ECLI:NL:TGZRAMS:2024:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5636
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:127 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-05-2024 |
Datum publicatie: | 28-05-2024 |
Zaaknummer(s): | A2023/5636 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Grotendeels gegronde klacht tegen een psychotherapeut/klinisch psycholoog (verweerder). Verweerder voert samen praktijk met zijn echtgenote die ook psychotherapeut en klinisch psycholoog is (klagers klacht tegen laatstgenoemde zie de zaaknummers A2023/5637 en A2023/6252). Klager is van februari 2020 tot en met december 2021 in behandeling geweest bij verweerder voor depressie en gevoelens van minderwaardigheid. De behandeling bestond uit cognitieve gedragstherapie en schematherapie. Vanaf oktober 2021 geeft klager bij verweerder aan dat hij minder draagkracht heeft en een toename van klachten ervaart. Verweerder verklaart deze klachten als behorend bij het proces dat klager doormaakt als gevolg van de therapie. In december 2021 heeft klager de behandeling per brief beëindigd. Verweerder reageert niet op deze brief. Omstreeks september 2022 vraagt klager een afschrift van zijn dossier op. In september 2022 heeft de echtgenote van verweerder een afsluitende conceptbrief aan de huisarts van klager opgesteld en aan klager gestuurd. Klager verwijt verweerder dat hij signalen van klager dat de therapie te intens was, niet serieus heeft genomen, geen oog heeft gehad voor de voor de context en de valkuilen van klager en niet heeft gereflecteerd op de overdracht en tegenoverdracht. Voorts heeft verweerder niet gereageerd heeft op het onderbouwde verzoek van klager om de behandelrelatie te beëindigen, heeft hij het dossier niet afgesloten, een suggestieve brief naar de huisarts gestuurd en zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Het college komt tot oordeel dat het gebrek aan zelfreflectie en aan respect voor de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn echtgenote, naast het gebrek aan inzicht in de implicaties van het beroepsgeheim ernstige inbreuken op de professionele verplichtingen van verweerder vormen. Het is het college duidelijk geworden dat er geen sprake is van een incident: verweerder en zijn echtgenote hebben in hun beide praktijken structureel een zorgwekkend gebrek aan inzicht in de reikwijdte van het beroepsgeheim dat zij over en weer ook jegens elkaar hebben, en daarmee voor het belang van de privacy van hun beider cliënten en andere betrokkenen. Gelet op de aard en de ernst van het handelen van verweerder, de bescherming van eventuele toekomstige cliënten en mede gezien de pogingen van verweerder om zijn verantwoordelijkheden af te wentelen op klager als zijn client, vindt het college de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend. Klacht grotendeels gegrond verklaard. Voorwaardelijke schorsing van drie maanden. |
A2023/5636
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 28 mei 2024 op de klacht van:
A,
wonende te B, klager,
tegen
C,
psychotherapeut,
werkzaam te D,
verweerder, hierna ook: de psychotherapeut,
gemachtigden: E, en mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Verweerder is behalve psychotherapeut ook klinisch psycholoog. Klager is in de
periode van
februari 2020 tot en met december 2021 bij hem in behandeling geweest. In december
2021 heeft
klager de behandeling per brief beëindigd. Hij maakt de psychotherapeut in deze zaak
verschillende
verwijten ten aanzien van de behandeling, de manier waarop de psychotherapeut met
de beëindiging
van de behandelrelatie is omgegaan, de dossiervorming en de geheimhouding. Verweerder
heeft de
klacht bestreden.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht vrijwel helemaal gegrond is en
legt de
psychotherapeut als maatregel een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie
maanden op, met
een proeftijd van twee jaar. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 mei 2023;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de brief van mr. Van Oosterhout van 10 oktober 2023, binnengekomen op 11 oktober
2023, met als
bijlage een gedeelte van het behandeldossier van klager;
- het proces-verbaal van het op 7 december 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van mr. Van Oosterhout van 25 maart 2024, binnengekomen op 26 maart
2024, met als
bijlage de gespreksverslagen betreffende de behandeling van klager;
- de brief van klager van 3 april 2024, binnengekomen op 5 april 2024, met als
bijlage een brief
van zijn echtgenote aan de psychotherapeut en een kaart van de echtgenote van de psychotherapeut
aan de echtgenote van klager;
- de brief van de nieuwe behandelaar van klager van 3 april 2024, binnengekomen
op 8 april 2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 16 april 2024. Klager is verschenen.
De
psychotherapeut was met kennisgeving vanwege gezondheidsklachten afwezig. Hij werd
vertegenwoordigd
door zijn gemachtigden. Klager en mr. Van Oosterhout hebben pleitnotities overhandigd
aan het
college en de andere partij en deze voorgelezen.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerder voert een psychotherapiepraktijk, evanals zijn echtgenote (tegen
wie klager ook
een klacht heeft ingediend, zaaknummers A2023-5637 en A2023-6252). Zij zijn beiden
psychotherapeut
en klinisch psycholoog. De echtgenote verricht ook secretariële werkzaamheden in de
praktijk van de
psychotherapeut. Daarnaast werkt zij bij een christelijke instelling voor gespecialiseerde
geestelijke gezondheidszorg.
3.2 Klager is in de periode van februari 2020 tot en met december 2021 bij de psychotherapeut
in
behandeling geweest voor depressie en gevoelens van minderwaardigheid. De behandeling
bestond uit
cognitieve gedragstherapie en schematherapie, aanvankelijk in het kader van basis-geestelijke
gezondheidszorg (B-GGZ), met maandelijkse gesprekken. Met ingang van januari 2021
vond de
behandeling plaats in het kader van gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (S-GGZ)
en hadden
klager en de psychotherapeut wekelijks een gesprek.
