uitoefende. Op grond van de Wna blijven (kandidaat-)notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, aan tuchtrechtspraak onderworpen in verband met hun handelwijze gedurende de tijd dat zij het ambt uitoefenden. Dat aan mr. [y] op eigen verzoek met ingang van 1 april 2012 eervol ontslag is verleend uit het ambt, doet dus niet af aan het feit dat mr. [y] in beginsel aan tuchtrechtspraak onderworpen blijft.

Bekendheid met inhoud verwijt

4.14.      Ook het verweer dat mr. [y] tot op heden niet bekend is met enig concreet tegen hem gericht verwijt, wordt verworpen. Vast staat dat mr. [y] vanaf het gesprek met de voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond op 7 december 2011 weet dat er vragen waren gerezen over de eigendomsverhoudingen binnen [N2 Notarissen], terwijl hij vanaf het twee gesprek op 2 januari 2012 eveneens op de hoogte is van de vragen die waren gerezen over de overboeking van het bedrag van 2,3 miljoen euro van de derdengeldenrekening van [N2 Notarissen] op 16 augustus 2010. Bij de hiervoor genoemde beslissing van 24 januari 2012 heeft de voorzitter van de kamer van toezicht in Roermond vervolgens een onderzoek gelast, omdat er naar zijn oordeel een ambtshalve te onderzoeken mogelijkheid bestond dat:

“notaris [y] heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de Wet op het notarisambt en/of van de op grond van deze wet uitgevaardigde maatregelen van bestuur en/of ministeriële regelingen en/of van de verordeningen en andere besluiten van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Daarbij is aan de orde het bepaalde in de artikelen 17 en 25 van de Wet op het notarisambt. Indien en voor zover de claim van 2,3 miljoen euro terecht zou zijn dan heeft deze bovendien consequenties op de bewaringspositie van notarispraktijk [N2 Notarissen].”

In de opdracht aan het BFT is vermeld dat het onderzoek zich primair dient te richten op het handelen en/of nalaten van mr. [y] en mr. [x].

4.15.      Zoals aan mr. [y] bekend is - de aan hem gestelde vragen waren daar uitdrukkelijk op gericht - heeft het onderzoek van het BFT zich toegespitst op de eigendomsverhoudingen binnen [N2 Notarissen] na 1 juli 2009 en de gang van zaken rond de closing op 16 augustus 2010. In dat verband heeft het BFT in de hiervoor weergegeven recapitulatie van de onderzoeksbevindingen betreffende de kantoororganisatie met zoveel woorden verwezen naar het bepaalde in artikel 24, lid 1 tot en met 3, van de (destijds van toepassing zijnde) Verordening beroeps- en gedragsregels (hierna: Vbg). Ten aanzien van de gang van zaken in het dossier [Q] heeft het BFT verwezen naar de verantwoordelijkheid van mr. [y] voor de handelwijze van mr. [x], die volgens het BFT onder zijn gezag werkzaam was als kandidaat-notaris. Dat mr. [y] stelt dat hij tot op heden niet weet wat hem wordt verweten, acht de kamer dan ook niet geloofwaardig. Onder verwijzing naar het eerdere verzoek van de beide advocaten van mr. [y] en mr. [x] tot gezamenlijke inhoudelijke behandeling van hun beider handelwijze in het dossier [Q], is de kamer van oordeel dat mr. [y] wel degelijk heeft begrepen wat hem wordt verweten.

4.16.      Mr. [y] heeft verder gesteld dat het rapport van het BFT niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In dat verband heeft hij onder meer een beroep gedaan op een uitspraak van de kamer van toezicht in Utrecht van 29 maart 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:2872), waarbij is geoordeeld dat het daar aan de orde zijnde rapport van het BFT op diverse gronden geen deugdelijke onderbouwing kon opleveren voor de verwijten die aan de betrokken oud-notaris waren gemaakt. Bij de totstandkoming van dat rapport had het BFT er (onder meer) voor gekozen geen mondelinge en/of schriftelijke vragen te stellen aan de oud-notaris terwijl deze wel zijn medewerking had aangeboden, had deze geen inzage gekregen in de door het BFT gehanteerde cliënten- en strafdossiers waarop het onderzoek was gebaseerd, was de vraagstelling aan de wel in het onderzoek betrokken medewerkers van de notaris niet neutraal geweest en soms ronduit suggestief, terwijl duidelijk was dat de ambtsopvolger van de notaris (financieel) belang had bij uitkomst van de tuchtprocedure en had het onderzoek tussendoor ruim een jaar helemaal stilgelegen. Van dergelijke omstandigheden is hier echter geen sprake. Zo heeft mr. [y], in tegenstelling tot de gang van zaken bij de totstandkoming van het rapport dat aan de orde was in de zaak van de kamer van toezicht in Utrecht, zelf stukken aangeleverd waarop het BFT zijn onderzoek heeft gebaseerd (met de inhoud daarvan mocht hij bekend worden verondersteld), heeft hij direct een mondelinge toelichting kunnen geven naar aanleiding van de gerezen vragen, heeft hij de gelegenheid gehad de schriftelijke vragen van het BFT te beantwoorden en is het rapport voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting aan hem toegezonden. Voor zover mr. [y] heeft betoogd dat het BFT op 7 januari 2012 zonder bevoegdheid (omdat aan het BFT destijds nog geen onderzoek was opgedragen) het gehele dossier [Q] heeft gekopieerd, merkt de kamer op dat niet is gesteld of gebleken dat dit zonder toestemming van mr. [y] en/of mr. [x] heeft plaatsgevonden. Anders dan in de Utrechtse zaak is de kamer dan ook van oordeel dat het BFT-rapport in deze zaak voldoet aan de fundamentele eisen die aan een dergelijke rapportage moeten worden gesteld. Ook dit verweer van mr. [y] wordt dus verworpen.

