ECLI:NL:TGZCTG:2024:100 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2326
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:100 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2024 |
Datum publicatie: | 28-05-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2326 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een tandarts. Klager is sinds 2017 patiënt bij de tandarts. Klager verwijt de tandarts onterechte declaraties en niet consistent factureren, het uitvoeren van verrichtingen zonder uitleg over de noodzaak daarvan en het uitvoeren van verrichtingen zonder opgave van de daarmee gemoeide kosten te doen. Ook verwijt hij de tandarts dat zij in strijd handelt met de algemene voorwaarden van Infomedics door vorderingen aan Infomedics te verkopen waarover een dispuut bestaat dan wel anderszins gerede twijfel bestaat of betaling zal volgen. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2326 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., tandarts, destijds werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde:
mr. M.H.M. Mook, jurist bij ARAG- rechtsbijstand te Leusden.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 22 mei 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. – hierna de tandarts– een klacht ingediend. Bij beslissing van
19 december 2023, onder nummer Z2023/5653, heeft dat college de klacht grotendeels
ongegrond en één klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. Klager is op tijd in
beroep gekomen tegen deze beslissing. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep
ingediend. De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 mei
2024 behandeld. Klager heeft kort voor de zitting telefonisch laten weten dat hij
verhinderd was. De tandarts was wel bij de zitting aanwezig, bijgestaan door mr. Mook.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 6 mei 2024
de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Wat
hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. De feiten
Klager is sinds 2017 patiënt van de tandarts. Op 27 februari 2019 werd een röntgenfoto
gemaakt en van het element 24 werd een wortelrest verwijderd. Hiervoor werd een bedrag
in rekening gebracht voor “Trekken tand of kies” (code H11) ad
€ 42,98 en “Maken en beoordelen kleine röntgenfoto” (code X10) ad € 16,05.
Op 3 april 2019 werd een afdruk gemaakt ten behoeve van een partiële prothese voor
de bovenkaak. Op 16 april 2019 werd de prothese geplaatst. Genoteerd werd: “pp-bk
tbv 24 geplaatst; retentie goed.” Met de factuur van 26 april 2019 bracht de tandarts
een bedrag van € 85,97 in rekening voor “Gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars, 1-4
elementen” (code P10) en een bedrag van € 182,16 wegens Techniek-/Materiaalkosten
(gelijk aan de nota van het tandtechnisch laboratorium).
Op 19 maart 2021 stuurde de tandarts klager een begroting voor het verwijderen van
een oude kroon/brug, het trekken van element 14 en het uitbreiden van het kunstgebit.
In de begroting werd uitgegaan van een bedrag van € 45,22 voor het “trekken tand of
kies” (code H11). De totale begroting was € 273,60. De uitvoering van de behandeling
werd in rekening gebracht in facturen van 6 mei 2021 en 20 mei 2021. Voor het trekken
van het element werd een hoger bedrag in rekening gebracht dan begroot, namelijk €
72,35 (code H35 “Moeizaam trekken tand of kies. Met mucoperiostale opklap”). De andere
in rekening gebrachte bedragen bleven binnen de begroting.
In het dossier werd genoteerd dat klager de prothese op 3 mei 2021 zou ophalen bij
tandtechnisch laboratorium B.. Op 14 mei 2021 werd in het dossier genoteerd:
“io. Drukplekje bij plaatje thv de 13.
b. wat weggeslepen aan het plaatje.”
Op 10 juni 2021 werd genoteerd:
“a. drukplek. Speling
io. Door resorptie tv 14 kipt pp-bk
b. rebasing xantopren gebr.”
Deze behandeling werd met een factuur ad € 178,44 van 17 juni 2021 bij klager in rekening
gebracht met de omschrijving “Bovenkaak P52 Opvullen gedeeltelijk kuntsgebit/framekunstgebit.
Indirect met randopbouw” ad € 90,44 en materiaal en techniekkosten ad € 88,00. Het
bedrag van € 88,00 was gelijk aan het bedrag dat op
11 juni 2021 door het tandtechnisch laboratorium in rekening was gebracht.