3.3 In de loop van de behandeling komt de echtgenote van klager, die psycholoog
is, te werken bij
de instelling waar ook de echtgenote van de psychotherapeut werkzaam is. Zij werken
daar ook met
elkaar samen. Klager heeft de psychotherapeut hierover meegedeeld dat hij dit complex
vindt, maar
niet onoverkomelijk als zijn traject hiervan gescheiden blijft.
3.4 Vanaf oktober 2021 geeft klager bij de psychotherapeut aan dat hij minder draagkracht
heeft
en een toename van klachten ervaart, zoals depressieve gevoelens, spanningsklachten,
herbelevingen
en emotionele instabiliteit. De psychotherapeut verklaart deze klachten als behorend
bij het proces
dat klager doormaakt als gevolg van de therapie.
3.5 In het behandelgesprek van 17 november 2021 brengt klager ter sprake dat hij
ermee worstelt
dat zijn vrouw geregeld contact heeft met een gezamenlijke vriend/buurman, die persoonlijke
problemen heeft. Hij zegt dat, hoewel hij haar volledig vertrouwt, het zijn angsten
triggert waar
de psychotherapeut en hij in de spreekkamer mee aan het werk zijn.
De psychotherapeut reageert hier directief op en spreekt over ‘brand steken achter
de voorgevel’.
Hij noteert hierover in het dossier onder andere (alle citaten voor zover van belang
en letterlijk
weergegeven):
op 17 november 2021:
“We blijven hier uitgebreid bij stil staan. Ik geef aan dat hier veel haken en ogen
aanzitten. Is
het niet wijs om hiermee te stoppen?? Hoe lang is het al bezig tussen F, en [voornaam
echtgenote
klager]. Drie maanden ongeveer. Belt met F, wel 3 of 4 keer per week.
Advies ga een club zoeken. Roept angst op en het gevoel ik doe er niet toe.”
en op 24 november 2021:
” Heb aan gegeven dat ik zo’n intensief contact van wel driemaal per week met de buurman
praten
over zijn en haar problemen niet verstandig vindt. Buurman doet er verstandig naar
een therapeut te
gaan en zij doet er verstandig aan om meer afstand tot de buurman te houden. Zij heeft
haar eigen
therapeut en [voornaam klager] en vriendinnen om over haar problemen te praten.”
3.6 Klager schrijft in deze periode in Websos, een digitaal systeem voor het bijhouden
van
aantekeningen door cliënten waar ook de behandelaar toegang toe heeft, kort en zakelijk
samengevat,
dat hij vastloopt, zich bevroren en hulpeloos voelt en niet de kracht voelt om verder
te gaan. Hij
kan zich slecht concentreren, weinig spanning hebben en zijn fysieke klachten nemen
toe. Hij
schrijft onder meer:
- “Er zit veel gas op de gesprekken en enerzijds ben ik daar blij mee, maar anderzijds
gaat het nu
te hard.
- Het laatste gesprek was voor mij sowieso echt te heftig en ik hield er een naar
gevoel aan over.
Uit de spreekkamer van ik mee dat [voornaam echtgenote klager] mogelijk vreemd gaat
en m’n huwelijk
op de klippen aan het slaan is. Dat onze relatie minder goed is dan het lijkt.
- Ik kreeg het gevoel dat ik me in de spreekkamer moest verdedigen terwijl daar mijn
hulpvraag
niet lag. Dat gaf/geeft mij veel spanning.
- Het gevoel van vertrouwen en steun viel daarmee weg. Daar worstel ik tot op het
moment van dit
schrijven mee. Temeer omdat [voornaam echtgenote klager] er ook van streek van is.
En die combi
leidt ertoe dat voor mijn gevoel mijn twee (en enige) steunpilaren weg zijn gevallen
of in ieder
geval uit elkaar drijven.”
3.7 De afspraak van 1 december 2021 gaat niet door. De volgende afspraak vindt plaats
op 8
december 2021. Voorafgaand aan dat gesprek schrijft de echtgenote van klager de psychotherapeut
–
met medeweten van klager, maar zonder dat hij de inhoud kent – een brief. Zij spreekt
daarin uit
dat zij zich zorgen maakt over klager vanwege toenemende somberheidsklachten, afvallen,
slecht
slapen, veel cognitieve problemen en dagelijkse huilbuien. Zij kan hem bijna niet
meer bereiken en
noemt hem extreem kwetsbaar. Hij komt iedere week erg instabiel terug van de behandelingsgesprekken
en het kan dan alle kanten opgaan, wat in het gezin voor veel onrust zorgt. Zij heeft
steun nodig
van anderen, wat voor hem heel ingewikkeld is. Zij wil klager graag bljven steunen,
maar ziet soms
niet meer hoe, zonder mee de afgrond in te gaan. Ook staat in de brief dat de psychotherapeut
door
het gesprek met klager over haar contact met de (gemeenschappelijke) vriend zowel
bij hem als bij haar
veel heeft gedaan en losgemaakt, zodanig dat klager een deel van zijn vertrouwen is
verloren in het
proces en het zich begrepen voelen door de psychotherapeut, die klager soms als zijn
laatste
strohalm voelt en de enige die hem begrijpt. De vrouw van klager stelt voor het volgende
gesprek
met zijn drieën te voeren.
3.8 In het gesprek van 8 december 2021 wil klager volgens het dossier als eerste
zijn
thuissituatie bespreken. De psychotherapeut noteert:
“Tussen hem en zijn vrouw proberen ze elkaar te zoeken. Dit lukt echter niet op dit
moment.
Gesprekken lopen vlg hem vast op twee punten:
1. als hij over zijn sombere gevoelens begint te praten, kapt ze hem af en zegt dat
is teveel. Laat
het er soms even zijn. Dit is begrijpelijk omdat hij dit al zo lang doet.
