ECLI:NL:TGDKG:2024:46 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/747786 / DW RK 24/111 MK/SM
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2024:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-05-2024 |
Datum publicatie: | 28-05-2024 |
Zaaknummer(s): | C/13/747786 / DW RK 24/111 MK/SM |
Onderwerp: | BFT |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht gegrond. Maatregel: ontzetting uit het ambt; vijf jaar niet als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder werkzaam kunnen zijn. Onder meer vanwege een bewaringstekort. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 24 mei 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/747786 / DW RK 24/111 MK/SM ingesteld door:
HET BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
klaagster,
gemachtigden: mr. A. van den Brink en mr. J. Feikema,
tegen:
[ ],
voormalig gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin.
Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 maart 2024, heeft klaagster, hierna: het BFT, een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift van 2 april 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 april 2024 alwaar de gemachtigden van het BFT, de gerechtsdeurwaarder en diens gemachtigde zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 24 mei 2024.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Lopende een onderzoek is bij het BFT het ernstige vermoeden gerezen dat de gerechtsdeurwaarder een bewaringstekort heeft laten ontstaan en heeft laten bestaan in strijd met artikel 19 Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw), dat hij ten onrechte gelden heeft onttrokken aan de derdenrekeningen ten behoeve van zichzelf en dat hij gelden van de kwaliteitsrekening naar de kantoorrekening heeft overgeboekt terwijl sprake was van een bewaartekort. Om die reden heeft het BFT op 1 september 2023 een verzoek om een schorsing ex artikel 38 Gdw ingediend. Bij mondelinge uitspraak van 7 september 2023 heeft de Kamer voor gerechtsdeurwaarders een schorsing opgelegd voor de maximale duur van zes maanden (ECLI:NL:TGDKG:2023:63).
- De uitkomsten van het afgeronde onderzoek zijn voor het BFT reden om de normschendingen, als omschreven in onderzoeksrapport van 25 januari 2024, aan de kamer voor te leggen in de vorm van een tuchtklacht. Daarbij heeft het BFT aangegeven dat op basis van de ernst van de normschendingen naar haar mening een ontzetting uit het ambt een passende maatregel is. Daarnaast heeft het BFT aangegeven dat het onwenselijk is dat iemand, die het vertrouwen van de maatschappij in de beroepsgroep door zijn handelen zodanig heeft geschonden dat justitiabelen daadwerkelijk benadeeld zijn (ten behoeve van de gerechtsdeurwaarder zelf), niet op korte termijn weer als toegevoegd gerechtsdeurwaarder in dezelfde beroepsgroep werkzaam zou moeten kunnen zijn.
- De gerechtsdeurwaarder heeft inmiddels zelf ontslag genomen als gerechtsdeurwaarder.
2. De klacht
Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende:
- het laten ontstaan en laten bestaan van een bewaringstekort;
- het doen van onterechte onttrekkingen van de kwaliteitsrekening naar een eigen rekening;
- het overboeken van gelden van de derdenrekening naar de kantoorrekening terwijl sprake was van een bewaringstekort;
- het te laag weergeven van de bewaarplicht in de gegevensindiening aan het BFT;
- het in strijd met artikel 8 lid 2 Btag aan debiteuren kosten in rekening brengen voor vergeefse beslagen in dossiers waar geen beslag is gelegd op roerende zaken;
- het in strijd met artikel 475aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teveel kosten verhalen op debiteuren;
- het niet tijdig overbetekenen van processen-verbaal;
- het ten onrechte niet opmaken van een proces-verbaal ten aanzien van de bankbevragingen;
1. het niet voldoen aan de minimumeis van liquiditeit.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
3.1 De gerechtsdeurwaarder voert geen verweer tegen de door het BFT geconstateerde normschendingen. De gerechtsdeurwaarder erkent ernstige fouten te hebben gemaakt, vooral met betrekking tot de bewaring van derdengelden. Ook vertoonde zijn (financiële) administratie diverse tekortkomingen. Vanwege de ernst van die tekortkomingen heeft de gerechtsdeurwaarder ontslag genomen als gerechtsdeurwaarder. Hij realiseert zich dat de kamer dan nog evengoed de maatregel van ontzetting uit het ambt kan opleggen. De gerechtsdeurwaarder zal zich daartegen niet verweren.
