ECLI:NL:TNORSHE:2020:32 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/76

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:32
Datum uitspraak: 07-12-2020
Datum publicatie: 03-01-2021
Zaaknummer(s): SHE/2019/76
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft vele bezwaren geuit aan het adres van de notaris. Kort gezegd komen deze bezwaren er op neer dat klaagster de notaris verwijt dat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschappen van de drie erflaatsters onzorgvuldig, partijdig en niet onafhankelijk heeft gehandeld. De klacht van klaagster valt uiteen in 12 onderdelen. De klacht wordt gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de notaris wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Bij het opleggen van deze maatregel heeft de kamer overwogen oog te hebben voor de bovengemiddelde complexe afwikkeling van de nalatenschappen. De notaris heeft zijn taak als vereffenaar van de nalatenschappen niet zorgvuldig uitgevoerd door niet bij klaagster te verifiëren of zij instemde met het verzoek aan de rechtbank om het Turkse vermogen buiten de afwikkeling van de nalatenschappen te houden en het pand aan een derde te verkopen. Ook heeft de notaris nagelaten klaagster te informeren over het verrekenen van de in de woning aanwezige contanten en de bankopnames van de bankrekening na het overlijden van één van erflaatsters, hetgeen de kamer de notaris tuchtrechtelijk verwijt. De kamer heeft reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het betoog van de notaris ter zitting dat hij indertijd iedereen op de hoogte heeft gesteld van de stappen die door hem werden ondernomen, mede gelet op zijn eerdere verklaring dat hij periodiek en niet iedere keer na een gesprek met één van de erfgenamen de overige erfgenamen (waaronder klaagster) op de hoogte stelde inzake de afwikkeling van de nalatenschappen. Dit klemt te meer nu de notaris op de hoogte was van de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen onderling. De kamer houdt voorts rekening met het feit dat ook klaagster in deze een eigen verantwoordelijkheid heeft.

Klachtnummer    : SHE/2019/76

Datum uitspraak : 7 december 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster],

(hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de notaris],

(hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 30 december 2019 heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief heeft zij op dezelfde dag per e-mail aan de kamer voor het notariaat (de kamer) gezonden.

1.2.       De notaris heeft bij brief van 6 februari 2020 een verweerschrift ingediend. Dit verweerschrift is op 10 februari 2020 door de kamer ontvangen.

1.3.       Klaagster heeft vervolgens bij brief van 10 april 2020 repliek ingediend. Deze brief is op 16 april 2020 door de kamer ontvangen.

1.4.       Bij brief van 18 mei 2020 heeft de notaris dupliek ingediend. Deze brief is op 19 mei 2020 door de kamer ontvangen.

1.5.       Bij brieven van 8 juni 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat in verband met de in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen een grote vertraging van de behandeling van zaken bij de kamer dreigt en is daarom aan partijen voorgesteld de zaak schriftelijk af te doen. Partijen is verzocht binnen veertien dagen te reageren, indien zij een mondelinge behandeling van de klacht wensen.

1.6.       Klaagster heeft de kamer bij e-mailbericht van 14 juni 2020 verzocht om een mondelinge behandeling van de klacht.

1.7.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 21 september 2020, waarbij de notaris en klaagster zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Op [datum] zijn de moeder van klaagster, [moeder] (hierna: moeder), een zus van klaagster, [zus A] (hierna: zus [A]) en de dochter van deze zus, [het nichtje] (hierna: het nichtje), overleden.

2.2.       Op 22 april 2016 hebben de twee broers van klaagster, [broer B] en [broer C] (hierna respectievelijk broer [B], broer [C] en tezamen: de broers) de notaris benaderd in verband met de overlijdens van moeder, zus [A] en het nichtje (hierna tezamen: erflaatsters).

2.3.       Aangezien onduidelijk was in welke volgorde erflaatsters zijn overleden, is de notaris uitgegaan van gelijktijdig overlijden en heeft hij hun nalatenschappen (hierna: de nalatenschap) als één geheel behandeld.

2.4.       De enige erfgenamen van erflaatsters zijn klaagster, een andere zus van klaagster, [zus D] (hierna: zus [D]), en de broers (hierna tezamen: de erfgenamen). De familieverhouding tussen de erfgenamen is verstoord.

2.5.       De notaris heeft diverse keren een bespreking op kantoor gevoerd met de erfgenamen, de  advocaten van klaagster en zus [D]. De erfgenamen wensten de nalatenschap van erflaatsters beneficiair te aanvaarden en een vereffenaar de nalatenschap te laten afwikkelen.