2.kritiek op haar wordt nooit gehoord maar altijd terug gekaatst naar hem. Het is
zijn verkeerd
zien. Nodig hem uit zijn vrouw een keer mee te brengen!!
Dat terugkaatsen is voor hem bekend, dat deden ze thuis ook altijd.
3.vanuit haar loopt het volgens haar mis omdat 1.het proces al zo lang duurt; zij
zit deels in de
ziektewet, 2.ze hem al zo lang mist als echtgenoot en 3.hij op slot zit wat betreft
intiem bij
elkaar zijn.
(…) Blijven uitgebreid stil staan bij mijn visie dat de [voornaam echtgenote klager]
meer afstand
moet nemen van de buurman.”
3.9 Na dit gesprek schrijft klager in Websos:
- “Ik voel me teleurgesteld in het proces. De felheid van de afgelopen twee gesprekken
vond/vind
ik onprettig. We verschillen van mening over óf een man en vrouw contact hebben, maar
daar ligt
niet mijn hulpvraag. Daar wil ik niet over discussiëren. Ik wil werken aan mijn kwetsbaarheid
en
onzekerheid die het contact oproept, mijn gevoel van er niet toe doen, minder voelen
als man-zijn.
- Ik zie geen weg om die hulpvraag nu nog te bespreken.
- Ten diepste was dit even het patroon zoals met mijn ouders: mijn gevoel klopt per
definitie niet
en waarvoor ik hun hulp inriep kwam dan niet meer aan de orde.”
3.10 Op 9 december 2021 brengt de psychotherapeut de casus van klager in in een
intervisiebijeenkomst met drie collega’s, waaronder zijn echtgenote. Zij maakt, als
moderator van
de intervisiegroep, ook notulen van de bespreking. Deze notulen hebben, waar het klager
betreft, de
volgende inhoud:
‘(…) Zijn vrouw trekt veel op met buurman in scheiding. Hij vindt dat niet fijn, maar
durft geen
grens aan te geven. Behandelaar uit directief zijn kritische kijk daarop om patiënt
te steunen en
hier krachtig mee om te gaan en niet met frustraties daarover in zichzelf terug te
trekken en zo
ook door zijn vrouw ondermijnd te worden. Vrouw gaat meekomen naar afspraak. Daarbij
kan optie
worden voorgelegd om systeemtherapie te starten bij SD naast het individuele behandeltraject.’
Dit gedeelte van de notulen voegt de echtgenote van de psychotherapeut in het dossier
van klager.
3.11 Op 15 december 2021 komt klager met zijn echtgenote op gesprek bij de psychotherapeut.
In de
spreekkamer heeft de psychotherapeut een boek klaargelegd, getiteld “Liefde in verhouding”
van E.
Perel.
3.12 Op 30 december 2021 verstuurt klager per e-mail een brief van 29 december 2021
aan de
psychotherapeut. Hij schrijft daarin onder andere:
“Op 15 december kom ik samen met mijn vrouw op gesprek. Onze insteek is een gesprek
over onze
huidige draagkracht, de voortgang van het proces en hoe wij samen verbinding kunnen
blijven houden
in deze periode. (…) Vervolgens initieert u, zonder overleg, het gesprek over het
vriendschappelijk
contact dat mijn vrouw heeft. Enerzijds door een boek aan de bevelen over emotioneel
overspel en
anderzijds door haar hier ook direct op aan te spreken. Tijdens dit verhitte gesprek
merk ik dat ik
me dermate onveilig en niet- begrepen begin te voelen, waarbij er ook volledig aan
mijn wens om
niet meer over dit contact inhoudelijk te willen praten voorbij wordt gegaan; dat
ik mij als zijnde
patiënt totaal niet meer gezien en gerespecteerd voel.
De dynamiek die hiermee in de spreekkamer is ontstaan, komt voor mij overeen met die
vanuit mijn
ouderlijk huis, waardoor de behandelgesprekken de afgelopen weken juist tot een toename
van
klachten hebben geleid. Concluderend gezegd voelt voor mij de behandelkamer niet meer
veilig en is
er een stuk basisvertrouwen weggevallen. Gelet echter op het feit dat al bovenstaande
punten door
mij eerder al in de spreekkamer (herhaaldelijk) zijn verwoord zie ik op geen enkele
wijze een
mogelijkheid om de behandeling te vervolgen. (…) Ik heb er voor gekozen (…) om hier
niet nogmaals
over in gesprek te gaan en de behandelgesprekken bij deze dus direct te beëindigen.
Ik wil u bedanken voor uw inzet om mij te helpen te komen tot de kern van mijn problematiek
en de
stappen die ik reeds tot hiertoe heb kunnen zetten. Ik ben me ervan bewust dat ik
nog niet klaar
ben, maar ik acht het nodig de weg naar verder herstel elders te vervolgen.”
3.13 De psychotherapeut reageert niet op deze brief. Omstreeks september 2022 vraagt
klager een
afschrift van zijn dossier op. In september 2022 heeft de vrouw van de psychotherapeut
een
afsluitende conceptbrief aan de huisarts van klager opgesteld en aan klager gestuurd.
4. De klacht en de reactie van de psychotherapeut
4.1 Klager verwijt de psychotherapeut dat hij:
a) signalen van klager dat de therapie te intens was, niet serieus heeft genomen en
daarmee schade
heeft aangericht;
b) geen oog heeft gehad voor de context en de valkuilen van klager;
c) niet heeft willen reflecteren op de overdracht en tegenoverdracht die plaatsvond;
d) helemaal niet heeft gereageerd op het onderbouwde verzoek van klager om de behandelrelatie
te
beëindigen, waardoor de patronen en thema’s van klager werden bevestigd;
e) het dossier niet heeft afgesloten en een suggestieve brief naar de huisarts heeft
gestuurd,
waarin de reden die de psychotherapeut noemt voor de beëindiging van de therapie niet
overeenkomt
met de boodschap van klager (onzorgvuldige dossiervorming);
f) schending van zijn geheimhoudingsplicht door gegevens over de behandeling te delen
met zijn
(verweerders) echtgenote, terwijl hij wist dat daar geen toestemming voor was gegeven.