4.17.      Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kamer van oordeel dat er geen beletselen bestaan om de bevindingen van het BFT omtrent de handelwijze van mr. [y] inhoudelijk te beoordelen aan de hand van de in het eerste lid van artikel 98 (oud) / 93 (nieuw) Wna omschreven tuchtnorm. Op grond van dat artikel zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen en kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient dus te onderzoeken of de handelwijze van mr. [y] een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

Bedenkingen betreffende eigendomsverhoudingen

4.18.      Vast staat dat op 3 juli 2009 een koopovereenkomst is gesloten met betrekking tot [N2 Notarissen], waarbij de betrokken partijen voor ogen hadden dat het protocol van mr. [y] binnen afzienbare termijn zou worden overgedragen aan mr. [x] en dat mr. [y] nadien nog een periode in deeltijd aan het kantoor verbonden zou blijven. Uit de hiervoor omschreven feiten blijkt dat het geheel anders is gelopen dan voorzien.  

4.19.      Op grond van artikel 24 van de (destijds van toepassing zijnde) Vbg dient een notaris bij het naar buiten optreden zorg te dragen voor een juiste en volledige presentatie van het kantoor. Volgens de toelichting bij deze bepaling wordt onder het naar buiten toe optreden verstaan het in het kader van de praktijkuitoefening doen van mededelingen, kennisgevingen of aankondigingen dan wel het zich op andere wijze naar buiten presenteren door de notaris of door een samenwerkingsverband als zodanig, door of met toestemming van de notaris of het samenwerkingsverband. Ook het gebruik van internetadressen valt onder het begrip naar buiten optreden. 

4.20.      Op het briefpapier van [N2 Notarissen] werd destijds verwezen naar www.[y].com. In december 2011 luidde de tekst op deze website als volgt:

“[N2 Notarissen]

Uw notarissen voor […] en […]

[voornaam] [x] en [voornaam] [z] presenteren [N2 Notarissen] met een nieuw kantoor in […] en een gerenoveerd kantoor in […]. Medio 2010 namen zij deze twee vestigingen van hun vroegere werkgever [N Notarissen] over. De vestiging te […] werd ruim 15 jaar gedreven door [voornaam] [y]. Deze gaat in 2011 met welverdiend pensioen. Met de overname van zijn praktijk waait er inmiddels een frisse wind door het […] huis.” 

4.21.      In aanvulling op de hiervoor (in r.o. 3.1.) weergegeven recapitulatie van de onderzoeksbevindingen van het BFT, luiden de bevindingen van het BFT over de website en het briefpapier van [N2 Notarissen] als volgt (pag. 11 rapport): 

“De heer [y] heeft hierover in het tweede gesprek met de voorzitter van de kamer van toezicht Roermond het volgende gezegd (…):

De website is gemaakt op een moment dat de planning en verwachting nog niet waren geblokkeerd. Daarna is de website niet meer aangepast aan de daadwerkelijke situatie; dat had moeten gebeuren, namelijk dat ik eigenaar ben. Het is niet de bedoeling geweest om met het op de website voorkomende begrip “overnemen” een juridische kwalificatie te geven. [x], [z] en ik wilden cliënten nu juist niet vermoeien met juridische teksten. In het kader van de samenwerking met [x] en [z] beschouw ik mij als economisch eigenaar van de notarispraktijk [N2 Notarissen].    

