ECLI:NL:TGZCTG:2024:100 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2326

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:100
Datum uitspraak: 06-05-2024
Datum publicatie: 28-05-2024
Zaaknummer(s): C2024/2326
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Klager is sinds 2017 patiënt bij de tandarts. Klager verwijt de tandarts onterechte declaraties en niet consistent factureren, het uitvoeren van verrichtingen zonder uitleg over de noodzaak daarvan en het uitvoeren van verrichtingen zonder opgave van de daarmee gemoeide kosten te doen. Ook verwijt hij de tandarts dat zij in strijd handelt met de algemene voorwaarden van Infomedics door vorderingen aan Infomedics te verkopen waarover een dispuut bestaat dan wel anderszins gerede twijfel bestaat of betaling zal volgen. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2326 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., tandarts, destijds werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, jurist bij ARAG- rechtsbijstand te Leusden.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 22 mei 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de tandarts– een klacht ingediend. Bij beslissing van
19 december 2023, onder nummer Z2023/5653, heeft dat college de klacht grotendeels ongegrond en één klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 mei 2024 behandeld. Klager heeft kort voor de zitting telefonisch laten weten dat hij verhinderd was. De tandarts was wel bij de zitting aanwezig, bijgestaan door mr. Mook. Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 6 mei 2024 de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Wat hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. De feiten
Klager is sinds 2017 patiënt van de tandarts. Op 27 februari 2019 werd een röntgenfoto gemaakt en van het element 24 werd een wortelrest verwijderd. Hiervoor werd een bedrag in rekening gebracht voor “Trekken tand of kies” (code H11) ad
€ 42,98 en “Maken en beoordelen kleine röntgenfoto” (code X10) ad € 16,05.
Op 3 april 2019 werd een afdruk gemaakt ten behoeve van een partiële prothese voor de bovenkaak. Op 16 april 2019 werd de prothese geplaatst. Genoteerd werd: “pp-bk tbv 24 geplaatst; retentie goed.” Met de factuur van 26 april 2019 bracht de tandarts een bedrag van € 85,97 in rekening voor “Gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars, 1-4 elementen” (code P10) en een bedrag van € 182,16 wegens Techniek-/Materiaalkosten (gelijk aan de nota van het tandtechnisch laboratorium).
Op 19 maart 2021 stuurde de tandarts klager een begroting voor het verwijderen van een oude kroon/brug, het trekken van element 14 en het uitbreiden van het kunstgebit. In de begroting werd uitgegaan van een bedrag van € 45,22 voor het “trekken tand of kies” (code H11). De totale begroting was € 273,60. De uitvoering van de behandeling werd in rekening gebracht in facturen van 6 mei 2021 en 20 mei 2021. Voor het trekken van het element werd een hoger bedrag in rekening gebracht dan begroot, namelijk € 72,35 (code H35 “Moeizaam trekken tand of kies. Met mucoperiostale opklap”). De andere in rekening gebrachte bedragen bleven binnen de begroting.
In het dossier werd genoteerd dat klager de prothese op 3 mei 2021 zou ophalen bij tandtechnisch laboratorium B.. Op 14 mei 2021 werd in het dossier genoteerd:
“io. Drukplekje bij plaatje thv de 13.
b. wat weggeslepen aan het plaatje.”
Op 10 juni 2021 werd genoteerd:
“a. drukplek. Speling
io. Door resorptie tv 14 kipt pp-bk
b. rebasing xantopren gebr.”
Deze behandeling werd met een factuur ad € 178,44 van 17 juni 2021 bij klager in rekening gebracht met de omschrijving “Bovenkaak P52 Opvullen gedeeltelijk kuntsgebit/framekunstgebit. Indirect met randopbouw” ad € 90,44 en materiaal en techniekkosten ad € 88,00. Het bedrag van € 88,00 was gelijk aan het bedrag dat op
11 juni 2021 door het tandtechnisch laboratorium in rekening was gebracht.