3.2 De gerechtsdeurwaarder doet echter een uitdrukkelijke beroep aan de kamer om ingevolge artikel 43 lid 8 Gdw een relatief kort termijn te bepalen waarna de gerechtsdeurwaarder opnieuw aan een gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd. Daartoe voert de gerechtsdeurwaarder aan dat alle klachtonderdelen betrekking hebben op de exploitatie van het kantoor en op de inrichting van de administratie en de kantoororganisatie. Met betrekking tot de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zijn ambtelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd zijn geen (ernstige) tekortkomingen gesignaleerd die het functioneren van de gerechtsdeurwaarder als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder in de weg zullen staan.
3.3 Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 De gerechtsdeurwaarder is ingevolge artikel 34 Gdw aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. Ingevolge artikel 34 lid 5 Gdw geldt dit ook na het ontslag van een gerechtsdeurwaarder voor zover het ziet op handelen of nalaten gedurende de tijd dat werkzaamheden als deurwaarder werden uitgevoerd.
4.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht (in bijzonder onderdelen a t/m d) is dat een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 Gdw –samengevat – wordt verplicht één of meer kwaliteitsrekeningen aan te houden die uitsluitend bestemd zijn voor gelden die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich heeft. Gelden die aan de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. Ten laste van die rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende. De gerechtsdeurwaarder is verplicht een tekort in het saldo van die rekening terstond aan te vullen, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hem ter zake van het tekort geen verwijt kan worden gemaakt. Blijkens de memorie van toelichting strekt het bepaalde in voormeld artikel er toe derden, voor wie de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden tijdelijk gelden onder zich neemt, te beschermen tegen déconfitures, fraude daaronder begrepen.
4.3 In vaste jurisprudentie is bepaald dat wanneer een gerechtsdeurwaarder niet voldoet aan de in artikel 19 Gdw opgenomen bewaringsplicht, er inbreuk wordt gemaakt op het vertrouwen dat de maatschappij in de gerechtsdeurwaarder heeft en ook moet kunnen hebben. Dat leidt ertoe dat in de tuchtrechtspraak bij schending van de bewaringsplicht in beginsel een ontzetting uit het ambt wordt uitgesproken (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4675). Onder omstandigheden kan de tuchtrechter afwijken van dit uitgangspunt. Onderzocht wordt of dergelijke omstandigheden in dit geval aanwezig zijn.
4.4 Nu de gerechtsdeurwaarder er bewust voor heeft gekozen geen verweer te voeren zodat de klacht – op alle onderdelen – onweersproken is, acht de kamer de klacht gegrond. Het dossier geeft geen aanleiding hier anders over te oordelen.
4.5 Gelet op het bepaalde in artikel 43 lid 8 Gdw komt aan de maatregel van ontzetting uit het ambt een zelfstandige betekenis toe, aangezien in het geval van een ontzetting uit het ambt tevens de termijn dient te worden bepaald waarbinnen betrokkene niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd. Deze maatregel verhindert dat de oud-gerechtsdeurwaarder na zijn ontslag toch nog wordt benoemd tot waarnemer of toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
4.6 De gerechtsdeurwaarder heeft de kamer verzocht de hiervoor beschreven termijn op drie maanden te bepalen omdat hij aan de slag wil als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder. Hij heeft geen ambitie om tot waarnemend gerechtsdeurwaarder (hierna: waarnemer) te worden benoemd en heeft er geen bezwaar tegen wanneer de termijn waarbinnen hij niet tot waarnemer kan worden benoemd langer wordt gesteld dan drie maanden. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de gerechtsdeurwaarder een onderscheid gemaakt tussen de gerechtsdeurwaarder en toegevoegd-gerechtsdeurwaarder. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de normschendingen (vooral met betrekking tot bewaring van derdengelden) en de diverse (financiële) administratieve tekortkomingen toegeschreven moeten worden aan de rol van de gerechtsdeurwaarder die een onderneming drijft. Een toegevoegd-gerechtsdeurwaarder doet dat niet. In die hoedanigheid zal de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd zijn tot beheer en beschikking over de kwaliteitsrekening en zal hij niet langer verantwoordelijk zijn voor de inrichting van de kantoororganisatie en de administratie. Nu het BFT ten aanzien van zijn ambtelijke werkzaamheden geen ernstige tekortkomingen heeft gesignaleerd, bestaat er geen grond om te twijfelen aan zijn geschiktheid als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder.
