ECLI:NL:TGZRAMS:2024:133 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6514

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:133
Datum uitspraak: 28-05-2024
Datum publicatie: 28-05-2024
Zaaknummer(s): A2023/6514
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een neuroloog. Klager verwijt de neuroloog dat zij weigert om een klinische brief te maken, omdat klager wil dat deze alleen aan hem en niet aan zijn huisarts wordt verzonden. Klager heeft een eerdere klacht tegen de neuroloog hierover ingetrokken. Het college oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat klager zijn klacht opnieuw indient. Er is verder geen wet- of regelgeving waaruit volgt dat een patiënt recht heeft op een specialistenbrief. Klager heeft ook niet vermeld waaraan hij zijn stelling ontleent dat hij recht heeft op zo’n brief, enkel voor eigen inzage en gebruik. Als een dergelijke brief niet ook aan de huisarts van de patiënt wordt gestuurd, dient deze geen redelijk doel. Het doel van een klinische brief is namelijk het waarborgen van de continuïteit van de zorg. Er bestaat dus geen verplichting voor een zorgverlener om aan een dergelijk verzoek gehoor te geven. Het college vindt het dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de neuroloog geen klinische brief heeft opgesteld, gelet op het verzoek van klager om deze alleen naar hem en niet naar zijn huisarts te sturen. De overige klachtonderdelen zijn ook kennelijk ongegrond, nu deze niet verder zijn onderbouwd door klager. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 28 mei 2024 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klager,


tegen


C,
neuroloog,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de neuroloog,
gemachtigde: mr. M.F. Mooibroek, werkzaam in Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is in december 2021 door de neuroloog behandeld in E in D (hierna: het ziekenhuis). Aan het einde van de behandeling is door de neuroloog met klager besproken dat zij de huisarts van klager zou informeren door middel van een klinische brief. Zij heeft klager een concept daarvan laten lezen, waarna klager aangaf dat hij niet wilde dat de brief aan zijn huisarts zou worden gestuurd. Dat is ook niet gebeurd. Later verzocht klager de neuroloog om alsnog een klinische brief op te stellen en deze alleen aan hem te sturen, zonder dat deze met de huisarts zou worden gedeeld. Dat heeft de neuroloog geweigerd, wat klager haar verwijt.


1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 31 oktober 2023;
- het verweerschrift met de bijlage(n).

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt. 2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.


3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, geboren in 1996, is in december 2021 behandeld door de neuroloog in het ziekenhuis. Aan het einde van de behandeling heeft de neuroloog met klager besproken dat zij zijn huisarts zou informeren met een klinische brief, waarin relevante informatie over de behandeling zou staan.


3.2 Daarna hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen klager en de neuroloog over de bedoeling en de inhoud van de klinische brief. Na het lezen van een concept van de brief gaf klager aan dat hij niet wilde dat de brief aan zijn huisarts zou worden gestuurd. De brief is vervolgens niet verstuurd.

3.3 In mei 2023 verzocht klager het ziekenhuis om een gedeelte van zijn medisch dossier te verwijderen. Naar aanleiding van e-mailcontact tussen klager en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis in die periode heeft het ziekenhuis vanwege dreigementen en het taalgebruik van klager in deze e-mails aangifte gedaan tegen klager en hem de toegang tot het ziekenhuis ontzegd tot 31 mei 2024.

3.4 Op 30 mei 2023 diende klager een schriftelijke verklaring in, gericht aan het ziekenhuis, met daarin het verzoek om een gedeelte van zijn medisch dossier te verwijderen. Het ziekenhuis heeft in overleg met de neuroloog het gedeelte van het dossier, waarvan klager de verwijdering verzocht, vernietigd en klager in juli en augustus 2023 nieuwe afschriften van zijn medisch dossier toegestuurd.

3.5 Daarna heeft klager de neuroloog telefonisch en per e-mail verzocht om een klinische brief te maken, die alleen aan hem en niet aan zijn huisarts zou worden verstuurd. Klager is daarop telefonisch en op 18 juli 2023 per brief (door de stafafhandeling klachten namens de neuroloog) geïnformeerd dat de neuroloog bereid was om een brief op te stellen, maar dat deze is bedoeld om de huisarts op de hoogte te houden over het welbevinden van de patiënt. Klager zou dan een kopie van de brief ontvangen.