In een e-mail van 27 juni 2021 verzocht klager de tandarts de nota te matigen. De tandarts berichtte in een e-mail van 30 juni 2021 aan klager dat de kosten correct waren gedeclareerd en dat zij verwachtte dat klager de nota per omgaande zou voldoen.
Op 11 mei 2022 werd een röntgenfoto genomen van element 16 en werd de betreffende kies getrokken. In het dossier werd genoteerd:
“PK. Lb gevoelig met kauwen en tikken
io. 16m grote cav onder kroon richting pulpa en bodem
ro. Grote cav 16; niet te behouden
b. iom pt besloten extr 16; gesplitst, 1 uc forte ds; spongostan; instr na extr”
Voor deze behandeling werd een bedrag van € 114,80 gefactureerd, bestaande uit een consult (C003, ad € 23,45) een röntgenfoto (X10, ad € 17,28) en het moeizaam trekken tand of kies (H35, ad € 74,07).
Klager verzocht een praktijk voor gebitsprothesen om een offerte voor uitbreiding van de prothese met de getrokken kies. De offerte kwam op een bedrag van € 153,34. Klager ging niet in op deze offerte.
Op 21 februari 2023 noteerde de tandarts in het dossier:
“a. li boven niet pluis, 2 implantaten lijkt alsof het tandvlees ontstoken is. Wil graag pp uitbereiden
io. Halzen van de impl wel zichtbaar in de mond,
ro. Solo 2e kwadrant gemaakt; gb te zien rondom de implantaten
b. perio-aid gel receptje mee gegeven om goed ermee interdentaal in combi met ragers schoon te maken.
Nu gelijk afdruk boven pp met Xantopren en alginaat boven en onder voor rebasen boven pp en bijplaatsen 16. Morgen eind vd dag ophalen”
Op 2 maart 2023 volgde de factuur aan klager met een totaalbedrag van € 294,22. Dit bedrag was als volgt opgebouwd:
- C003, consult ad € 25,27;
- X10 kleine rontgenfoto ad € 18,62;
- P064 opvullen gedeeltelijk kunstgebit ad € 81,79;
- Bovenkaak P064 Materiaal- en techniekkosten ad € 168,54 (conform nota tandtechnisch laboratorium).
Klager maakte per e-mail van 7 maart 2023 bezwaar tegen de hoogte van de factuur, meer in het bijzonder tegen de kosten voor het opvullen van de prothese ad € 81,79. Daarbij nam hij aan dat het opvullen vanwege onvolkomenheden noodzakelijk was.
Beklaagde reageerde hierop met een e-mail van 9 maart 2023. Partijen stuurden hierna nog verschillende e-mails naar elkaar, zonder het eens te worden. Klager liet een bedrag van € 81,79 onbetaald. Door D. werd een incassoprocedure gestart.
4. De klacht en de reactie van de tandarts
4.1 Klager verwijt de tandarts dat zij:
a) steevast en ten onrechte opvoert dat het trekken van tanden en kiezen en het verwijderen van kronen en bruggen moeizaam was;
b) steevast onnodig en zonder voorafgaande toestemming röntgenfoto’s maakt;
c) niet consistent factureert; bij de echtgenote van klager kostte de uitbreiding van het bestaande gebit € 138,18 terwijl bij klager veel hogere bedragen in rekening worden gebracht, die ook nog eens veel hoger zijn dan de offerte van de plaatselijke tandtechnicus ad € 153,34;
d) ten onrechte het passend maken van een door de tandarts geleverd slecht zittend kunstgebit factureert;
e) verrichtingen uitvoert zonder vooraf uitleg te geven over de noodzaak daarvan;
f) verrichtingen uitvoert zonder opgave van de daarmee gemoeide kosten te doen;
g) in strijd handelt met artikel 2.3.d. (exemplaar 5-2017 Versie 2.1) van de algemene voorwaarden van D. door vorderingen aan D. te verkopen waarover een dispuut bestaat, dan wel anderszins gerede twijfel bestaat of betaling zal volgen.