2.6.       De door de notaris opgemaakte volmachten tot beneficiaire aanvaarding zijn op 29 juli 2016 door de erfgenamen ondertekend en bij de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) ingediend, waarna de notaris op 8 augustus 2016 de beschikking tot beneficiaire aanvaarding van de rechtbank heeft ontvangen.

2.7.       Op verzoek van de erfgenamen heeft de notaris de rechtbank op 5 augustus 2016 verzocht hem te benoemen tot vereffenaar van de nalatenschap. Bij beschikking van 6 januari 2017 heeft de rechtbank de notaris benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap.

2.8.       Tot de nalatenschap van erflaatsters behoorden in ieder geval een (aan zus [A] in eigendom toebehorend, maar niet door haar bewoond) horecapand met bovenwoning te [plaatsnaam] (hierna: het pand), waarop een recht van hypotheek gevestigd was tot zekerheid voor terugbetaling van de  hypothecaire geldlening verstrekt door SNS Bank, bankrekeningen, de (gedeeltelijke) inhoud van twee kluisjes bij Rabobank, een (aan zus [A] in eigendom toebehorende) auto, inboedelgoederen, contant geld en vermoedelijk ook vermogen in Turkije.

2.9.       Op 22 september 2017 heeft de notaris de twee kluisjes bij Rabobank laten openboren. Eén kluisje was ten name van moeder en het andere kluisje was ten name van zus [A] en zus [D] gesteld. Bij de opening van de twee kluisjes waren naast de erfgenamen en de notaris ook een medewerker van de Rabobank, een monteur en mr. [X], advocaat te [plaatsnaam] (hierna: mr. [X]) aanwezig. In het kluisje ten name van moeder waren voornamelijk sieraden en contante gelden aanwezig. In het kluisje ten name van zus [A] en zus [D] waren voornamelijk sieraden aanwezig. De notaris heeft de inhoud van de kluisjes gefotografeerd en de foto’s naar de erfgenamen gestuurd. Omdat de huur van de kluisjes was opgezegd, heeft de notaris de inhoud van de kluisjes meegenomen, op de aan zus [D] in eigendom toebehorende sieraden na. Deze laatste sieraden heeft zus [D] met instemming van de overige erfgenamen meegenomen. Ten aanzien van de andere sieraden (bruidsschatten) is onduidelijk aan wie deze toebehoren. De notaris bewaart deze sieraden nog steeds in zijn kluis op zijn kantoor.

2.10.      Het pand was verhuurd aan [Y] (hierna: [Y]). Na onderzoek van de notaris bleek dat al voor het overlijden van erflaatster zus [A] sprake was van een forse huurachterstand, en dat ook sinds haar overlijden geen huur meer was voldaan. Voorts bleek [Y] het pand zonder de daarvoor vereiste toestemming van zus [A] te hebben onderverhuurd aan een onderhuurder. De notaris heeft de huurovereenkomst opgezegd en de onderhuurder laten weten dat er geen rechtsgrond was voor de onderhuur. De notaris heeft mr. [X] ook in de arm genomen om hem in dit proces te begeleiden. Bij vonnis van 8 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats [Z], de huurovereenkomst met betrekking tot het pand ontbonden en [Y] veroordeeld om het pand te ontruimen met veroordeling in de kosten van de huurschuld ad € 63.550,- (exclusief rente en kosten).

2.11.      Op 6 december 2017 is de (aan zus [A] in eigendom toebehorende) auto verkocht en geleverd aan een derde.

2.12.      Op 26 juni 2018 heeft de notaris het pand tezamen met een makelaar en slotenmaker bezocht. In het pand is toen een ravage en afval aangetroffen. De notaris heeft de toegangssloten laten vervangen en een cleaning-bedrijf opdracht gegeven om het pand te ontruimen en schoon te maken en de rekening van het cleaning-bedrijf naar de onderhuurder gestuurd. Deze rekening heeft de onderhuurder tot op heden niet betaald. De notaris is niet bekend met de woon- en verblijfplaats van [Y]. Tot op heden heeft [Y] de huurachterstand, zoals vermeld in 2.10 (en overige kosten) niet voldaan.

2.13.      Het pand is verkocht en op 22 februari 2019 overgedragen aan een derde. De op het pand rustende hypotheekschuld aan SNS Bank is afgelost.