In een e-mail van 27 juni 2021 verzocht klager de tandarts de nota te matigen. De
tandarts berichtte in een e-mail van 30 juni 2021 aan klager dat de kosten correct
waren gedeclareerd en dat zij verwachtte dat klager de nota per omgaande zou voldoen.
Op 11 mei 2022 werd een röntgenfoto genomen van element 16 en werd de betreffende
kies getrokken. In het dossier werd genoteerd:
“PK. Lb gevoelig met kauwen en tikken
io. 16m grote cav onder kroon richting pulpa en bodem
ro. Grote cav 16; niet te behouden
b. iom pt besloten extr 16; gesplitst, 1 uc forte ds; spongostan; instr na extr”
Voor deze behandeling werd een bedrag van € 114,80 gefactureerd, bestaande uit een
consult (C003, ad € 23,45) een röntgenfoto (X10, ad € 17,28) en het moeizaam trekken
tand of kies (H35, ad € 74,07).
Klager verzocht een praktijk voor gebitsprothesen om een offerte voor uitbreiding
van de prothese met de getrokken kies. De offerte kwam op een bedrag van € 153,34.
Klager ging niet in op deze offerte.
Op 21 februari 2023 noteerde de tandarts in het dossier:
“a. li boven niet pluis, 2 implantaten lijkt alsof het tandvlees ontstoken is. Wil
graag pp uitbereiden
io. Halzen van de impl wel zichtbaar in de mond,
ro. Solo 2e kwadrant gemaakt; gb te zien rondom de implantaten
b. perio-aid gel receptje mee gegeven om goed ermee interdentaal in combi met ragers
schoon te maken.
Nu gelijk afdruk boven pp met Xantopren en alginaat boven en onder voor rebasen boven
pp en bijplaatsen 16. Morgen eind vd dag ophalen”
Op 2 maart 2023 volgde de factuur aan klager met een totaalbedrag van € 294,22.
Dit bedrag was als volgt opgebouwd:
- C003, consult ad € 25,27;
- X10 kleine rontgenfoto ad € 18,62;
- P064 opvullen gedeeltelijk kunstgebit ad € 81,79;
- Bovenkaak P064 Materiaal- en techniekkosten ad € 168,54 (conform nota tandtechnisch
laboratorium).
Klager maakte per e-mail van 7 maart 2023 bezwaar tegen de hoogte van de factuur,
meer in het bijzonder tegen de kosten voor het opvullen van de prothese ad € 81,79.
Daarbij nam hij aan dat het opvullen vanwege onvolkomenheden noodzakelijk was.
Beklaagde reageerde hierop met een e-mail van 9 maart 2023. Partijen stuurden hierna
nog verschillende e-mails naar elkaar, zonder het eens te worden. Klager liet een
bedrag van € 81,79 onbetaald. Door D. werd een incassoprocedure gestart.
4. De klacht en de reactie van de tandarts
4.1 Klager verwijt de tandarts dat zij:
a) steevast en ten onrechte opvoert dat het trekken van tanden en kiezen en het
verwijderen van kronen en bruggen moeizaam was;
b) steevast onnodig en zonder voorafgaande toestemming röntgenfoto’s maakt;
c) niet consistent factureert; bij de echtgenote van klager kostte de uitbreiding
van het bestaande gebit € 138,18 terwijl bij klager veel hogere bedragen in rekening
worden gebracht, die ook nog eens veel hoger zijn dan de offerte van de plaatselijke
tandtechnicus ad € 153,34;
d) ten onrechte het passend maken van een door de tandarts geleverd slecht zittend
kunstgebit factureert;
e) verrichtingen uitvoert zonder vooraf uitleg te geven over de noodzaak daarvan;
f) verrichtingen uitvoert zonder opgave van de daarmee gemoeide kosten te doen;
g) in strijd handelt met artikel 2.3.d. (exemplaar 5-2017 Versie 2.1) van de algemene
voorwaarden van D. door vorderingen aan D. te verkopen waarover een dispuut bestaat,
dan wel anderszins gerede twijfel bestaat of betaling zal volgen.