4.2 De tandarts schrijft in haar verweer dat zij zich niet herkent in de klachten. Zij voert de door haar noodzakelijk geachte behandelingen lege artis uit en stuurt daarvoor een passende factuur gebaseerd op de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde declaratiecodes. Eventuele techniekkosten worden op de factuur aan de patiënt één op één overgenomen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de tandarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel a) declareren van moeizaam trekken van tanden of kiezen en moeizaam verwijderen kronen en bruggen
5.2 Klager verwijt met dit klachtonderdeel dat de tandarts stelselmatig en ten onrechte opvoert dat het trekken van tanden of kiezen en het verwijderen van kronen en bruggen moeizaam was. Klager onderbouwt dit klachtonderdeel door het geven van een opsomming van de behandelingen en het benoemen van de keren dat “moeizaam” trekken of verwijderen werd gedeclareerd.
5.3 Voor het trekken van een tand of kies zijn twee declaratiecodes beschikbaar. Als het trekken probleemloos verloopt zonder extra handelingen wordt code H11 gebruikt. Als bij het trekken extra handelingen nodig zijn, zoals het splitsen van het element en het opklappen van tandvlees, dan wordt code H35 gebruikt (moeizaam trekken tand of kies). De codes H11 en H35 worden ook gebruikt voor het trekken/ verwijderen van wortelresten.
In de periode dat klager patiënt is van de tandarts is drie maal een element getrokken. De eerste keer gebeurde dat in februari 2019. Het ging toen om een wortelrest van element 24. Dit werd gedeclareerd met code H11 en dus niet als “moeizaam” trekken.
Eind april 2021 werd element 14 getrokken en in mei 2022 werd element 16 getrokken. Voor deze elementen werd wel gekozen voor declaratiecode H35 die past bij het “moeizaam” trekken. Klager heeft niet onderbouwd waarom naar zijn mening ten onrechte is gekozen voor declaratiecode H35. Ook verder is niet aannemelijk geworden dat deze code ten onrechte is gebruikt. Dat van de drie getrokken elementen er twee onder de declaratiecode H35 zijn gedeclareerd, is in ieder geval onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de tandarts steevast ten onrechte declaratiecode H35 gebruikt.
Voor het verwijderen van oud kroon- en brugwerk is één declaratiecode beschikbaar, namelijk R77. Eind april 2021 is bij klager oud kroon- en brugwerk verwijderd. Voor deze handeling is terecht het bij declaratiecode R77 passende bedrag in rekening gebracht.
Klachtonderdeel a is ongegrond.
Klachtonderdeel b) het onnodig en zonder toestemming maken van röntgenfoto’s
5.4 Klager verwijt de tandarts dat zij stelselmatig onnodig en zonder voorafgaande toestemming röntgenfoto’s laat maken. Klager onderbouwt dit klachtonderdeel niet verder en volstaat met het geven van een opsomming van de verschillende door de jaren heen gedane verrichtingen. Alleen over een op 11 mei 2022 gemaakte röntgenfoto schrijft klager expliciet dat deze onnodig was, maar zonder uit te leggen waarom.
Het college constateert op basis van de gegevens in het medisch dossier dat in de periode dat klager bij de tandarts patiënt was slechts beperkt röntgenfoto’s zijn gemaakt. Dat de tandarts stelselmatig onnodig röntgenfoto’s laat maken blijkt in ieder geval dus niet uit het aantal gemaakte röntgenfoto’s.
Over de op 11 mei 2022 gemaakte röntgenfoto is in het dossier terug te vinden dat deze is gemaakt omdat klager met pijnklachten bij de tandarts kwam. Deze constateerde een grote caviteit (gat) onder de kroon van element 16. De uitleg van de tandarts dat een röntgenfoto nodig was om te kunnen beoordelen of het element kon worden behouden, klopt. Alleen op een röntgenfoto zou namelijk zichtbaar zijn in hoeverre de caviteit was doorgedrongen tot de pulpa en de bodem van het element. De röntgenfoto werd dus zeker niet onnodig gemaakt. Voor de in februari 2019 en februari 2023 genomen röntgenfoto’s bestond een concrete aanleiding (het trekken van de wortelresten in februari 2019 en het beoordelen van een pijnklacht in februari 2023). Voor deze röntgenfoto’s bestond een duidelijke indicatie. De in januari 2020 genomen röntgenfoto’s hadden tot doel de staat van een tweetal bruggen te controleren en waren met het oog op het bepalen van verder beleid geïndiceerd.