4.2 De psychotherapeut heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de psychotherapeut de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychotherapeut. Bij
de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere
professionele
standaarden. Wat een behoorlijk psychotherapeut betaamt, volgt onder meer uit de Beroepscode
voor
psychotherapeuten, versie 2018 (hierna: de Beroepscode) van de Nederlandse Vereniging
voor
Psychotherapie).
5.2 Het college merkt verder op dat het niet bevoegd is om te oordelen over de gevolgen
van
eventueel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De vraag of en ja, in hoeverre daardoor
schade is
ontstaan, kan het college dus niet beantwoorden.
5.3 Het college ziet aanleiding om sommige klachtonderdelen vanwege hun onderlinge
samenhang
gezamenlijk te bespreken.
klachtonderdelen a) niet serieus nemen signalen over te hoge intensiteit therapie
klacht,
b) geen oog hebben voor context en valkuilen van klager en
c) geen reflectie op overdracht/tegenoverdracht
5.4 Klager verwijt de psychotherapeut met deze klachtonderdelen vooral dat hij zijn
signalen over
de intensieve therapie en zijn hulpvraag heeft genegeerd. Die hulpvraag luidde dat
hij wilde leren
zijn eigen behoeften serieus te nemen en ruimte in te nemen voor zichzelf. Gelet daarop
had de
psychotherapeut niet zo directief zijn eigen overtuiging aan hem mogen opleggen over
het contact
van de vrouw van klager met de betreffende vriend, zeker niet nadat klager herhaaldelijk
had
aangegeven dat hij de manier waarop de psychotherapeut dat deed niet prettig vond
en dat klager er
niet meer over wilde praten.
5.5 De psychotherapeut heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Hij erkent dat klager
in het
najaar 2021 signalen heeft gegeven dat de therapie intens was, maar niet dat hij schade
heeft
aangericht. Volgens de psychotherapeut heeft hij de signalen van klager wel serieus
genomen, deze
gehoord en zich opgesteld als een steunende en betrokken therapeut. Uit de Websos-formulieren
vanaf
begin september 2021 is te zien dat klager bezig is met een waardevol, intensief en
vruchtbaar
traject. Hij rapporteert in oktober 2021 zich bewuster te worden van zijn gevoelens,
kan meer
invullen wat voor hem bronnen van kwetsing en pijn zijn in relatie tot zijn familie
en groeit er
naartoe daar iets mee te gaan doen. Het is bekend dat pijnlijke gevoelens kunnen toenemen
tijdens
een behandelproces, die niet direct te verminderen zijn of weg te nemen en waarbij
ook ruimte komt
voor kracht, wilskracht en vitaliteit. Klager kaartte in november 2021 voor de psychotherapeut
onverwacht het vriendschappelijke contact van zijn echtgenote met de gezamenlijke
vriend aan. Dit
riep bij hem de hypothese op dat er mogelijk niet alleen sprake was van toenemende
spanningen omdat
klager in een zwaar stuk van zijn behandeltraject zat, maar mogelijk ook omdat de
echtpaarrelatie
voor hem niet als veilig voelde. Fasen waarin één van de echtgenoten worstelt met
psychische
gezondheid zijn risicovol om elkaar kwijt te raken aan een intieme relatie met een
derde, zo voert
de psychotherapeut aan. Omdat hij het verontrustend vond dat klager neigde tot internaliseren
en
zijn angstreactie op te vatten als uitingen van eigen zwakte en bevestiging van zijn
minderwaardige
gevoelens, in plaats van zich te realiseren dat de bron van de onveiligheid ook bij
zijn vrouw lag.
Daarom heeft de psychotherapeut klager directief aangemoedigd om de veiligheid rond
de
echtpaarrelatie te verstevigen door zijn grenzen aan te geven bij zijn vrouw. Hij
heeft zich
daarbij bewust als een steunende vader opgesteld, zo stelt de psychotherapeut. In
het hiervoor
onder 3.11 bedoelde boek draagt de schrijfster materiaal aan voor echtparen om hierover
met elkaar
in gesprek te gaan; daarom heeft de psychotherapeut klager en zijn echtgenote dit
boek aangereikt.
Mogelijk is hij hierin te direct geweest, maar voor hem is veiligheid handhaven en/of
bevechten in
de partnerrelatie zo fundamenteel dat hij het met extra kracht en stelligheid heeft
gecommuniceerd.
Gelet op de toenemende klachten van klager en de genoemde echtpaarproblematiek heeft
hij
voorgesteld om de vrouw van klager bij de behandeling te betrekken. Daarmee heeft
hij beider
signalen uiterst serieus genomen, zo stelt de psychotherapeut.