2.14.      De notaris heeft vervolgens de rechtbank te Oost-Brabant verzocht om de vereffening op te heffen en af te mogen ronden met het Nederlandse vermogen. Op 3 mei 2019 heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van de vereffening afgewezen, maar het verzoek tot afronding van de vereffening met het Nederlandse vermogen toegewezen.

2.15.      Bij e-mailbericht van 1 juni 2019 heeft klaagster aan de notaris laten weten dat hij de nalatenschap niet langer namens haar mocht vereffenen. Bij e-mailbericht van dezelfde datum heeft de notaris aan klaagster geantwoord dat hij door de rechtbank is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschappen van erflaatsters. Vervolgens hebben drie besprekingen met klaagster en de notaris plaatsgevonden  op 7 juni, 30 augustus en 18 oktober 2019.

2.16.      Medio 2019 heeft de notaris een boedelbeschrijving/rekening en verantwoording opgesteld en aan de erfgenamen verstuurd.

2.17.      Op 23 december 2019 heeft de notaris de boedelbeschrijving/rekening en verantwoording nogmaals aan de erfgenamen toegezonden met de mededeling dat alle schulden zijn vereffend en aan iedere erfgena(a)m(e), na opgave van zijn/haar bankrekeningnummer, een/vierde gedeelte van het saldo van de boedelrekening zal worden overgemaakt. Verder heeft de notaris de erfgenamen bericht dat de door hem bewaarde sieraden nog niet zijn verdeeld en dat de vorderingen op [Y] en de onderhuurder nog niet zijn voldaan.

3.          De klacht

3.1.       Klaagster heeft vele bezwaren geuit aan het adres van de notaris. Kort gezegd komen deze bezwaren er op neer dat klaagster de notaris verwijt dat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschappen van erflaatsters onzorgvuldig, partijdig en niet onafhankelijk heeft gehandeld. De klacht van klaagster valt in de kern uiteen in de volgende 12 onderdelen:

1.       De notaris heeft onvoldoende voortvarend gehandeld bij de vereffening van de nalatenschap van erflaatsters;

2.       De notaris heeft geen boedelbeschrijving opgemaakt van de nalatenschap;

3.       De notaris heeft de nalatenschap van erflaatsters als één geheel behandeld, terwijl de nalatenschap van moeder geen schulden had en de erfgenamen de nalatenschap van zus [A]  beneficiair hebben aanvaard;

4.       Zonder overleg met de erfgenamen heeft de notaris:

-          bij de rechtbank het Turkse vermogen van erflaatsters laten verwerpen;

-          het pand verkocht en overgedragen aan een derde;

5.       De notaris laat de inboedel van erflaatsters ten onrechte buiten beschouwing;

6.       De notaris laat na om het geschil tussen de erfgenamen over de uit de kluisjes afkomstige sieraden aan de rechter voor te leggen;

7.       De notaris laat de levensverzekering van zus [A] buiten beschouwing;

8.       De notaris is ermee akkoord gegaan dat één van de broers de door hem gestelde betalingen van rekeningen heeft verrekend met de in de huurwoningen aangetroffen contante gelden, terwijl een inhoudelijke beschrijving van deze rekeningen ontbreekt; 

9.       De notaris laat na om te achterhalen wat er met het saldo van de bankrekening op naam van moeder is gebeurd;

10.   De notaris heeft nagelaten om de erfgenamen te informeren over de inschakeling van mr. [X], de door hem verrichtte werkzaamheden en de voortgang van het proces rondom de huurder en de onderhuurder. Mr. [X] heeft een declaratie ingediend van € 17.196,41, terwijl de vorderingen op de huurder en de onderhuurder nog openstaan;

11.   De declaratie van de notaris van € 23.085,40 is onredelijk hoog;

12.   Ondanks het feit dat klaagster de notaris bij e-mailbericht van 1 juni 2019 van zijn functie als vereffenaar heeft ontheven, is hij doorgegaan met de vereffening.

4.         Het verweer

De notaris heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

5.2       Klaagster verwijt de notaris ten eerste onvoldoende voortvarend te hebben gehandeld terzake de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatsters. Gelet op de omschrijving van klaagsters tweede verwijt aan de notaris – het niet opmaken van een boedelbeschrijving – gaat de kamer er bij bespreking van dit eerste klachtonderdeel van uit dat dit verwijt de gehele afwikkeling van de nalatenschap omvat met uitzondering van het niet opmaken van de boedelbeschrijving.

