Zoekresultaten 31-40 van de 42464 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5723

    In verband met een pro Justitia-onderzoek en -rapportage wordt GZ-psycholoog verweten dat een arts in opleiding tot psychiater (aios) twee gesprekken van haar mederapporteur/psychiater met klager heeft bijgewoond, die werkzaam was geweest in de ggz-instelling waar klager voorafgaand en tijdens het plegen van de delicten in behandeling was (1a). De GZ-psycholoog had het big-registratienummer van de aios in het rapport moeten vermelden en de procespartijen en het gerechtshof over de rol en werkrelatie van deze aios moeten informeren (1b). Daarnaast wordt de GZ-psycholoog verweten dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van alle relevante beschikbare bronnen en selectief gebruik heeft gemaakt van beschikbare bronnen (2a), niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen heeft gezet op welk gronden de conclusies van het rapport steunen (2b) en niet binnen de grenzen van haar deskundigheid is gebleven en vooringenomen is geweest (2c). Ook wordt de GZ-psycholoog verweten dat zij zich ervan had moeten vergewissen dat zij beschikte over alle informatie, door contact op te nemen met de verschillende instanties (3). Geen verwijt aan GZ-psycholoog voor aanwezigheid aios bij twee gesprekken van de mederapporteur. Het niet vermelden van BIG-registratienummer aios is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet nodig om gerechtshof en procespartijen te informeren over werkverleden aios.Gebruik maken van geanonimiseerde stukken en het al dan niet opvragen van niet-geanonimiseerde stukken. Het rapport is op een aantal punten niet dan wel onvoldoende inzichtelijk en consistent. Gebruik van format NIFP. Het opvragen van andere stukken dan die van de opdrachtgever zijn ontvangen. Vrije beoordeling rapporteur of nadere informatie noodzakelijk is. Gedeeltelijk gegrond. Berisping en publicatie.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:75 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-031/DB/LI

    Raadsbeslissing. Tussenbeslissing. De raad stelt vast dat klachtonderdeel 5 door de ter zitting van de raad door klaagster gegeven nadere toelichting,  een andere onderbouwing en lading heeft gekregen. De raad is van oordeel dat het debat over die nadere onderbouwing nog onvoldoende is gevoerd. De raad ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om klaagster in de gelegenheid te stellen klachtonderdeel 5 nader toe te lichten. Verweerder wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. De raad houdt in afwachting van de nadere toelichting van klaagster en de reactie daarop van verweerder de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023-5744

    In verband met een pro Justitia-onderzoek en -rapportage wordt psychiater verweten dat hij een arts in opleiding tot psychiater (aios) twee gesprekken met klager heeft laten bijwonen, die werkzaam was geweest in de ggz-instelling waar klager voorafgaand en tijdens het plegen van de delicten in behandeling was (1a). Ook had de psychiater het big-registratienummer van de aios in het rapport moeten vermelden en de procespartijen en het gerechtshof over de rol en werkrelatie van deze aios moeten informeren (1b). Daarnaast wordt de psychiater verweten dat de rapportage niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van alle relevante beschikbare bronnen en selectief gebruik heeft gemaakt van beschikbare bronnen (2a), niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen heeft gezet op welk gronden de conclusies van het rapport steunen (2b) en niet binnen de grenzen van zijn deskundigheid is gebleven en vooringenomen is geweest (2c). Ook wordt de psychiater verweten dat hij zich ervan had moeten vergewissen dat hij beschikte over alle informatie, door contact op te nemen met de verschillende instanties (3). Opleidingssetting. Toestemming van onderzochte. Geen bemoeienis van aios bij de behandeling klager, bij het pro Justita-onderzoek, bij (de totstandkoming van) het rapport. Het niet vermelden van BIG-registratienummer aios is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet nodig om gerechtshof en procespartijen te informeren over werkverleden aios. Gebruik maken van geanonimiseerde stukken en het al dan niet opvragen van niet-geanonimiseerde stukken. Het rapport is op een aantal punten niet dan wel onvoldoende inzichtelijk en consistent. Gebruik van format NIFP. Niet getreden buiten deskundigheidsgebied. Onvoldoende objectiviteit. Het opvragen van andere stukken dan die van de opdrachtgever zijn ontvangen. Vrije beoordeling rapporteur of nadere informatie noodzakelijk is. Gedeeltelijk gegrond. Berisping en publicatie.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2024:7 Kamer voor het notariaat Den Haag 23-40, 23-41 en 23-42