4.2 De tandarts schrijft in haar verweer dat zij zich niet herkent in de klachten.
Zij voert de door haar noodzakelijk geachte behandelingen lege artis uit en stuurt
daarvoor een passende factuur gebaseerd op de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde
declaratiecodes. Eventuele techniekkosten worden op de factuur aan de patiënt één
op één overgenomen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de tandarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel a) declareren van moeizaam trekken van tanden of kiezen en moeizaam
verwijderen kronen en bruggen
5.2 Klager verwijt met dit klachtonderdeel dat de tandarts stelselmatig en ten
onrechte opvoert dat het trekken van tanden of kiezen en het verwijderen van kronen
en bruggen moeizaam was. Klager onderbouwt dit klachtonderdeel door het geven van
een opsomming van de behandelingen en het benoemen van de keren dat “moeizaam” trekken
of verwijderen werd gedeclareerd.
5.3 Voor het trekken van een tand of kies zijn twee declaratiecodes beschikbaar.
Als het trekken probleemloos verloopt zonder extra handelingen wordt code H11 gebruikt.
Als bij het trekken extra handelingen nodig zijn, zoals het splitsen van het element
en het opklappen van tandvlees, dan wordt code H35 gebruikt (moeizaam trekken tand
of kies). De codes H11 en H35 worden ook gebruikt voor het trekken/ verwijderen van
wortelresten.
In de periode dat klager patiënt is van de tandarts is drie maal een element getrokken.
De eerste keer gebeurde dat in februari 2019. Het ging toen om een wortelrest van
element 24. Dit werd gedeclareerd met code H11 en dus niet als “moeizaam” trekken.
Eind april 2021 werd element 14 getrokken en in mei 2022 werd element 16 getrokken.
Voor deze elementen werd wel gekozen voor declaratiecode H35 die past bij het “moeizaam”
trekken. Klager heeft niet onderbouwd waarom naar zijn mening ten onrechte is gekozen
voor declaratiecode H35. Ook verder is niet aannemelijk geworden dat deze code ten
onrechte is gebruikt. Dat van de drie getrokken elementen er twee onder de declaratiecode
H35 zijn gedeclareerd, is in ieder geval onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de
tandarts steevast ten onrechte declaratiecode H35 gebruikt.
Voor het verwijderen van oud kroon- en brugwerk is één declaratiecode beschikbaar,
namelijk R77. Eind april 2021 is bij klager oud kroon- en brugwerk verwijderd. Voor
deze handeling is terecht het bij declaratiecode R77 passende bedrag in rekening gebracht.
Klachtonderdeel a is ongegrond.
Klachtonderdeel b) het onnodig en zonder toestemming maken van röntgenfoto’s
5.4 Klager verwijt de tandarts dat zij stelselmatig onnodig en zonder voorafgaande
toestemming röntgenfoto’s laat maken. Klager onderbouwt dit klachtonderdeel niet verder
en volstaat met het geven van een opsomming van de verschillende door de jaren heen
gedane verrichtingen. Alleen over een op 11 mei 2022 gemaakte röntgenfoto schrijft
klager expliciet dat deze onnodig was, maar zonder uit te leggen waarom.
Het college constateert op basis van de gegevens in het medisch dossier dat in de
periode dat klager bij de tandarts patiënt was slechts beperkt röntgenfoto’s zijn
gemaakt. Dat de tandarts stelselmatig onnodig röntgenfoto’s laat maken blijkt in ieder
geval dus niet uit het aantal gemaakte röntgenfoto’s.
Over de op 11 mei 2022 gemaakte röntgenfoto is in het dossier terug te vinden dat
deze is gemaakt omdat klager met pijnklachten bij de tandarts kwam. Deze constateerde
een grote caviteit (gat) onder de kroon van element 16. De uitleg van de tandarts
dat een röntgenfoto nodig was om te kunnen beoordelen of het element kon worden behouden,
klopt. Alleen op een röntgenfoto zou namelijk zichtbaar zijn in hoeverre de caviteit
was doorgedrongen tot de pulpa en de bodem van het element. De röntgenfoto werd dus
zeker niet onnodig gemaakt. Voor de in februari 2019 en februari 2023 genomen röntgenfoto’s
bestond een concrete aanleiding (het trekken van de wortelresten in februari 2019
en het beoordelen van een pijnklacht in februari 2023). Voor deze röntgenfoto’s bestond
een duidelijke indicatie. De in januari 2020 genomen röntgenfoto’s hadden tot doel
de staat van een tweetal bruggen te controleren en waren met het oog op het bepalen
van verder beleid geïndiceerd.