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting is de kamer gebleken dat het in onderhavig geval een gecompliceerde nalatenschap betreft, waarbij meerdere factoren tot een vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap hebben geleid. Gelet op het feit dat het hier niet één maar drie nalatenschappen betrof, het feit dat de notaris geconfronteerd werd met een verhuurd pand dat onderverhuurd bleek en hij genoodzaakt was een ontruimingsvonnis jegens [Y] te verkrijgen, de omstandigheid dat sprake was van buitenlands vermogen en de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen onderling hetgeen de communicatie bemoeilijkte, kan het naar het oordeel van de kamer de notaris niet worden verweten dat de afwikkeling van deze nalatenschap meer tijd dan gebruikelijk in beslag heeft genomen. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3       Ten aanzien van het tweede verwijt van klaagster dat de notaris geen boedelbeschrijving heeft opgemaakt constateert de kamer dat de notaris de boedelbeschrijving op 6 juli 2019 aan de erfgenamen (onder wie klaagster) heeft verzonden. Klaagster heeft ook niet betwist dat zij de boedelbeschrijving na genoemde datum heeft ontvangen. Daarmee is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4       Klaagster verwijt de notaris ten derde dat hij de nalatenschappen van erflaatsters als één geheel heeft behandeld. Hij had de nalatenschappen van zus [A] en het nichtje enerzijds en de nalatenschap van moeder anderzijds apart moeten behandelen.

Artikel 4:2 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt:

“Wanneer de volgorde waarin twee of meer personen zijn overleden niet kan worden bepaald, worden die personen geacht gelijktijdig te zijn overleden en valt aan de ene persoon geen voordeel uit de nalatenschap van de andere ten deel.”

Nu de notaris erop heeft gewezen dat uit het desbetreffende politierapport de volgorde van overlijden van erflaatsters niet is komen vast te staan - hetgeen ook niet is weersproken door klaagster -, is  genoemd wetsartikel van toepassing. De kamer overweegt daarom dat de notaris juist heeft geoordeeld door de drie nalatenschappen van erflaatsters als één geheel te behandelen.

De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.5       Klaagster verwijt de notaris ten vierde dat hij zonder overleg met haar zich tot de rechtbank heeft gewend om het Turkse vermogen van erflaatsters buiten de vereffening te houden en dat hij het pand aan een derde heeft verkocht en geleverd zonder haar toestemming.

De notaris heeft daartegenover aangevoerd dat hij onder meer met één van de broers heeft geprobeerd  te achterhalen om welk vermogen het in Turkije zou gaan en dat al snel bleek dat het onderzoek naar de tot de nalatenschap van erflaatsters behorende roerende en onroerende zaken in Turkije heel veel kosten met zich zou brengen, waardoor de notaris aan de rechtbank heeft verzocht de vereffening alleen toe te passen op het Nederlandse vermogen.

Ter zitting heeft de notaris erkend dat hij dit niet met klaagster heeft gecommuniceerd en verklaard dat hij voornoemd verzoek eerst aan de rechter wilde voorleggen alvorens dit mee te delen aan de overige erfgenamen. Ook heeft de notaris verklaard zich er niet van bewust te zijn geweest dat hij dit met alle erfgenamen had dienen te overleggen.

Deze handelwijze acht de kamer onbegrijpelijk. Daarmee miskent de notaris immers zijn taak als vereffenaar van een nalatenschap. Ingevolge artikel 4:215 lid 2 BW moet de vereffenaar omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking zoveel mogelijk in overleg treden met de erfgenamen. De notaris heeft klaagster pas na de beschikking van de kantonrechter op de hoogte gesteld van zijn verzoek aan de rechtbank.

Het standpunt van de notaris ter zitting dat hij als vereffenaar zelfstandige bevoegdheden heeft en dus niet alles behoeft kort te sluiten met de erfgenamen, is dan ook niet juist nu in onderhavig geval immers een keuze diende te worden gemaakt omtrent de tegeldemaking van het Nederlandse en Turkse nagelaten vermogen en daartoe overleg met alle erfgenamen noodzakelijk was. De notaris had zijn voornemen dan ook bij alle erfgenamen dienen te verifiëren en niet slechts bij een deel van de erfgenamen in casu (één van) de broers van klaagster.

5.6       Ook ten aanzien van de verkoop en levering van het pand is de kamer gebleken dat de notaris heeft nagelaten klaagster voorafgaand aan de verkoop van het pand te informeren. De kamer verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen.