3.6 Op 29 juni 2023 ontving dit college een klacht van klager tegen de neuroloog. Deze klacht (bekend onder kenmerk A2023/5785) is door klager ingetrokken, nadat klager het verweerschrift van de neuroloog had ontvangen en niet was ingegaan op het aanbod voor een mondeling vooronderzoek. In zijn bericht van 22 september 2023 merkt klager op (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“Ik trek de tuchtklacht in (…). Er is namelijk geen andere optie omdat er bij voortzetting een oneerlijk proces plaatsvind. De leugens van de tegenpartij zijn namelijk biet weerlegd door mij.”
De behandeling van deze procedure is op 3 oktober 2023 gestaakt.

3.7 Eind oktober 2023 verzocht klager de neuroloog nogmaals per e-mail om voor hem een klinische brief te maken zonder deze naar de huisarts te versturen. Hij gaf daarbij aan dat hij de brief onder andere nodig had voor zijn letselschadeadvocaat. Namens de stafdeling klachten is klager vervolgens gewezen op hun eerdere brief van 18 juli 2023. Ook is klager uitgelegd dat zijn advocaat te allen tijde informatie kon opvragen bij het ziekenhuis. Daarop heeft klager de onderhavige klacht ingediend tegen de neuroloog.


4. De klacht en de reactie van de neuroloog
4.1 Klager verwijt de neuroloog – samengevat – dat zij:
a) weigert om een klinische brief te maken, omdat klager niet wil dat deze naar de huisarts wordt verzonden. Daarmee heeft zij het recht van klager op een klinische brief geschonden. Hierdoor heeft het F een tekort aan informatie en mogelijk andere instanties in de toekomst ook; dit belemmert de toekomstige spoedzorg aan klager;
b) klager willens en wetens in een kwaad daglicht stelt om haar gelijk proberen te halen. Daarmee handelt zij niet integer;
c) klager onterecht verdenkt van het simuleren van migraine.

4.2 De neuroloog heeft het college verzocht om klager niet-ontvankelijk te
verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Vanwege de eerder ingediende en vervolgens ingetrokken klacht, meent de neuroloog dat klager niet-ontvankelijk is. De neuroloog mocht erop vertrouwen dat de eenmaal ingetrokken klacht later niet opnieuw zou worden ingediend. Een nieuwe inhoudelijke behandeling van de zaak is in strijd met de rechtszekerheid. Bovendien was het college destijds van oordeel dat er geen sprake was van een algemeen belang dat verdere behandeling van de klacht rechtvaardigde. Ook handelt klager in strijd met de goede procesorde, omdat hij in zijn onderhavige klacht reageert op het door de neuroloog gevoerde verweer in de eerdere klacht. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de neuroloog het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


Is de klacht ontvankelijk?
5.1 De neuroloog heeft naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht, zoals is uiteengezet onder 4.2. Het college komt tot het oordeel dat de klacht wel ontvankelijk is en legt dat hieronder uit.

5.2 Artikel 65d lid 2 van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht de behandeling daarvan wordt gestaakt, tenzij degene over wie is geklaagd, schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling te verlangen, of het tuchtcollege beslist dat de behandeling van de klacht om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Artikel 51 van de Wet BIG bepaalt dat niemand voor een tweede keer ingevolge de bepalingen van dat hoofdstuk van de Wet BIG kan worden berecht voor handelen of nalaten waarover al een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Dit is het zogenoemde ‘ne bis in idem’-beginsel.


5.3 Na een intrekking wordt de klacht, als zich niet de genoemde uitzonderingssituaties voordoen, dus gestaakt. Dit is ook met de eerdere klacht van klager (A2023/5785) gebeurd. Daarmee is de procedure toen wel geëindigd, maar inhoudelijk was er nog geen oordeel over de klacht gegeven, dus ook geen eindbeslissing. Uit artikel 51 van de Wet BIG kan worden afgeleid dat na een intrekking dezelfde klacht nogmaals kan worden beoordeeld.