Over het ontbreken van toestemming overweegt het college dat het maken van röntgenfoto’s veelal plaatsvindt na bespreking van nut en noodzaak daarvan. Als de patiënt instemt met het maken van een röntgenfoto zal dit worden gedaan, als de patiënt bezwaar heeft en houdt, zal de röntgenfoto niet worden genomen. De instemming van patiënt met het nemen van kleine röntgenfoto’s waarvoor een duidelijke indicatie bestaat hoeft niet expliciet in het dossier te worden genoteerd. Klager heeft niet toegelicht en onderbouwd dat en wanneer röntgenfoto’s zijn gemaakt zonder zijn toestemming. Ook in het dossier is geen aanwijzing te vinden waaruit zou kunnen volgen dat klager niet instemde met het maken van röntgenfoto’s.
Ook klachtonderdeel b is ongegrond.
Klachtonderdeel c) niet consistent factureren
5.5 Klager wijst ter onderbouwing van dit klachtonderdeel erop dat de tandtechnicus verschillende bedragen factureert voor ogenschijnlijk vergelijkbare werkzaamheden. Ook is de nota van de tandtechnicus die het gebit heeft uitgebreid hoger dan de door klager bij een andere tandtechnicus opgevraagde offerte. Het college constateert dat de tandarts de nota’s die de tandtechnicus aan haar heeft gestuurd in verband met materiaal- en techniekkosten één op één heeft overgenomen op de facturen aan klager. Hiermee heeft de tandarts zorgvuldig gehandeld. Dat de bedragen afwijken van andere nota’s of een offerte van een andere tandtechnicus leidt niet tot het oordeel dat de tandarts deze nota’s niet mocht doorberekenen aan klager. Dit zou slechts anders zijn als de nota’s niet inzichtelijk, onredelijk of anderszins onjuist waren, wat niet het geval is.
Klachtonderdeel c is ongegrond.
Klachtonderdeel d) facturen voor het passend maken van een slecht zittend kunstgebit
5.6 Klager heeft in 2019 een partiële prothese (boven) gekregen. Deze prothese werd op 16 april 2019 geleverd. Volgens klager deugde de prothese niet en werd een tweede exemplaar gemaakt dat een paar dagen later geplaatst werd. Volgens klager werden met de factuur van € 268,13 wel twee protheses in rekening gebracht zodat klager opdraaide voor het aanpassen van de door de tandarts geleverde slecht gemaakte prothese. Het college constateert dat in het dossier is genoteerd dat de partiële prothese op 16 april 2019 werd geplaatst. Dat de prothese bij levering in april 2019 niet goed zat en opnieuw moest worden gemaakt, blijkt niet uit de notities. Met de factuur van € 268,13 is ook maar één keer een prothese in rekening gebracht. Het gaat om één maal kosten van verrichtingen door de tandarts (P10 ad € 85,97) en de één op één doorberekende kosten van de tandtechnicus ad € 182,16. De kosten die op de nota van de tandtechnicus staan zijn allemaal te herleiden tot het vervaardigen van één prothese. Als er dus al een tweede prothese is gemaakt, is deze niet in rekening gebracht.