5.6 Het college komt tot het oordeel dat deze klachtonderdelen gegrond zijn. Dat
de
psychotherapeut de hypothese had dat de veiligheid binnen de echtelijke relatie van
klager mogelijk
een rol speelde in zijn actuele problematiek, kan hem niet kwalijk worden genomen;
wel dat hij deze
hypothese niet heeft getoetst bij klager. Hij heeft vanuit zijn eigen overtuiging
klager een
dringend advies gegeven, waar klager op dat moment niet om had gevraagd en waar hij,
zo blijkt uit
zijn communicatie met de psychotherapeut, ook geen behoefte aan had. Uit zijn berichten
aan de
psychotherapeut blijkt dat zowel klager als zijn echtgenote al na het eerste gesprek
hierover in
november 2021 onaangenaam getroffen was door de suggestie van de psychotherapeut dat
er sprake zou
zijn van (emotioneel) overspel en dat het huwelijk gevaar liep; klager vermeldde daarbij
ook dat
dit ten koste ging van het vertrouwen dat hij in de psychotherapeut had. Dit had voor
de
psychotherapeut aanleiding moeten zijn om dit bespreekbaar te maken. Hij is echter
blijven vasthouden aan zijn directieve benadering. Daarna heeft klager de psychotherapeut
uitdrukkelijk geschreven dat hij dit onderwerp
niet meer in de behandeling wilde bespreken. Toch heeft de psychotherapeut de kwestie
op eigen
initiatief opnieuw ter sprake gebracht in het gesprek met klager en zijn vrouw op
15 december 2021,
en hun daarbij het hiervoor bedoelde boek gegeven. Hij heeft niet tegengesproken dat
hij in dat
gesprek heeft gezegd dat de vrouw van klager een bom legde onder de huwelijkse relatie
en dat hij
mede namens klager sprak, die zijn visie zou delen, terwijl dit blijkens de berichtgeving
van
klager niet het geval was.
Daarmee heeft de psychotherapeut in strijd gehandeld met artikel I.4.1 van de genoemde
Beroepscode.
Daarin is bepaald dat een psychotherapeut, onder erkenning van het feit dat iedere
psychotherapie
zich bezighoudt met aspecten van het privédomein van de cliënt, de terughoudendheid
dient te
betrachten die door respect voor de persoon van de cliënt ingegeven behoort te zijn.
5.7 Ook heeft de psychotherapeut met zijn handelwijze onvoldoende blijk gegeven
van reflectie op
de overdracht en tegenoverdracht die in de therapie plaatsvond. Aanvankelijk heeft
hij kennelijk
gekozen voor de rol van steunende vader, maar vanuit zijn persoonlijke overtuiging
is hij
opgeschoven naar die van de veeleisende ouder, die klager min of meer dwingend voorschreef
wat hij
zou moeten doen. Niet gebleken is dat de psychotherapeut zich er rekenschap van heeft
gegeven dat
zijn interventies vanuit die rol op dat moment niet pasten bij klager en zijn problematiek,
terwijl
klager hem dat toch herhaaldelijk duidelijk had gemaakt, onder de vermelding dat zijn
vertrouwen in
de psychotherapeut daardoor werd aangetast. Door op dezelfde weg voort te gaan heeft
de
psychotherapeut gehandeld in strijd met artikel I.4.2.5 van de Beroepscode. Dit artikel
houdt in
dat bij alle beslissingen die een psychotherapeut jegens een cliënt overweegt te nemen,
hij zijn
professionele en persoonlijke beperkingen (waaronder begrepen de beperkingen van zijn
deskundigheid, van zijn emotionele mogelijkheden dan wel van zijn eigen ethische opvattingen
en
culturele waarden) in acht zal nemen.
De psychotherapeut heeft de casus van klager weliswaar ingebracht in intervisie, maar
in het van
die bespreking (door de echtgenote van de psychotherapeut) gemaakte verslag wordt
alleen zijn
aanpak van het gesignaleerde probleem beschreven. Dat in de intervisiebijeenkomst
zijn eigen
waarden en motieven voor die aanpak zijn besproken, blijkt niet. Ook als uit de
intervisiebijeenkomst steun voor zijn aanpak zou zijn gekomen, blijft de klinisch
psycholoog
bovendien persoonlijk verantwoordelijk voor die aanpak. Hierna komt het college onder
5.12, in het
kader van de beëindiging van de behandelrelatie, nog terug op de reflectie van de
klinisch
psycholoog op overdracht en tegenoverdracht.
5.8 Met deze handelwijze heeft de psychotherapeut verder onvoldoende aandacht besteed
aan de
signalen van klager (en diens echtgenote) dat de draaglast van de therapie te intens
was voor zijn
draagkracht. Bij psychotherapie hoort een regelmatige evaluatie van de therapie en
van de
behandelrelatie. Het is het college niet gebleken dat een dergelijke evaluatie heeft
plaatsgevonden
naar aanleiding van de berichten van klager in het najaar van 2021. In het dossier
is hierover
alleen bij 8 december 2021 als opmerking van de psychotherapeut vermeld: “Eindelijk komt nu alles boven. Dat is op zichzelf grote winst. Hij heeft zelf het
gevoel dat hij helemaal aan de grond zit. Geef aan hem de boodschap dat hij heel erg
trots op zichzelf mag zijn omdat hij al zo ver gekomen is. Vraag aan [klager]: wat
wil je als eerst
aanpakken.” Hieruit blijkt ook dat de psychotherapeut zijn eigen ideeën over het succesvolle
verloop van de therapie heeft laten prevaleren boven de wens van klager om expliciet
over de
intensiteit en het verloop van de therapie te spreken. Uit het dossier blijkt voldoende
dat de
echtgenote van klager op 15 december 2021 meekwam naar het gesprek om met klager en
de
psychotherapeut te overleggen over de vraag hoe het verder moest met de therapie.
In het dossier is
echter niet vermeld waar dit gesprek over is gegaan. De aantekeningen bij die datum
zijn vrijwel
dezelfde als die over het gesprek op 8 december 2021 – zoals op meer plaatsen in het
dossier –; er
staat alleen bij 15 december 2021 vermeld dat klager samen met zijn vrouw op gesprek
is gekomen. De
psychotherapeut heeft in een e-mail aan klager van 27 september 2022 ook erkend dat
hij aan het
afmaken van het verslag niet is toegekomen. In het klaagschrift schrijft klager over
het gesprek
van 15 december 2021 dat hij en zijn vrouw – na de aanvaring tussen haar en de psychotherapeut
– hebben
aangegeven dat het op deze manier niet goed met hem ging en dat het proces te heftig
voor hem was.