5.4 Uit een eerdere beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1590) volgt dat dit anders kan zijn als een klager misbruik maakt van zijn bevoegdheid door een ingetrokken klacht opnieuw in te dienen. Daarvan is sprake als er omstandigheden zijn die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat een klager na intrekking van een klacht alsnog een inhoudelijk oordeel vraagt over hetzelfde handelen of nalaten als waarop de ingetrokken klacht zag, bijvoorbeeld als de klacht is ingetrokken nadat er tussen klager en zorgverlener afspraken zijn gemaakt.


5.5 Het college oordeelt dat er in dit geval geen sprake is van dergelijke omstandigheden. De mededeling van klager van destijds dat hij zijn klacht (A2023/5785) intrekt omdat ‘er geen andere optie is omdat er bij voortzetting een oneerlijk proces plaatsvindt’, of het oordeel van het college dat er geen reden van algemeen belang was om de behandeling van die klacht voort te zetten, zijn geen omstandigheden die maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat klager zijn klacht opnieuw indient.


5.6 Ook zijn dit geen redenen van dien aard dat de neuroloog erop mocht vertrouwen dat klager op een later moment niet opnieuw een klacht zou indienen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een toezegging door de andere partij. Het intrekken van een klacht kan niet worden beschouwd als een toezegging dat de klacht later niet nogmaals zal worden ingediend. Het college heeft er begrip voor dat het heel vervelend is voor de neuroloog dat klager de klacht opnieuw aan het college heeft voorgelegd. Er zijn echter geen objectieve omstandigheden waaraan zij het vertrouwen kon ontlenen dat klager dit niet meer zou doen.

5.7 De neuroloog heeft verder aangevoerd dat het klaagschrift in sommige onderdelen een reactie inhoudt op het verweerschrift van de neuroloog uit de eerdere procedure, terwijl hem in die procedure was meegedeeld dat hij niet meer schriftelijk op het verweerschrift kon reageren. Dat is ongeoorloofd de procedure naar eigen hand zetten en is in strijd met de goede tuchtrechtelijke procesorde, zo stelt de neuroloog. Ook daarom zou klager niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.


5.8 Het college stelt vast dat het eerste onderdeel van de huidige klacht gelijk is aan de klacht in de eerdere procedure. De klachtonderdelen b) en c) zijn inderdaad ontleend aan het verweerschrift in de eerdere procedure. Het college ziet geen juridische grondslag om klager om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren of om beperkingen te stellen aan wat hij in zijn klaagschrift mag opnemen. Ook als de vorige procedure tot het einde zou zijn gevoerd, zou klager daarna een nieuwe klacht hebben kunnen indienen over opmerkingen in het verweerschrift. Het lijkt het college bovendien het meest efficiënt om de huidige klacht in zijn geheel te behandelen.


5.9 Het college zal de klacht daarom verder inhoudelijk beoordelen.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.10 De vraag is of de neuroloog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende neuroloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de neuroloog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdeel a) de klinische brief
5.11 Klager is van mening dat de neuroloog zijn recht op een klinische brief heeft geschonden door daar voorwaarden aan te stellen, wat volgens hem niet mag.


5.12 De neuroloog licht in haar verweerschrift toe dat zij heeft geweigerd om een klinische brief op te stellen die alleen aan klager zou worden gestuurd, mede omdat klager eisen stelde aan de inhoud daarvan. Bovendien beschikte hij over afschriften van zijn gewijzigde medisch dossier. Een klinische brief zou daar niets aan toevoegen.


5.13 Het college maakt uit de stukken op dat de neuroloog, nadat de behandeling van klager was afgerond, de huisarts daarover heeft willen informeren door middel van een klinische brief, ook wel ontslagbrief of specialistenbrief genoemd. Deze brief bevat doorgaans een samenvatting van de behandeling en/of opname van de patiënt, zodat niet alle losse notities over de behandeling hoeven te worden doorgestuurd. Daarmee voorziet zo’n brief andere behandelaren van de patiënt van overzichtelijke, van belang zijnde medische informatie. In dit geval zou dat de eigen huisarts van klager zijn, wat voor de hand ligt omdat het belangrijk is dat de huisarts, als ‘spin in het web’, goed op de hoogte is van alle lopende en afgeronde medische behandelingen van een patiënt. Op grond van de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ (2022) mag een medisch specialist een specialistenbrief met veronderstelde toestemming van de patiënt naar de eigen huisarts of andere verwijzer sturen, met het oog op de kwaliteit en continuïteit van de verdere zorg.