4.7 De kamer begrijpt dat de gerechtsdeurwaarder dit onderscheid benadrukt. De gerechtsdeurwaarder moet zich immers nog enige tijd op arbeidsmarkt begeven tot zijn pensioen en daarbij doet hij het liefst het werk waarvoor hij is opgeleid en waar hij, naar eigen zeggen, goed in is. Om te oordelen over zijn geschiktheid als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder na een “afwezigheid” van drie maanden is het van belang aan te stippen wat de gerechtsdeurwaarder wordt verweten.
4.8 Uit het onderzoeksrapport van 25 januari 2024 van het BFT volgt dat de gerechtsdeurwaarder in ieder geval:
- met 57 overboekingen € 165.822,22 heeft onttrokken aan dossiers en met 17 overboekingen € 56.807,14 heeft onttrokken aan de derdengeldrekening zonder dat hierbij een specifiek dossier betrokken lijkt te zijn. Dit betrof de periode 2014 t/m november 2023. Uit de door het BFT overgelegde rapportage blijkt dat onttrekkingen op verhullende wijze in de administratie waren opgenomen met een onjuiste naam of omschrijving. Daarbij is gebruikt gemaakt van (i) zogenaamde verzameldossiers waar kleine overschotten van dossiers naar toe werden overgeboekt en (ii) de gelden die in het kader van faillissementen of overlijden van eisers bleven staan en uiteindelijk op verhullende wijze werden onttrokken aan de derdengeldrekening. Gelden die uiteindelijk eindigde op de privérekening van de gerechtsdeurwaarder of zijn echtgenote;
- in totaal € 74.456,57 overgemaakt (althans: dit is onder zijn verantwoordelijkheid overgemaakt) van de derdengeldenrekening naar de kantoorrekening terwijl er op 1 augustus 2023 sprake was van een cumulatief tekort van € 107.347,91;
- de bewaringspositie hoger gepresenteerd dan dat hij daadwerkelijk was;
- in strijd met artikel 8 Btag € 92.899,22 aan kosten voor vergeefse beslagen in rekening gebracht bij debiteuren ook als deze pogingen niet werden gevolgd door een beslag roerende zaken. Een deel hiervan is daadwerkelijk op debiteuren verhaald. Dit heeft tussen 1 januari 2014 en 7 september 2023 plaatsgevonden;
- in de periode van 4 januari 2021 tot en met 17 oktober 2023 in 89 dossiers vaker kosten geboekt dan er aan de debiteuren in die dossiers was gemeld. Ten onrechte is daarbij een bedrag van € 8.007,63 aan kosten geboekt die daadwerkelijk zijn verhaald op debiteuren. Het betreft hier ook ten onrechte geboekte (en geïnde) kosten in verband met meerdere boekingen voor informaties ex artikel 475aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- in de periode 1 januari 2018 tot en met 7 september 2023 tenminste 1.236 derdenbeslagen en 66 processen-verbaal van beslag roerende zaken niet binnen de wettelijke termijn heeft overbetekend.
4.9 De hiervoor aangehaalde klachtonderdelen hebben zich geopenbaard in feitelijk handelen dat, omdat de wetgever dat zo bepaald heeft, in beginsel teruggevoerd moet worden naar de (eindverantwoordelijke) gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft aan de hand van deze systematiek het argument gevoerd dat hij in zijn hoedanigheid van toegevoegd-gerechtsdeurwaarder (i) deze handelingen, die zien op de kwaliteitsrekening de inrichting van de kantoororganisatie en de administratie, niet meer kan verrichten en (ii) daar als gerechtsdeurwaarder niet meer voor verantwoordelijk is. De kamer deelt deze conclusie niet.