Volgens klager heeft de psychotherapeut daarop alleen gezegd dat het proces perfect
verloopt en dat
hij absoluut geen reden heeft tot zorg. Daarvoor geldt dus hetzelfde als wat hiervoor
is overwogen
over dit onderwerp ten aanzien van 8 december 2021: er is niet over het beloop en
de impact van de
behandeling gesproken en de psychotherapeut heeft alleen zijn eigen mening gegeven.
Dit betekent
dat hij onvoldoende oog heeft gehad voor de signalen van klager over de intensiteit
van de
therapie. Mede gelet op de aard van de algehele problematiek van klager en zijn kwetsbaarheid
op
dat moment, had de psychotherapeut dit onderwerp uitdrukkelijk in bespreking behoren
te brengen.
Dat hij dat niet heeft gedaan, getuigt ook van onvoldoende respect voor de autonomie
en de persoon
van klager.
5.9 Uit het voorgaande volgt dat de psychotherapeut niet de zorg heeft betracht
die hij jegens
klager in acht had moeten nemen.
Klachtonderdelen d) niet reageren op verzoek klager tot beëindiging behandelrelatie
en
e) onzorgvuldige dossiervorming
5.10 Volgens klager is de psychotherapeut niet professioneel omgegaan met de beëindiging
van de
behandeling door daar helemaal niet op te reageren, zelfs niet met een ontvangstbevestiging.
Hoewel
de psychotherapeut aanvoert dat hij wilde afwachten of klager nog op zijn besluit
zou terugkomen,
is het dossier op 29 december 2021 gesloten. Pas nadat klager zijn dossier had opgevraagd,
is hem
in september 2022 een afsluitende conceptbrief gestuurd, bestemd voor zijn huisarts.
De daarin
genoemde reden van beëindiging van de behandeling door klager komt niet overeen met
de redenen die
klager in zijn brief van eind december 2021 aan de psychotherapeut heeft vermeld,
zo stelt klager.
5.11 De psychotherapeut heeft naar voren gebracht dat blijkens de brief van klager
geen sprake was
van een verzoek of een voorstel, maar van een onderbouwd besluit om de behandeling
te beëindigen. Deze breuk kwam voor hem helemaal onverwacht. Hij was er door overrompeld
en vond het spijtig. Omdat het besluit zo helder was verwoord, inclusief een dankwoord
voor de therapie, heeft hij het gerespecteerd. Omdat de ervaring leert dat een cliënt
soms terugkomt op een dergelijk besluit, heeft hij er aanvankelijk voor gekozen om
het dossier niet
direct af te sluiten. De afsluiting van het dossier op 29 december 2021 was een administratieve
handeling met het oog op de invoering van het zorgprestatiemodel. Alle dossiers moesten
daarvoor
worden afgesloten en de datum van afsluiting was daarbij de datum van het laatste
contact. De
formele afsluiting van het dossier is aan zijn aandacht ontsnapt, zo voert de psychotherapeut
aan.
Inmiddels wordt er in de praktijk standaard na vier weken een afsluitende brief aan
de huisarts
verzonden.
5.12 Het college overweegt dat klachtonderdeel d) gegrond is en klachtonderdeel e)
gedeeltelijk
gegrond. Het is navolgbaar dat de psychotherapeut in de brief geen verzoek van klager
heeft gelezen
om de behandelrelatie te beëindigen, maar een besluit en het is te begrijpen dat hij
dit besluit
heeft gerespecteerd. Na een intensieve therapie van bijna twee jaar, waarin de psychotherapeut
–
zoals blijkt uit de Websos-formulieren van klager – een belangrijke steunpilaar voor
klager was
geworden, getuigt het echter niet van goede zorg om geen enkele reactie te geven op
dit besluit van
klager. Onder die omstandigheden lag het op zijn weg om klager tenminste een berichtje
te sturen en
hem mee te delen dat hij welkom was voor een gesprek over dit besluit. In aanvulling
op wat
hiervoor onder 5.7 is overwogen over de reflectie op overdracht en tegenoverdracht
in de therapie,
merkt het college op dat het de psychotherapeut zou hebben gepast om bij de ontvangst
van deze
brief te reflecteren op de uitgebreide redenen die klager geeft voor de opzegging
van de
behandeling. Van passende zelfreflectie bij de psychotherapeut is ook op dit moment
echter niet
gebleken. Hij heeft enerzijds, zowel in de therapie zelf als in het verweerschrift,
duidelijk
gemaakt dat de therapie in zijn ogen tot oktober 2021 succesvol verliep (zie ook hiervoor
onder
5.5). Bij gelegenheid van het mondelinge vooronderzoek is door of namens de psychotherapeut
echter
betoogd dat klager niet open was, op een bepaald niveau bleef steken en dat hij –
de
psychotherapeut – ‘niet dieper kwam’. Dat was een worsteling voor hem, reden om de
casus van klager
in supervisie in te brengen, zo betoogt de psychotherapeut. Dit is aantoonbaar onjuist.
Ter zitting
is gebleken dat de psychotherapeut van maart 2021 tot september 2021 een supervisietraject
heeft
gevolgd, gericht op zijn registratie als senior schematherapeut. Klager heeft hem
toestemming
gegeven om daarbij zijn casus in te brengen, inclusief geluidsopnamen van de behandelgesprekken.