5.14 In dit geval heeft de neuroloog ervoor gekozen om klager eerst een concept van de brief te laten lezen, waarna klager expliciet geen toestemming gaf om de brief aan zijn huisarts te sturen. Dat de neuroloog dat vervolgens ook niet heeft gedaan vindt het college begrijpelijk en correct, gelet op de uitdrukkelijke keuze van klager. Daarbij neemt het college in overweging dat de klinische brief een samenvatting van de behandeling betreft en dat toekomstige behandelaren de neuroloog – of na haar eventuele vertrek het ziekenhuis – altijd kunnen benaderen met vragen over de behandeling. Bovendien had klager zelf ook – na zijn verzoek tot vernietiging van een deel van zijn dossier – afschriften van de overblijvende gedeelten van zijn medische dossier ontvangen, waardoor hij beschikte over de belangrijkste gegevens, die hij ook zou kunnen delen met andere behandelaren.


5.15 Er is verder geen wet- of regelgeving waaruit volgt dat een patiënt recht heeft op een specialistenbrief. Klager heeft ook niet vermeld waaraan hij zijn stelling ontleent dat hij recht heeft op zo’n brief, enkel voor eigen inzage en gebruik. Als een dergelijke brief niet ook aan de huisarts van de patiënt wordt gestuurd, dient deze geen redelijk doel. Het doel van een klinische brief is namelijk het waarborgen van de continuïteit van de zorg. Er bestaat dus geen verplichting voor een zorgverlener om aan een dergelijk verzoek gehoor te geven. Het risico dat klager benoemt, te weten dat opvolgende behandelaren zonder een dergelijke brief (in het bezit van klager) onvoldoende informatie zouden hebben, is voldoende ondervangen door het feit dat klager zelf over zijn dossier beschikt en opvolgende behandelaren bij de neuroloog of het ziekenhuis het dossier van klager kunnen opvragen. Het college vindt het dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de neuroloog geen klinische brief heeft opgesteld, gelet op het verzoek van klager om deze alleen naar hem en niet naar zijn huisarts te sturen. Van een ongelijke behandeling van klager ten opzichte van andere patiënten, zoals hij veronderstelt, is het college niet gebleken.


5.16 Overigens blijkt uit het klaagschrift dat klager daadwerkelijk eisen wilde stellen aan de inhoud van de brief. Zo schrijft hij dat in de brief zou moeten komen te staan dat hij de neuroloog ervan verdacht dat zij hem verdacht. Dit is echter informatie die niet in een klinische brief thuishoort.


5.17 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.


Klachtonderdeel b) klager in een kwaad daglicht stellen en c) verdenking van simuleren van migraine
5.18 Het college ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken. Klager heeft namelijk geen concrete feiten of omstandigheden benoemd waaruit deze verwijten zouden blijken. Ook de stukken bevatten hierover geen informatie.

5.19 Voor zover klager er met klachtonderdeel b) op doelt dat de neuroloog in haar verweerschrift in de eerdere procedure (A2023/5785) de omstandigheid heeft benoemd dat klager een toegangsverbod was opgelegd naar aanleiding van door hem geuite respectloze taal en dreigementen – wat de neuroloog wederom in haar verweerschrift in de onderhavige procedure opmerkt – is het college van oordeel dat het benoemen van dergelijke gebeurtenissen behoort tot het weergeven van de context en achtergrond van de klacht van klager. Daaruit volgt niet dat de neuroloog hem in een kwaad daglicht heeft willen stellen. Bovendien heeft een zorgverlener in een tuchtprocedure een ruime mate van vrijheid in de manier waarop hij of zij verweer wenst te voeren. Een klacht hierover zal dan ook niet snel gegrond worden verklaard.


5.20 Ook het door de neuroloog weersproken verwijt van klager dat zij hem heeft verdacht van het simuleren van migraine, is niet verder onderbouwd door klager en volgt ook niet uit de stukken.


5.21 Klachtonderdeel b) en c) zijn ook kennelijk ongegrond.

Slotsom
5.22 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.


6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 28 mei 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter, M. Beudel en E.P.J. Arnoldus, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.