Over het ontbreken van toestemming overweegt het college dat het maken van röntgenfoto’s
veelal plaatsvindt na bespreking van nut en noodzaak daarvan. Als de patiënt instemt
met het maken van een röntgenfoto zal dit worden gedaan, als de patiënt bezwaar heeft
en houdt, zal de röntgenfoto niet worden genomen. De instemming van patiënt met het
nemen van kleine röntgenfoto’s waarvoor een duidelijke indicatie bestaat hoeft niet
expliciet in het dossier te worden genoteerd. Klager heeft niet toegelicht en onderbouwd
dat en wanneer röntgenfoto’s zijn gemaakt zonder zijn toestemming. Ook in het dossier
is geen aanwijzing te vinden waaruit zou kunnen volgen dat klager niet instemde met
het maken van röntgenfoto’s.
Ook klachtonderdeel b is ongegrond.
Klachtonderdeel c) niet consistent factureren
5.5 Klager wijst ter onderbouwing van dit klachtonderdeel erop dat de tandtechnicus
verschillende bedragen factureert voor ogenschijnlijk vergelijkbare werkzaamheden.
Ook is de nota van de tandtechnicus die het gebit heeft uitgebreid hoger dan de door
klager bij een andere tandtechnicus opgevraagde offerte. Het college constateert dat
de tandarts de nota’s die de tandtechnicus aan haar heeft gestuurd in verband met
materiaal- en techniekkosten één op één heeft overgenomen op de facturen aan klager.
Hiermee heeft de tandarts zorgvuldig gehandeld. Dat de bedragen afwijken van andere
nota’s of een offerte van een andere tandtechnicus leidt niet tot het oordeel dat
de tandarts deze nota’s niet mocht doorberekenen aan klager. Dit zou slechts anders
zijn als de nota’s niet inzichtelijk, onredelijk of anderszins onjuist waren, wat
niet het geval is.
Klachtonderdeel c is ongegrond.
Klachtonderdeel d) facturen voor het passend maken van een slecht zittend kunstgebit
5.6 Klager heeft in 2019 een partiële prothese (boven) gekregen. Deze prothese
werd op 16 april 2019 geleverd. Volgens klager deugde de prothese niet en werd een
tweede exemplaar gemaakt dat een paar dagen later geplaatst werd. Volgens klager werden
met de factuur van € 268,13 wel twee protheses in rekening gebracht zodat klager opdraaide
voor het aanpassen van de door de tandarts geleverde slecht gemaakte prothese. Het
college constateert dat in het dossier is genoteerd dat de partiële prothese op 16
april 2019 werd geplaatst. Dat de prothese bij levering in april 2019 niet goed zat
en opnieuw moest worden gemaakt, blijkt niet uit de notities. Met de factuur van €
268,13 is ook maar één keer een prothese in rekening gebracht. Het gaat om één maal
kosten van verrichtingen door de tandarts (P10 ad € 85,97) en de één op één doorberekende
kosten van de tandtechnicus ad € 182,16. De kosten die op de nota van de tandtechnicus
staan zijn allemaal te herleiden tot het vervaardigen van één prothese. Als er dus
al een tweede prothese is gemaakt, is deze niet in rekening gebracht.