4.10 Uit het jarenlange onttrekken van gelden aan de derdengeldrekening op verhullende wijze, waarbij (derden)gelden naar zichzelf of naar personen in zijn privésfeer zijn overgemaakt, blijkt volstrekt onverantwoord gedrag. Dat geldt ook voor het ten onrechte boeken van kosten in dossiers die vervolgens bij debiteuren in rekening zijn gebracht. De duur en de omvang van de verschillende handelingen laten daarbij een structureel gebrek aan verantwoord gedrag zien. Van een gerechtsdeurwaarder die ruim 30 jaar in dit vak zit had anders verwacht mogen worden. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij blijk gegeven geen oog te hebben gehad voor opdrachtgevers, voor debiteuren, voor het risico waar hij zijn personeel aan blootstelde of het aanzien van het ambt. De opmerking van de gerechtsdeurwaarder dat het binnen korte tijd is misgegaan – waarbij (ook) wordt gewezen naar zijn zakenpartner – wordt niet ondersteund door de bevindingen van het BFT. De kamer laat deze handelswijze zwaar wegen omdat het laat zien dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met een element waar een gerechtsdeurwaarder bij uitstek voor moet staan: integriteit. Door de eigen (financiële) belangen stelselmatig te laten prevaleren boven de belangen van anderen wiens belangen juist ook aan de gerechtsdeurwaarder zijn toevertrouwd, heeft de gerechtsdeurwaarder niet integer gehandeld. De ernst van de klacht ziet, wat de kamer betreft, dan ook op de grove schending van integriteitsnormen.
4.11 De KBvG heeft voor de gerechtsdeurwaarder kernwaarden[1] geïdentificeerd. Deze zijn betrouwbaar en integer, onafhankelijk en onpartijdig, dienstbaar en vakbekwaam. Uit eigen ledenonderzoek (2015) blijkt dat de belangrijkste drie kernwaarden voor het ambt betrouwbaarheid (96%), onafhankelijkheid (85%) en rechtvaardigheid (85%) zijn. “Dat is ook belangrijk nu de gerechtsdeurwaarder zichzelf telkens opnieuw de beroepsethische vraag moet stellen wat een goed gerechtsdeurwaarder in een concrete casus betaamt”[2]. Het onderzoeksrapport van het BFT laat zien dat de gerechtsdeurwaarder zichzelf talloze keren die vraag had kunnen stellen: bij het (laten) overboeken van gelden naar privé of kantoor en bij het (laten) incasseren van onterechte kosten. Als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder die ambtshandelingen uitvoert, zal die beroepsethische vraag zich nog steeds aandienen. Hij zal immers, naast het zorgdragen voor tijdige (over)betekenen van stukken, zich ontfermen over gelden ten behoeve van rechthebbenden die hem bereiken via executieverkopen, beslagleggingen, contante betalingen aan de deur, etc. etc. Daarnaast zal het onderscheid tussen een toegevoegd-gerechtsdeurwaarder en een gerechtsdeurwaarder voor derden niet steeds kenbaar zijn. Tot slot is ook bij het verrichten van ambtshandelingen door een toegevoegd-gerechtsdeurwaarder vereist dat integer wordt gehandeld.
4.12 Het vorenstaand betekent dat, gegeven de ernst van de vastgestelde normschending, er grote twijfel bestaat aan de geschiktheid van gerechtsdeurwaarder als gerechtsdeurwaarder, maar ook als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder. Een korte termijn van afwezigheid voor die laatste functie ligt dan ook niet in de reden. Het door de gerechtsdeurwaarder aangevoerde onderscheid leidt niet tot een ander oordeel.
5. Maatregel
5.1 Het voorgaande leidt ertoe dat de door het BFT ingediende klacht gegrond wordt verklaard. Nu er geen omstandigheden zijn die maken dat van het onder overweging 4.3 vermeld uitgangspunt van het hof dient te worden afgeweken, zal aan de gerechtsdeurwaarder op grond van het voorgaande de maatregel van ontzetting uit het ambt worden opgelegd.
5.2 Gelet op de aard en de ernst van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder acht de kamer het aangewezen de termijn waarbinnen de gerechtsdeurwaarder niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd, te bepalen op vijf jaar.
6. Kosten(veroordeling)
6.1 Per 1 januari 2018 is de Gdw gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).
6.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer hem op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan kosten van behandeling van de klacht door de kamer. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.3 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van ontzetting uit het ambt;
- bepaalt de termijn waarbinnen de gerechtsdeurwaarder niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd op vijf jaren, welke maatregel van kracht wordt op een na onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder mee te delen datum;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
[1] KBvG meerjarenbeleidsplan 2016-2020
[2] Citaat uit de Gerechtsdeurwaardersverordening