De kamer oordeelt dit klachtonderdeel - zowel wat betreft het niet afwikkelen van het Turkse vermogen als de verkoop van het pand in [plaatsnaam] - dan ook gegrond. Het lag immers op de weg van de notaris om alle erfgenamen - waaronder klaagster - van zijn verzoek aan de rechtbank en zijn voornemen tot (verkoop en) levering van het pand vooraf op de hoogte te brengen. De notaris had bij klaagster moeten verifiëren of zij hiervan op de hoogte was en niet moeten afwachten of een van de broers klaagster hierover zou informeren.

5.7       Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij de betreffende inboedel van erflaatsters ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten bij de vereffening van de nalatenschap. Buiten klaagster om is deze inboedel verdeeld tussen zus [A] en de broers.

De kamer overweegt dat nu de notaris ter zitting heeft verklaard dat de inboedel in de beide huurwoningen van moeder en zus [A] weinig waarde had volgens de andere erfgenamen - hetgeen door klaagster niet onderbouwd is betwist - en hij daarom de inboedel buiten de vereffening van de nalatenschap heeft gehouden, acht de kamer dit klachtonderdeel ongegrond.

5.8       Klaagster verwijt de notaris ten zesde dat hij heeft nagelaten om het geschil tussen de erfgenamen over de uit de kluisjes afkomstige sieraden aan de rechter voor te leggen.

Met de notaris is de kamer van oordeel dat het niet op de weg van de notaris als vereffenaar ligt om het geschil hierover tussen de erfgenamen aan de rechter voor te leggen. Het staat de erfgenamen vrij  desgewenst zelf naar de rechter te stappen.

De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond. 

5.9       Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij de levensverzekering van zus [A] ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten bij de vereffening van de nalatenschap.

De notaris heeft verklaard dat hij van één van de broers een verhuisdoos met administratie heeft ontvangen, maar dat hierin geen stukken met betrekking tot een levensverzekering van zus [A] zijn aangetroffen. Volgens de notaris heeft klaagster verzocht om de inhoud van de verhuisdoos te mogen bekijken. De notaris heeft met dit verzoek ingestemd en klaagster tweemaal uitgenodigd om daarvoor een afspraak te maken op zijn kantoor. Klaagster is op deze uitnodigingen echter niet ingegaan.

Nu uit de stukken van het dossier of anderszins niet is gebleken dat sprake was van een  levensverzekeringspolis, acht de kamer ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.10      Met het achtste klachtonderdeel verwijt klaagster de notaris dat hij zonder haar toestemming ermee akkoord is gegaan dat één van de broers de door hem gestelde betalingen van rekeningen heeft verrekend met de in de huurwoningen aangetroffen contante gelden, terwijl een inhoudelijke beschrijving van deze rekeningen ontbreekt. Ook verwijt klaagster de notaris dat hij heeft nagelaten te achterhalen wat met het saldo van de bankrekening op naam van moeder is gebeurd, dat door één van de broers was opgegeven.

Het verweer van de notaris dat klaagster hem niet eerder om een specificatie van deze betalingen heeft verzocht maar dat hij wel het totaalbedrag in een overzicht aan klaagster heeft verstrekt, miskent naar het oordeel van de kamer dat hij zowel wat betreft de verrekening met de contante gelden als wat betreft (de uitbetaling van) het saldo van de bankrekening op naam van moeder nader onderzoek had moeten verrichten en klaagster tenminste hierover vooraf had moeten informeren.  

Uit de door de notaris ter zitting afgelegde verklaringen is verder gebleken dat de notaris hierbij voornamelijk is afgegaan op de mededelingen van de broer(s) ten aanzien van de door hen betaalde rekeningen en de bankrekening op naam van moeder. De kamer overweegt dat ook ten aanzien van deze klachtonderdelen is gebleken dat de notaris niet met alle erfgenamen – waaronder klaagster – de te nemen stappen met betrekking tot de contante gelden en het saldo op de bankrekening ten name van moeder heeft besproken, hetgeen hem tuchtrechtelijk te verwijten valt.

De kamer acht deze beide klachtonderdelen dan ook eveneens gegrond.

5.11      Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij de erfgenamen niet heeft geïnformeerd over de inschakeling van mr. [X], de door hem verrichte werkzaamheden en de voortgang van het proces rondom [Y] en de onderhuurder, terwijl mr. [X] een declaratie heeft ingediend van € 17.196,41 en de vorderingen op [Y] en de onderhuurder nog steeds niet zijn voldaan. Ook verwijt klaagster de notaris dat zijn declaratie van € 23.085,40 onredelijk hoog is en niet voldoende is gespecificeerd.

