ECLI:NL:TADRSHE:2024:75 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-031/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:75
Datum uitspraak: 27-05-2024
Datum publicatie: 29-05-2024
Zaaknummer(s): 24-031/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Overige (tussen)beslissingen
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Tussenbeslissing. De raad stelt vast dat klachtonderdeel 5 door de ter zitting van de raad door klaagster gegeven nadere toelichting,  een andere onderbouwing en lading heeft gekregen. De raad is van oordeel dat het debat over die nadere onderbouwing nog onvoldoende is gevoerd. De raad ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om klaagster in de gelegenheid te stellen klachtonderdeel 5 nader toe te lichten. Verweerder wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. De raad houdt in afwachting van de nadere toelichting van klaagster en de reactie daarop van verweerder de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 27 mei 2024

in de zaak 24-031/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde:
mr. S. Smits-Emons, advocaat te Echt


over:

verweerder
gemachtigde:
mr. L. Dufour, advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij klachtformulier van 16 mei 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 12 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-050 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 april 2024. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door mr. E, advocaat, en verweerder, bijgestaan door mr. D, advocaat, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de volgende nagekomen stukken: 
-    de e-mailberichten met bijlage van verweerders gemachtigde van 6 en 7 maart 2024.

2    KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat: 

    1.     hij een beroepsfout heeft gemaakt doordat hij de memorie van grieven niet tijdig heeft ingediend;

    2.    hij aan klaagster onjuiste informatie heeft verstrekt door, toen hij de beroepsfout had erkend, aan klaagster voor te houden dat het goed zou komen;
    3.    hij klaagster heeft geadviseerd om hoger beroep in te stellen, terwijl dit – zo blijkt uit het standpunt dat hij in de beroepsaansprakelijkheidskwestie heeft ingenomen – naar zijn oordeel geen kans van slagen had;
    4.    hij geen doelmatige en voortvarende behandeling heeft nagestreefd en ten laste van klaagsters verzekering onnodige kosten heeft gemaakt;
    5.    de door verweerder gefactureerde bedragen ten onrechte zijn gedeclareerd en aan klaagster moeten worden gerestitueerd. 

3    BEOORDELING

3.1    Klachtonderdeel 5 ziet op de met het opstellen van de memorie van grieven samenhangende kosten. Klaagster heeft gesteld dat de door verweerder gefactureerde bedragen ten onrechte zijn gedeclareerd en dienen te worden gerestitueerd. Klaagster heeft in dat verband in de klachtbrief aan de deken naar voren gebracht dat de met het opstellen van de memorie van grieven samenhangende  kosten onnodig waren omdat de appelprocedure naar het oordeel van verweerder – zo blijkt uit het standpunt dat hij in de beroepsaansprakelijkheidskwestie heeft ingenomen –geen kans van slagen had. Ter zitting heeft klaagster ter toelichting op dit onderdeel van de klacht naar voren gebracht dat de bij haar in rekening gebrachte kosten, betrekking hebbend op de met het opstellen van de memorie van grieven samenhangende werkzaamheden, aan haar moeten worden terugbetaald, omdat die werkzaamheden vanwege het te laat indienen van de memorie, geen enkele waarde hebben gehad. Klaagster heeft in dit verband voorts gesteld dat het budget van de rechtsbijstandsverzekeraar inmiddels was volgelopen, waardoor zij de procedure tegen verweerder deels zelf heeft moeten betalen.  

3.2    De raad stelt vast dat klachtonderdeel 5 door de ter zitting van de raad door klaagster gegeven nadere toelichting,  een andere onderbouwing en lading heeft gekregen. De raad is van oordeel dat het debat over die nadere onderbouwing nog onvoldoende is gevoerd. 

3.3    De raad ziet in het hiervoor overwogene aanleiding om klaagster in de gelegenheid te stellen klachtonderdeel 5 nader toe te lichten. Verweerder wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. De raad houdt in afwachting van de nadere toelichting van klaagster en de reactie daarop van verweerder de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

BESLISSING

De raad van discipline:

  -    stelt klaagster in de gelegenheid binnen drie weken na de datum van deze beslissing een nadere toelichting van klachtonderdeel 5 aan de raad  toe te sturen, waarna verweerder de gelegenheid krijgt daarop binnen drie weken schriftelijk te reageren;
-    houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 27 mei 2024