5.7 In mei 2021 werd de partiële prothese uitgebreid met een extra element. Hiervoor ontving klager een nota van € 190,87. Deze nota paste bij de uitbreiding van de prothese en de gefactureerde bedragen waren correct. Klager stelt dat de prothese niet paste en dat hij daarna ten onrechte kosten moest betalen voor het passend maken van de prothese. Uit het dossier blijkt dat op 10 juni 2021 werd geconstateerd dat er speling was door resorptie. Resorptie (slinken van de kaak) na het trekken van een element is zeer gebruikelijk en leidt tot het minder goed passen van een prothese. In dit geval was de prothese in 2019 aangemeten en geleverd. Dat de prothese na het verloop van twee jaren én het trekken en bijplaatsen van nog een element speling gaf, kan worden verklaard door het natuurlijke proces van het slinken van de kaak. Dat de prothese niet meer goed paste, was dus niet het gevolg van een gebrek in het werk van de tandarts of tandtechnicus. De oplossing voor dit probleem is het aanpassen (rebasen) van de prothese. De tandarts heeft dit gedaan en de kosten daarvan met de factuur van 17 juni 2021 van € 178,44 terecht bij klager in rekening gebracht.
5.8 In februari 2023 kwam klager met pijnklachten bij de tandarts. De pijnklachten stonden los van de prothese en werden door de tandarts beoordeeld. Hiervoor werd een bedrag van € 43,89 gefactureerd (C003 en X10). Klager gaf in hetzelfde consult aan een uitbreiding van de prothese te willen met het in mei 2022 getrokken element. De tandarts heeft ervoor gekozen om niet alleen afdrukken te nemen voor het uitbreiden van de partiële prothese, maar ook gelijk afdrukken te nemen voor het rebasen van de prothese. Dit zijn twee verschillende verrichtingen, die allebei afzonderlijk kunnen worden gedeclareerd. De keuze om het uitbreiden van de prothese gelijktijdig met het rebasen te doen is zorgvuldig. Vanwege het tijdsverloop na de eerste uitbreiding van de prothese was de verwachting gerechtvaardigd dat de voor de tweede maal uitgebreide prothese vanwege resorptie weer niet zou passen. Door de prothese gelijktijdig uit te breiden en aan te passen (rebasen) blijft het ongemak voor de patiënt beperkt. Hij wordt dan namelijk in één keer geholpen en hoeft niet extra terug te komen. Daarbij heeft de tandarts, anders dan klager veronderstelt, niet te veel in rekening gebracht. Zij heeft namelijk één keer haar eigen kosten voor rebasen ad € 81,79 en de materiaal- en techniekkosten van € 168,54 voor uitbreiden en rebasen in rekening gebracht. De tandarts heeft dus haar eigen kosten voor uitbreiding van de prothese (code P072 ad € 53,20) en de toeslag immediaat kunstgebit (code P045 ad € 16,62) niet in rekening gebracht. De tandarts had dus meer kosten bij klager in rekening mogen brengen dan zij heeft gedaan.
Klachtonderdeel d is ongegrond.
Klachtonderdeel e) het uitvoeren van verrichtingen zonder uitleg over de noodzaak ervan
5.9 Ook voor dit klachtondeel geldt dat klager dit niet verder onderbouwt en volstaat met het geven van een opsomming van de verschillende door de jaren heen gedane verrichtingen. Alleen voor de op 21 februari 2023 gemaakte afdrukken voor het aanpassen (rebasen) van de prothese vermeldt klager in zijn klaagschrift expliciet dat dit zonder enig overleg gebeurde. De tandarts bestrijdt dat zij behandelingen uitvoert zonder uit te leggen waarom deze volgens haar geïndiceerd zijn. Het college is van oordeel dat alleen de stelling dat “zonder overleg” het kunstgebit, voorzien van een pasta in de mond werd geplaatst en klager de tanden ferm op elkaar moest zetten, onvoldoende is om aan te nemen dat de tandarts deze verrichting zonder overleg en instemming uitvoerde.
Klachtonderdeel e is ongegrond.