Ook casus van andere cliënten zijn in dit supervisietraject ingebracht. Deze supervisie
had dus
niets te maken met het vastlopen van het behandeltraject of het gebrek aan openheid
van klager.
Daarvan was in de bedoelde periode helemaal geen sprake. Verder heeft de psychotherapeut
in het
dossier van klager op 17 en 24 november 2021 genoteerd: “plots komt de hele [voornaam klager] in
beeld.” Er is in het dossier dan ook geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de suggesties
van de
zijde van de psychotherapeut dat het aan de problematiek van klager ligt dat het behandeltraject
uiteindelijk niet succesvol is afgesloten. Het is dan ook ongepast dat hij die suggestie
heeft
gewekt.
5.13 In het dossier dat aan het college ter beschikking is gesteld, wordt de brief
van klager van
29 december 2021 niet vermeld. De brief is ook niet in het dossier opgenomen. Het
dossier maakt
evenmin melding van de overweging dat de psychotherapeut nog niet op de brief reageert
omdat klager
nog van gedachten kan veranderen. Het zou beter zijn geweest als deze informatie wel
in het dossier
zou zijn opgenomen. De sluiting van het dossier op 29 december 2021 is niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar, omdat juist is dat in december 2021 alle dossiers administratief moesten
worden
afgesloten in verband met het op handen zijnde zorgprestatiemodel. Het feit dat het
dossier daarna
pas in september 2022 is afgesloten en dat de conceptbrief aan de huisarts ook toen
pas is
opgesteld, is slordig, maar de klinisch psycholoog heeft daar een verklaring voor
gegeven en naar
voren gebracht dat de werkwijze inmiddels is aangepast. Er is naar het oordeel van
het college geen
sprake van tuchtrechtelijk verwijtbare nalatigheid.
5.14 De brief aan de huisarts vermeldt ten aanzien van de reden van de beëindiging
van de
behandeling: “Er leek sprake van een vruchtbaar traject waarbij mijnheer zich veilig voelde binnen
de werkrelatie die we met elkaar hadden opgebouwd. De bewustwording van achterliggende
pijnlijke
gevoelens leidde tot toename van de klachten. Mijnheer vond het moeilijk om deze te
verdragen. Er
ontstond verschil van inzicht over de instandhoudende factoren. Hij voelde zich hierin
niet gezien
en gehoord. Aansluitend heeft mijnheer via een brief te kennen gegeven dat hij de
behandeling
stopte. (…)”. Deze inhoud van de brief is, objectief bezien, beknopt en abstract geformuleerd maar
niet in strijd met de door klager opgegeven redenen.
5.15 Klachtonderdeel e) is daarom niet gegrond.
Klachtonderdeel f) schending geheimhoudingsplicht
5.16 Klager verwijt de psychotherapeut dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden
door
gegevens over de behandeling te delen met zijn (verweerders) echtgenote, terwijl hij
wist dat daar
geen toestemming voor was gegeven.
5.17 De psychotherapeut heeft tegen dit klachtonderdeel aangevoerd dat klager met
hem heeft
besproken dat het voor hem ingewikkeld voelde dat zijn vrouw een baan kreeg bij de
instelling waar
de vrouw van de psychotherapeut al werkzaam was. Dat houdt niet in dat hij geen toestemming
gaf om
gegevens te delen. Klager heeft er zelf voor gekozen om de behandeling bij hem te
vervolgen toen er
opgeschaald werd naar een SGGZ-traject. Ook is geen sprake van schending van het beroepsgeheim
als
de echtgenote van de psychotherapeut deel uitmaakt van een intervisiegroep waarin
hij de casus van
klager bespreekt, omdat de casuïstiek in dat overleg geanonimiseerd besproken wordt
ten aanzien van
derden. Zijn vrouw en hij voeren voor elkaar werkzaamheden uit en vormen zo als directe
collega’s
een team. Zij zijn zich bewust van het beroepsgeheim ten aanzien van derden buiten
hun praktijk, zo
stelt de psychotherapeut.
5.18 Het college overweegt dat in dit verband de volgende artikelen van de Beroepscode
van belang
zijn.
“III.1.1 Bij het aangaan van de behandeling ontstaat er tussen de psychotherapeut
en de cliënt een
vertrouwensrelatie waarin voor de psychotherapeut een geheimhoudingsplicht jegens
derden besloten
ligt met betrekking tot uit de behandelrelatie, waaronder begrepen voorafgaand of
tussentijds
onderzoek, verkregen kennis.
III.3.1.2 De psychotherapeut behoeft voor het geven van inzage in of het verstrekken
van op de
behandeling van de cliënt betrekking hebbende persoonlijke gegevens aan ieder die
niet bij de
behandeling betrokken is de schriftelijke en gerichte toestemming van de cliënt, tenzij
de
psychotherapeut ingevolge wettelijk voorschrift tot gegevensverstrekking verplicht
is.
III.3.2.1.1 De psychotherapeut heeft het recht om ook zonder toestemming van de cliënt
informatie
over hem met derden te bespreken in zoverre deze informatie-uitwisseling plaats vindt
in het kader
van intake- en voortgangsbesprekingen of in supervisie-, intervisie- of consultatieverband.
III.3.2.1.2 De psychotherapeut is gehouden om de in art. III.3.2.1.1 bedoelde informatie
zoveel als
mogelijk is te anonimiseren alvorens deze te presenteren in de in dat artikel genoemde
verbanden.”
Onder het begrip ‘derden’ in artikel III.1.1 valt ook de echtgenoot van een psychotherapeut.