5.7 In mei 2021 werd de partiële prothese uitgebreid met een extra element. Hiervoor
ontving klager een nota van € 190,87. Deze nota paste bij de uitbreiding van de prothese
en de gefactureerde bedragen waren correct. Klager stelt dat de prothese niet paste
en dat hij daarna ten onrechte kosten moest betalen voor het passend maken van de
prothese. Uit het dossier blijkt dat op 10 juni 2021 werd geconstateerd dat er speling
was door resorptie. Resorptie (slinken van de kaak) na het trekken van een element
is zeer gebruikelijk en leidt tot het minder goed passen van een prothese. In dit
geval was de prothese in 2019 aangemeten en geleverd. Dat de prothese na het verloop
van twee jaren én het trekken en bijplaatsen van nog een element speling gaf, kan
worden verklaard door het natuurlijke proces van het slinken van de kaak. Dat de prothese
niet meer goed paste, was dus niet het gevolg van een gebrek in het werk van de tandarts
of tandtechnicus. De oplossing voor dit probleem is het aanpassen (rebasen) van de
prothese. De tandarts heeft dit gedaan en de kosten daarvan met de factuur van 17
juni 2021 van € 178,44 terecht bij klager in rekening gebracht.
5.8 In februari 2023 kwam klager met pijnklachten bij de tandarts. De pijnklachten
stonden los van de prothese en werden door de tandarts beoordeeld. Hiervoor werd een
bedrag van € 43,89 gefactureerd (C003 en X10). Klager gaf in hetzelfde consult aan
een uitbreiding van de prothese te willen met het in mei 2022 getrokken element. De
tandarts heeft ervoor gekozen om niet alleen afdrukken te nemen voor het uitbreiden
van de partiële prothese, maar ook gelijk afdrukken te nemen voor het rebasen van
de prothese. Dit zijn twee verschillende verrichtingen, die allebei afzonderlijk kunnen
worden gedeclareerd. De keuze om het uitbreiden van de prothese gelijktijdig met het
rebasen te doen is zorgvuldig. Vanwege het tijdsverloop na de eerste uitbreiding van
de prothese was de verwachting gerechtvaardigd dat de voor de tweede maal uitgebreide
prothese vanwege resorptie weer niet zou passen. Door de prothese gelijktijdig uit
te breiden en aan te passen (rebasen) blijft het ongemak voor de patiënt beperkt.
Hij wordt dan namelijk in één keer geholpen en hoeft niet extra terug te komen. Daarbij
heeft de tandarts, anders dan klager veronderstelt, niet te veel in rekening gebracht.
Zij heeft namelijk één keer haar eigen kosten voor rebasen ad € 81,79 en de materiaal-
en techniekkosten van € 168,54 voor uitbreiden en rebasen in rekening gebracht. De
tandarts heeft dus haar eigen kosten voor uitbreiding van de prothese (code P072 ad
€ 53,20) en de toeslag immediaat kunstgebit (code P045 ad € 16,62) niet in rekening
gebracht. De tandarts had dus meer kosten bij klager in rekening mogen brengen dan
zij heeft gedaan.
Klachtonderdeel d is ongegrond.
Klachtonderdeel e) het uitvoeren van verrichtingen zonder uitleg over de noodzaak
ervan
5.9 Ook voor dit klachtondeel geldt dat klager dit niet verder onderbouwt en volstaat
met het geven van een opsomming van de verschillende door de jaren heen gedane verrichtingen.
Alleen voor de op 21 februari 2023 gemaakte afdrukken voor het aanpassen (rebasen)
van de prothese vermeldt klager in zijn klaagschrift expliciet dat dit zonder enig
overleg gebeurde. De tandarts bestrijdt dat zij behandelingen uitvoert zonder uit
te leggen waarom deze volgens haar geïndiceerd zijn. Het college is van oordeel dat
alleen de stelling dat “zonder overleg” het kunstgebit, voorzien van een pasta in
de mond werd geplaatst en klager de tanden ferm op elkaar moest zetten, onvoldoende
is om aan te nemen dat de tandarts deze verrichting zonder overleg en instemming uitvoerde.
Klachtonderdeel e is ongegrond.
Klachtonderdeel f) het uitvoeren van verrichtingen zonder voorafgaande kostenopgave
5.10 Klager heeft ook hier grotendeels volstaan met een opsomming van de door de
tandarts door de jaren heen uitgevoerde verrichtingen. Alleen over de kosten van aanpassing
(rebasen) van de prothese op 21 februari 2023 en de kosten van aanpassing (rebasen)
in juni 2021 schrijft klager dat hem geen mededeling was gedaan over de extra kosten
c.q. de tandarts niet had meegedeeld dat de aanpassingskosten voor zijn rekening zouden
komen. Onder 5.7 en 5.8 is al overwogen dat de kosten voor aanpassing van de prothese
wel bij klager in rekening mochten worden gebracht. De vraag die nog moet worden beantwoord
is of de tandarts hiervoor vooraafgaand een kostenopgave had moeten doen.