Klachtonderdeel f) het uitvoeren van verrichtingen zonder voorafgaande kostenopgave
5.10 Klager heeft ook hier grotendeels volstaan met een opsomming van de door de tandarts door de jaren heen uitgevoerde verrichtingen. Alleen over de kosten van aanpassing (rebasen) van de prothese op 21 februari 2023 en de kosten van aanpassing (rebasen) in juni 2021 schrijft klager dat hem geen mededeling was gedaan over de extra kosten c.q. de tandarts niet had meegedeeld dat de aanpassingskosten voor zijn rekening zouden komen. Onder 5.7 en 5.8 is al overwogen dat de kosten voor aanpassing van de prothese wel bij klager in rekening mochten worden gebracht. De vraag die nog moet worden beantwoord is of de tandarts hiervoor vooraafgaand een kostenopgave had moeten doen.
5.11 In artikel 6.1 van de Regeling Mondzorg is bepaald dat een zorgaanbieder voor alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van € 250,00 vooraf een prijsopgaaf doet. Voor behandelingen waarvan de kosten onder dit bedrag blijven hoeft een tandarts dit niet standaard te doen. De kosten voor het aanpassen (rebasen) van de prothese in juni 2021 bleven ruim onder het bedrag van € 250,00. De tandarts hoefde voor deze behandeling dan ook geen voorafgaande prijsopgaaf te doen. Voor het uitbreiden en aanpassen van de prothese in februari 2023 geldt strikt genomen dat de tandarts hiervoor een prijsopgaaf had moeten verstrekken. Voor het werk aan de prothese werd namelijk uiteindelijk € 250,33 gedeclareerd. De overschrijding van het bedrag van € 250,00 was echter minimaal en vanwege de door de tandtechnicus te declareren techniekkosten voor de tandarts ook vooraf niet helemaal te voorzien. Daarbij komt dat de tandarts er ook nog voor heeft gekozen een aantal wel gedane verrichtingen niet in rekening te brengen. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat het niet verstrekken van een voorafgaande prijsopgaaf in dit geval niet leidt tot de conclusie dat de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.12 Uit het klaagschrift kan nog worden afgeleid dat klager ook aan de orde wil stellen dat de behandeling in mei 2021 duurder uitviel dan de vooraf gemaakte begroting. De uiteindelijke declaratie viel hoger uit omdat code H11 was begroot, terwijl uiteindelijk code H35 voor het moeizaam treken van een element werd gedeclareerd. Dat een behandeling wegens onvoorziene omstandigheden zoals het moeizaam trekken van een element, duurder uitvalt dan begroot, staat aan het declareren van de uitgevoerde (duurdere) verrichting niet in de weg. Het kan de tandarts ook niet in tuchtrechtelijke zin worden verweten.
Ook klachtonderdeel f is ongegrond.

Klachtonderdeel g) het verkopen van een betwiste vordering aan D.
5.13 De bepaling in de algemene voorwaarden van D. is een bepaling die geldt tussen de tandarts en D.. Het is aan D. of zij een beroep wil doen op deze bepaling. Klager heeft bij de beoordeling van de vraag of de tandarts zich bij het verkopen van haar vorderingen aan D. aan deze bepaling heeft gehouden slechts een afgeleid belang. Klager kan alleen al hierom over deze kwestie niet klagen en is niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Afgezien daarvan kan worden vastgesteld dat de behandeling van 21 februari 2023 al op 2 maart 2023 via D. bij klager in rekening is gebracht. Dat de tandarts op dat moment al wist of had moeten weten dat klager deze vordering zou betwisten is niet aannemelijk geworden.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a tot en met f ongegrond zijn en dat klachtonderdeel g niet-ontvankelijk is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil met zijn beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart en aan de tandarts een passende maatregel oplegt.
4.2 De tandarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde dossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling in beroep heeft de gemachtigde van de tandarts de standpunten van de tandarts nader toegelicht en heeft de tandarts vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen en neemt deze hier over. Het Centraal Tuchtcollege vindt het van belang hieraan nog toe te voegen dat naar zijn oordeel op het handelen van de tandarts ten aanzien van de declaraties niets valt aan te merken.
4.5 Het voorgaande betekent dat de klacht van klager faalt en dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en H. de Hek, leden-juristen en M. Fokke en B. van Noordenne,
leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.