Daarbij is niet van belang dat die echtgenoot zelf ook psychotherapeut is. Dit kan
anders liggen
als een echtgenoot secretariële werkzaamheden verricht, maar de bemoeienis van de
vrouw van de
psychotherapeut in zijn praktijk strekte zich in de zaak van klager verder uit dan
louter
secretarieel werk. Zo heeft zij door haar aanwezigheid als deelnemer aan de intervisiebijeenkomst
uitgebreide kennis gekregen van de problematiek waar klager mee kampte, was zij op
de hoogte van
‘behandelproblemen’ en heeft zij ook de afsluitbrief aan de huisarts opgesteld, terwijl
zij precies
wist wie hij was en wie zijn echtgenote was: haar directe collega. Uit de uitlatingen
van de
psychotherapeut en zijn echtgenote in het verweerschrift en tijdens het mondelinge
vooronderzoek
blijkt dat verweerster en haar echtgenoot ervan uitgaan dat zij volledig op de hoogte
kunnen en
mogen zijn van elkaars cliënten en hun behandeling en dat zij zich uitsluitend bewust
zijn van hun
geheimhoudingsplicht jegens derden buiten de praktijk. Dit is in strijd met de geheimhoudingsplicht
die zij ieder ten opzichte van hun eigen cliënten hebben. Vanaf het moment dat de
psychotherapeut
wist dat de echtgenote van klager bij dezelfde instelling ging werken als zijn vrouw,
terwijl
klager ervoor koos om de behandeling bij hem voort te zetten, had de psychotherapeut
ervoor moeten
zorgen dat zijn echtgenote geen enkele bemoeienis met het dossier van klager meer
zou hebben. Dat
klager niet heeft gezegd dat hij geen toestemming verleende voor het verstrekken van
gegevens aan
de vrouw van de psychotherapeut, is een omdraaiing van de verantwoordelijkheden. Klager
heeft de
psychotherapeut hierover meegedeeld dat hij de samenwerking tussen de beide echtgenotes
niet onoverkomelijk vond als zijn traject gescheiden zou blijven van die collegiale
relatie. Daaruit volgt al dat klager de psychotherapeut geen toestemming gaf om gegevens
met zijn (verweerders) echtgenote te delen. Bovendien behoefde de psychotherapeut
daarvoor expliciete toestemming van klager. Nu die toestemming er niet was, had de
psychotherapeut de casus van klager ook niet in de intervisiebijeenkomst van 9 december
2021 in aanwezigheid van zijn vrouw mogen
bespreken, nu daarbij de in artikel III.3.2.1.2 bedoelde anonimiteit niet kon worden
gewaarborgd.
5.19 De psychotherapeut heeft dus in strijd met zijn geheimhoudingsplicht en daarmee
tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Slotsom
5.20 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a), b), c), d) en
f) gegrond zijn
en klachtonderdeel e) ongegrond.
Maatregel
5.21 Gelet op de aard en ernst van het handelen van de psychotherapeut is – ter bescherming
van
eventuele toekomstige cliënten – een schorsing van zijn bevoegdheid om als psychotherapeut
te
werken passend. Vooral het gebrek aan zelfreflectie en aan respect voor de persoonlijke
levenssfeer
van klager en zijn echtgenote, naast het gebrek aan inzicht in de implicaties van
het
beroepsgeheim, vormen ernstige inbreuken op de professionele verplichtingen van een
psychotherapeut. Het is bovendien duidelijk geworden dat hierbij geen sprake is van
een incident:
de psychotherapeut en zijn vrouw hebben in hun beide praktijken structureel een zorgwekkend
gebrek
aan inzicht in de reikwijdte van het beroepsgeheim dat zij over en weer ook jegens
elkaar hebben,
en daarmee voor het belang van de privacy van hun beider cliënten en andere betrokkenen.
Gelet
hierop, en mede gezien de pogingen van de psychotherapeut om zijn verantwoordelijkheden
af te
wentelen op klager als zijn cliënt, ziet het college onvoldoende aanleiding om een
lichtere
maatregel op te leggen. Namens de psychotherapeut is ter zitting aangevoerd dat hij
vanwege
gezondheidsproblemen zijn praktijk aan het afbouwen is. Het college heeft echter onvoldoende
concrete informatie ontvangen om daar vanuit te kunnen gaan.
5.22 Omdat de psychotherapeut niet eerder een tuchtklacht heeft gekregen, zal het
college een
voorwaardelijke schorsing opleggen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd
van twee jaar.
Dat betekent dat de psychotherapeut bevoegd blijft zijn beroep uit te oefenen, tenzij
hij voor het
einde van de proeftijd opnieuw tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. In dat geval kan
het bevoegde
college de voorwaardelijke schorsing omzetten in een onvoorwaardelijke schorsing.
Publicatie
5.23 In het algemeen belang zal deze beslissing worden aangeboden ter publicatie
aan het
Tijdschrift voor Psychotherapie. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere psychotherapeuten
mogelijk van deze zaak kunnen leren. Dit zal plaatsvinden zonder vermelding van namen
of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens. Deze publicatie staat los
van de openbare kennisgeving van deze uitspraak door de minister als bedoeld in artikel
11 in samenhang met artikel 9 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG).
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) gegrond;
- schorst de bevoegdheid van de psychotherapeut om de aan de inschrijving in het
BIG- register
verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden;
- beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college
later anders
mocht bepalen omdat de psychotherapeut voor het einde van een proeftijd van twee jaren
zich
schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede
zorg die hij als
psychotherapeut behoort te betrachten, of dat in strijd is met hetgeen een behoorlijk
psychotherapeut betaamt;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is
geworden;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de psychotherapeut
in het
BIG-register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te
oefenen;
- verklaart klachtonderdeel e) ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen
of andere herleidbare gegevens ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift
voor
Psychotherapie.
Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, R.P. Wijne, lid-jurist,
C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, G.G.A. Schuitemaker en A.T. Prinsen-Reinders, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.