    In artikel 43 lid 4 Wna staat dat een akte door ieder der verschijnende personen onmiddellijk na voorlezing wordt ondertekend. Pas daarna tekent de notaris de akte. Op grond van artikel 43 lid 6 Wna mist de akte authenticiteit indien aan dit voorschrift niet wordt voldaan. Verder is in artikel 40 lid 3 Wna bepaald dat als in een akte het tijdstip van passeren opgenomen moet worden, de notaris dat tijdstip opneemt voordat hij de akte ondertekent. De kandidaat-notaris heeft in strijd gehandeld met beide wetsartikelen. Vast staat dat de passeerafspraak na 15.50 uur begon. Ter zitting heeft de kandidaat-notaris verklaard dat zij, zonder aanwezigheid van de gemachtigde van de ex-echtgenote, na klager de akte van verdeling heeft ondertekend. Pas nadat klager was vertrokken, heeft de gemachtigde de akte van verdeling getekend en is er door deze gemachtigde het (bovendien onjuiste) tijdstip van passeren, namelijk 15.50 uur, in de akte gezet. Hierdoor mist de akte mogelijkerwijs authenticiteit. De Kamer acht de klacht in zoverre gegrond en legt de kandidaat-notaris een waarschuwing op. Voor het overige is de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:128 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6251

    Grotendeels gegronde klacht tegen een psychotherapeut/klinisch psycholoog (verweerder). Verweerder voert samen praktijk met zijn echtgenote die ook psychotherapeut en klinisch psycholoog is (klagers klacht tegen laatstgenoemde zie de zaaknummers A2023/5637 en A2023/6252). Klager is van februari 2020 tot en met december 2021 in behandeling geweest bij verweerder voor depressie en gevoelens van minderwaardigheid. De behandeling bestond uit cognitieve gedragstherapie en schematherapie. Vanaf oktober 2021 geeft klager bij verweerder aan dat hij minder draagkracht heeft en een toename van klachten ervaart. Verweerder verklaart deze klachten als behorend bij het proces dat klager doormaakt als gevolg van de therapie. In december 2021 heeft klager de behandeling per brief beëindigd. Verweerder reageert niet op deze brief. Omstreeks september 2022 vraagt klager een afschrift van zijn dossier op. In september 2022 heeft de echtgenote van verweerder een afsluitende conceptbrief aan de huisarts van klager opgesteld en aan klager gestuurd. Klager verwijt verweerder dat hij signalen van klager dat de therapie te intens was, niet serieus heeft genomen, geen oog heeft gehad voor de voor de context en de valkuilen van klager en niet heeft gereflecteerd op de overdracht en tegenoverdracht. Voorts heeft verweerder niet gereageerd heeft op het onderbouwde verzoek van klager om de behandelrelatie te beëindigen, heeft hij het dossier niet afgesloten, een suggestieve brief naar de huisarts gestuurd en zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Het college komt tot oordeel dat  het gebrek aan zelfreflectie en aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn echtgenote, naast het gebrek aan inzicht in de implicaties van het beroepsgeheim ernstige inbreuken op de professionele verplichtingen van verweerder vormen. Het is het college duidelijk geworden dat er geen sprake is van een incident: verweerder en zijn echtgenote hebben in hun beide praktijken structureel een zorgwekkend gebrek aan inzicht in de reikwijdte van het beroepsgeheim dat zij over en weer ook jegens elkaar hebben, en daarmee voor het belang van de privacy van hun beider cliënten en andere betrokkenen. Gelet op de aard en de ernst van het handelen van verweerder, de bescherming van eventuele toekomstige cliënten en mede gezien de pogingen van verweerder om zijn verantwoordelijkheden af te wentelen op klager als zijn client, vindt het college de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend. Klacht grotendeels gegrond verklaard. Voorwaardelijke schorsing van drie maanden.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:45 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/723584 / DW RK 22/370 MK/SM

    Klacht gegrond. Maatregel: schorsing twee weken. De gerechtsdeurwaarder maakt gebruik van zijn bijzondere (monopolie)positie om betaling van betwiste nota’s af te dwingen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:100 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2326

    Klacht tegen een tandarts. Klager is sinds 2017 patiënt bij de tandarts. Klager verwijt de tandarts onterechte declaraties en niet consistent factureren, het uitvoeren van verrichtingen zonder uitleg over de noodzaak daarvan en het uitvoeren van verrichtingen zonder opgave van de daarmee gemoeide kosten te doen. Ook verwijt hij de tandarts dat zij in strijd handelt met de algemene voorwaarden van Infomedics door vorderingen aan Infomedics te verkopen waarover een dispuut bestaat dan wel anderszins gerede twijfel bestaat of betaling zal volgen. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.  