De heer [x] heeft aangegeven dat deze teksten tussen kerst en nieuwjaar 2011 van de website zijn gehaald (…)

Op het briefpapier van [N2 Notarissen] staat een verwijzing naar bovenstaande website (…).

Ook staat op het briefpapier het KvK-nummer […] vermeld. Onder dit nummer is de maatschap [N Notarissen] ingeschreven (datum oprichting 1 juli 2010). De maten zijn de heer [z] en [X] B.V. (van wie de heer [x] enig bestuurder is (…). Beide maten zijn bevoegd tot € 100.000.

Naar de mening van het BFT zijn zowel de teksten op de website als het briefpapier in strijd met artikel 24 lid 1 t/m lid 3 Vgb nu de heer [y] naar zijn zeggen een maatschap heeft met de hiervoor genoemde maten van [N2 Notarissen]. Immers de notaris moet zorgdragen voor de juistheid en volledigheid van de vermeldingen wanneer hij als notaris optreedt (…). In de toelichting op de verordening staat over de leden 2 en 3 onder meer het volgende vermeld:

HET KENBAAR MAKEN VAN DE DEELNEMERS EN HUN HOEDANIGHEID ALS BEDOELD IN DE LEDEN 2 EN 3 KAN GESCHIEDEN DOOR OFWEL EEN DUIDELIJKE VERMELDING VAN DEZE GEGEVENS OP HET BRIEFPAPIER OFWEL DE VERMELDING OP HET BRIEFPAPIER DAT EEN OVERZICHT VAN DE DEELNEMERS OP AANVRAAG BESCHIKBAAR IS.  

Uit het schrijven van […] (bijlage 1, pag. 23 en 24) is ook op te maken dat het voor dit kantoor blijkbaar niet duidelijk is dat de heer [y] samenwerkt met de maten van [N2 Notarissen]. “

4.22.      Uit het briefpapier dat [N2 Notarissen] destijds hanteerde, blijkt niet welke notarissen en/of kandidaat-notarissen aan het kantoor verbonden waren. Enkel werd daarin melding gemaakt van de adressen van de kantoren in […] en […], werd verwezen naar de website en werd melding gemaakt van de inschrijving bij het Handelsregister (bijlage 14 bij rapport). Vast staat dat de mededelingen op de website en de wijze waarop de maatschap [N2 Notarissen] was ingeschreven bij het Handelsregister niet in overeenstemming waren met de daadwerkelijke eigendomsverhoudingen binnen het kantoor, terwijl eveneens vast staat dat het briefpapier niet voldeed aan de hiervoor omschreven vereisten. Mr. [y], die zichzelf als “de baas van het kantoor” beschouwde, heeft dus geen zorg gedragen voor een juiste en volledige presentatie van het kantoor naar buiten toe in de zin van artikel 24 Vbg. Naar het oordeel van de kamer heeft mr. [y] hierdoor tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld; de bedenkingen op dit onderdeel zijn dan ook gegrond. De kamer ziet echter geen aanleiding voor het opleggen van een tuchtmaatregel, waarbij de kamer mede in aanmerking neemt dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de intenties van mr. [y] en zijn serieuze inspanningen om (als gevolg van zijn gezondheidsproblemen) te trachten zorg te dragen voor tijdige overdracht van zijn protocol aan een capabele opvolger. Bovendien is aan hem in het verleden nimmer een tuchtmaatregel opgelegd.

Bedenkingen betreffende dossier [Q]

4.23.      Vast staat dat mr. [x] ten tijde van de closing op 16 augustus 2010 het ambt van notaris uitoefende. In die hoedanigheid was hij in beginsel zelf volledig verantwoordelijk voor de wijze waarop hij de door de heer [a] opgedragen werkzaamheden ten behoeve van [Q] heeft verricht. Nu eveneens is komen vast te staan dat mr. [y] op geen enkele wijze inhoudelijk betrokken is geweest bij het dossier [Q], welk dossier mr. [x] van [N Notarissen] had “meegenomen”, valt naar het oordeel van de kamer niet in te zien op welke grond mr. [y] tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld in dit dossier. De bedenkingen die op dat onderdeel waren gerezen, acht de kamer dan ook ongegrond.

4.24.      Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.                  De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart de bedenkingen betreffende de onduidelijkheid rond de eigendomsverhoudingen binnen [N2 Notarissen] vanaf 1 juli 2009 gegrond, zonder oplegging van een tuchtmaatregel;

verklaart de overige bedenkingen ongegrond. 

Deze beslissing is gegeven door mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter, mr. H.G. Robers, rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. M.A.M. Kessels, plaatsvervangend notarislid, en mr. J.J.G.M. Kuijpers, belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014 door mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, juridisch secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.