5.11 In artikel 6.1 van de Regeling Mondzorg is bepaald dat een zorgaanbieder voor
alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van € 250,00 vooraf een prijsopgaaf doet.
Voor behandelingen waarvan de kosten onder dit bedrag blijven hoeft een tandarts dit
niet standaard te doen. De kosten voor het aanpassen (rebasen) van de prothese in
juni 2021 bleven ruim onder het bedrag van € 250,00. De tandarts hoefde voor deze
behandeling dan ook geen voorafgaande prijsopgaaf te doen. Voor het uitbreiden en
aanpassen van de prothese in februari 2023 geldt strikt genomen dat de tandarts hiervoor
een prijsopgaaf had moeten verstrekken. Voor het werk aan de prothese werd namelijk
uiteindelijk € 250,33 gedeclareerd. De overschrijding van het bedrag van € 250,00
was echter minimaal en vanwege de door de tandtechnicus te declareren techniekkosten
voor de tandarts ook vooraf niet helemaal te voorzien. Daarbij komt dat de tandarts
er ook nog voor heeft gekozen een aantal wel gedane verrichtingen niet in rekening
te brengen. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat het niet verstrekken
van een voorafgaande prijsopgaaf in dit geval niet leidt tot de conclusie dat de tandarts
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.12 Uit het klaagschrift kan nog worden afgeleid dat klager ook aan de orde wil
stellen dat de behandeling in mei 2021 duurder uitviel dan de vooraf gemaakte begroting.
De uiteindelijke declaratie viel hoger uit omdat code H11 was begroot, terwijl uiteindelijk
code H35 voor het moeizaam treken van een element werd gedeclareerd. Dat een behandeling
wegens onvoorziene omstandigheden zoals het moeizaam trekken van een element, duurder
uitvalt dan begroot, staat aan het declareren van de uitgevoerde (duurdere) verrichting
niet in de weg. Het kan de tandarts ook niet in tuchtrechtelijke zin worden verweten.
Ook klachtonderdeel f is ongegrond.
Klachtonderdeel g) het verkopen van een betwiste vordering aan D.
5.13 De bepaling in de algemene voorwaarden van D. is een bepaling die geldt tussen
de tandarts en D.. Het is aan D. of zij een beroep wil doen op deze bepaling. Klager
heeft bij de beoordeling van de vraag of de tandarts zich bij het verkopen van haar
vorderingen aan D. aan deze bepaling heeft gehouden slechts een afgeleid belang. Klager
kan alleen al hierom over deze kwestie niet klagen en is niet-ontvankelijk in dit
klachtonderdeel. Afgezien daarvan kan worden vastgesteld dat de behandeling van 21
februari 2023 al op 2 maart 2023 via D. bij klager in rekening is gebracht. Dat de
tandarts op dat moment al wist of had moeten weten dat klager deze vordering zou betwisten
is niet aannemelijk geworden.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a tot en met f
ongegrond zijn en dat klachtonderdeel g niet-ontvankelijk is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij
wil met zijn beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten
beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht
alsnog gegrond verklaart en aan de tandarts een passende maatregel oplegt.
4.2 De tandarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening
dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
dossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege
bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd.
Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling in beroep heeft de gemachtigde van de tandarts de
standpunten van de tandarts nader toegelicht en heeft de tandarts vragen van het Centraal
Tuchtcollege beantwoord.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met
wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen
en neemt deze hier over. Het Centraal Tuchtcollege vindt het van belang hieraan nog
toe te voegen dat naar zijn oordeel op het handelen van de tandarts ten aanzien van
de declaraties niets valt aan te merken.
4.5 Het voorgaande betekent dat de klacht van klager faalt en dat het beroep zal
worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en H. de Hek, leden-juristen en M. Fokke en B. van Noordenne,
leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.