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:46 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/747786 / DW RK 24/111 MK/SM

    Klacht gegrond. Maatregel: ontzetting uit het ambt; vijf jaar niet als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder werkzaam kunnen zijn. Onder meer vanwege een bewaringstekort.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:133 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6514

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klager verwijt de neuroloog dat zij weigert om een klinische brief te maken, omdat klager wil dat deze alleen aan hem en niet aan zijn huisarts wordt verzonden. Klager heeft een eerdere klacht tegen de neuroloog hierover ingetrokken. Het college oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat klager zijn klacht opnieuw indient. Er is verder geen wet- of regelgeving waaruit volgt dat een patiënt recht heeft op een specialistenbrief. Klager heeft ook niet vermeld waaraan hij zijn stelling ontleent dat hij recht heeft op zo’n brief, enkel voor eigen inzage en gebruik. Als een dergelijke brief niet ook aan de huisarts van de patiënt wordt gestuurd, dient deze geen redelijk doel. Het doel van een klinische brief is namelijk het waarborgen van de continuïteit van de zorg. Er bestaat dus geen verplichting voor een zorgverlener om aan een dergelijk verzoek gehoor te geven. Het college vindt het dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de neuroloog geen klinische brief heeft opgesteld, gelet op het verzoek van klager om deze alleen naar hem en niet naar zijn huisarts te sturen. De overige klachtonderdelen zijn ook kennelijk ongegrond, nu deze niet verder zijn onderbouwd door klager. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5636

    Grotendeels gegronde klacht tegen een psychotherapeut/klinisch psycholoog (verweerder). Verweerder voert samen praktijk met zijn echtgenote die ook psychotherapeut en klinisch psycholoog is (klagers klacht tegen laatstgenoemde zie de zaaknummers A2023/5637 en A2023/6252). Klager is van februari 2020 tot en met december 2021 in behandeling geweest bij verweerder voor depressie en gevoelens van minderwaardigheid. De behandeling bestond uit cognitieve gedragstherapie en schematherapie. Vanaf oktober 2021 geeft klager bij verweerder aan dat hij minder draagkracht heeft en een toename van klachten ervaart. Verweerder verklaart deze klachten als behorend bij het proces dat klager doormaakt als gevolg van de therapie. In december 2021 heeft klager de behandeling per brief beëindigd. Verweerder reageert niet op deze brief. Omstreeks september 2022 vraagt klager een afschrift van zijn dossier op. In september 2022 heeft de echtgenote van verweerder een afsluitende conceptbrief aan de huisarts van klager opgesteld en aan klager gestuurd. Klager verwijt verweerder dat hij signalen van klager dat de therapie te intens was, niet serieus heeft genomen, geen oog heeft gehad voor de voor de context en de valkuilen van klager en niet heeft gereflecteerd op de overdracht en tegenoverdracht. Voorts heeft verweerder niet gereageerd heeft op het onderbouwde verzoek van klager om de behandelrelatie te beëindigen, heeft hij het dossier niet afgesloten, een suggestieve brief naar de huisarts gestuurd en zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Het college komt tot oordeel dat  het gebrek aan zelfreflectie en aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn echtgenote, naast het gebrek aan inzicht in de implicaties van het beroepsgeheim ernstige inbreuken op de professionele verplichtingen van verweerder vormen. Het is het college duidelijk geworden dat er geen sprake is van een incident: verweerder en zijn echtgenote hebben in hun beide praktijken structureel een zorgwekkend gebrek aan inzicht in de reikwijdte van het beroepsgeheim dat zij over en weer ook jegens elkaar hebben, en daarmee voor het belang van de privacy van hun beider cliënten en andere betrokkenen. Gelet op de aard en de ernst van het handelen van verweerder, de bescherming van eventuele toekomstige cliënten en mede gezien de pogingen van verweerder om zijn verantwoordelijkheden af te wentelen op klager als zijn client, vindt het college de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend. Klacht grotendeels gegrond verklaard. Voorwaardelijke schorsing van drie maanden.