De notaris heeft aangegeven waarom de advocaat ingeschakeld diende te worden en deze advocaat heeft zijn declaratie gespecificeerd ingediend. Het is niet aan de kamer om een oordeel te vellen over de hoogte van een rekening van een ingeschakelde advocaat.

Voor de hoogte van de declaratie van de notaris is dat anders, zij het dat de kamer een declaratiegeschil slechts kan toetsen in het licht van de hiervoor weergegeven, in artikel 93 lid 1 Wna omschreven, tuchtnorm.

Desgevraagd heeft de notaris ter zitting verklaard de declaraties en bijbehorende urenverantwoordingen naar alle erven te hebben gestuurd. Door klaagster is ook niet betwist dat zij genoemde declaraties en urenverantwoordingen heeft ontvangen.

Nu de desbetreffende declaratie van de notaris noch de bijbehorende urenverantwoording niet aan de kamer zijn overgelegd, en deze stukken dus geen onderdeel uitmaken van het procesdossier, kan de kamer zich geen oordeel vormen ten aanzien van zijn declaratie dan wel bijbehorende urenverantwoording. Beide klachtonderdelen acht de kamer dan ook als onvoldoende onderbouwd ongegrond.

5.12      Klaagster verwijt de notaris ten slotte dat hij, ondanks het feit dat klaagster hem bij  e-mailbericht van 1 juni 2019 van zijn functie als vereffenaar heeft ontheven, is doorgegaan met de vereffening.

Met de notaris is de kamer van oordeel dat klaagster, indien zij wenst dat de notaris niet langer optreedt als vereffenaar, zij een daartoe strekkend verzoek bij de rechtbank kan indienen teneinde een andere vereffenaar te laten benoemen. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

Maatregel

5.13      Bij het opleggen van de maatregel heeft de kamer oog voor de bovengemiddelde complexe afwikkeling van de nalatenschappen. Uit het hiervoor overwogene onder 5.5., 5.6 en 5.10 volgt dat de  notaris zijn taak als vereffenaar van de nalatenschap niet zorgvuldig heeft uitgevoerd door niet bij klaagster te verifiëren of zij instemde met het verzoek aan de rechtbank om het Turkse vermogen buiten de afwikkeling van de nalatenschap te houden en het pand in [plaatsnaam] aan een derde te verkopen. Ook heeft de notaris nagelaten klaagster te informeren over het verrekenen van de in de woning aanwezige contanten en de bankopnames van de bankrekening na het overlijden van moeder, hetgeen de kamer de notaris tuchtrechtelijk verwijt.

De kamer heeft reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het betoog van de notaris ter zitting dat hij indertijd iedereen op de hoogte heeft gesteld van de stappen die door hem werden ondernomen, mede gelet op zijn eerdere verklaring dat hij periodiek en niet iedere keer na een gesprek met één van de erfgenamen de overige erfgenamen (waaronder klaagster) op de hoogte stelde inzake de afwikkeling van de nalatenschap. Dit klemt te meer nu de notaris op de hoogte was van de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen onderling.

De kamer houdt voorts rekening met het feit dat ook klaagster in deze een eigen verantwoordelijkheid heeft, zij had zich bijvoorbeeld tot de rechtbank kunnen wenden om hoger beroep aan te tekenen tegen de beschikking van de rechtbank van 3 mei 2019. De kamer acht daarom de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. 

Vergoeding griffierecht aan klager

5.14      Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klaagster te vergoeden.

Kostenveroordeling

5.15      Nu de kamer de klacht deels gegrond verklaart en aan de notaris tevens een maatregel wordt opgelegd, zal de kamer de notaris op grond van artikel 103b lid 1 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten:

a. € 50,- kosten van klaagster;

b. € 3.500,- kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.16      De notaris dient de kosten van klaagster en het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te voldoen. Klaagster dient daartoe tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notaris door te geven.

5.17      De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

6.         De beslissing

De kamer:

-          verklaart de klachtonderdelen zoals vermeld in 3.1. met uitzondering van 3.1.4, 3.1.8 en 3.1.9 ongegrond;

-          verklaart de klachtonderdelen 3.1.4, 3.1.8 en 3.1.9 gegrond;

-          legt de notaris een waarschuwing op;

-          veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

€ 50,- in verband met het genoemde griffierecht;

€ 50,- in verband met de genoemde kosten van klaagster

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.15 en 5.16 is omschreven;

-          veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,- in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.17 is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter,  mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid en mr. L.J.M. Teunissen , notaris lid.

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. M. Land-Smorenburg, secretaris,                mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.