Zoekresultaten 121-140 van de 185 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/6

    Klacht tegen verzekeringsarts over zijn rapportage in het kader van bezwaar tegen de Eerstejaars ZW-beoordeling, tevens bejegeningsklacht/vooringenomenheid. De rapportage voldoet niet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde vereisten. Geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van de bejegening: geen (schijn van) vooringenomenheid of het niet serieus nemen van de gezondheidsproblematiek van klaagster. Klacht deels gegrond/deels ongegrond. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3391

    Klacht tegen huisarts, inhoudende dat hij onzorgvuldig en niet volgens protocol heeft gehandeld. Ook heeft beklaagde, terwijl hij bekend was met het feit dat patiënte eerder nierbekkenontsteking heeft gehad, opnieuw onzorgvuldig gehandeld en klagers niet serieus genomen. Daarnaast zou beklaagde klagers geen excuses hebben aangeboden of contact met hen heeft willen opnemen. Het college is van oordeel dat beklaagde niet heeft gehandeld conform de richtlijn “NHG-standaard Kinderen met koorts”. De dossiervoering van beklaagde voldoet ook niet aan de daaraan te stellen eisen. Beklaagde zou bij koorts zonder focus direct hebben kunnen verwijzen, maar in elk geval afspraken over een herbeoordeling na twee dagen hebben moeten maken. Dat heeft hij nagelaten. Met betrekking tot klachtonderdeel twee overweegt het college dat gelet op de voorgeschiedenis van patiënte, waarvan beklaagde op de hoogte was, en de aanwijzing van de behandelend kinderuroloog, zou beklaagde hebben kunnen besluiten direct te verwijzen, of duidelijke afspraken over het vervolg van het (urine)onderzoek en de verdere behandeling hebben moeten maken. Het eerste heeft hij niet overwogen, het tweede heeft hij nagelaten. Dit handelen was onzorgvuldig en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Beklaagde heeft geen stappen ondernomen om alsnog in contact te komen met klagers. Ook in dit geval neemt beklaagde geen verantwoordelijkheid en verwijst hij naar een fout van zijn assistente. Dit gebrek aan reflectie rekent het college hem aan. Het college acht de klacht geheel gegrond en legt de maatregel van berisping op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3049

    Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een tbs-kliniek, waar hij aanvankelijk op vrijwillige basis antipsychotische medicatie gebruikte. Omdat klager hier veel moeite mee had, is zijn behandelend psychiater een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van een medicatievrije episode. In het kader van dit onderzoek heeft beklaagde een second opinion verricht. In dit verband heeft hij klager gezien en dossieronderzoek verricht. Beklaagde heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat behandeling met antipsychotica noodzakelijk is en dat, wanneer klager dit niet vrijwillig accepteert, behandeling onder dwang gerechtvaardigd is. Klager verwijt beklaagde dat hij hem niet serieus heeft genomen. Volgens klager heeft beklaagde in 15 minuten een diagnose gesteld. Ook meent klager dat beklaagde onvoldoende onafhankelijk is opgetreden, omdat hij heeft gehandeld op basis het medisch dossier van zijn behandelaren.Klacht kennelijk ongegrond. Het verzoek om een second opinion betrof expliciet niet een vraag naar (de juistheid van) de gestelde diagnose, maar een vraag naar de noodzaak van dwangbehandeling met antipsychotica. Beklaagde heeft op basis van de onderzoeksbevindingen, de beschikbare stukken, de dreiging van fysieke agressie en het feit dat klager niet vrijwillig medicatie wilde nemen, kunnen concluderen dat dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Niet gebleken is dat het onderzoek niet onafhankelijk is geweest.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3220

    Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Beklaagde concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar. Daarna sprak beklaagde een controle af voor weer een jaar later. De omstandigheid dat bij een latere operatie aan de linkerknie de prothese los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval. Er was ook geen reden aan te nemen dat de klachten werden veroorzaakt door een endorotatie van de prothese. Gelet op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Het college heeft voorts niet kunnen vaststellen dat beklaagde de terugkoppeling van het eerste consult zonder toestemming van klaagster met de eerste chirurg heeft gedeeld. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3276

    Klacht tegen anesthesioloog. Klager heeft een tijd oxycodon gebruikt tegen langdurige pijnklachten, maar ondervond veel last van de bijwerkingen van het middel. Hij wilde van de oxycodon af en liet zich verwijzen naar de pijnpoli. Hij werd pas na een paar maanden door een anesthesioloog gezien op de pijnpoli. Klager verwijt de anesthesioloog dat zij hem te laat heeft gezien, dat zij onvoldoende heeft gedaan om hem het gebruik van oxycodon af te laten bouwen en dat zij hem verwees voor pijnrevalidatie, wat hij als een laatste redmiddel beschouwt. Een collega van haar heeft hem op een later moment andere pijnmedicatie voorgeschreven, waarmee het hem lukte het gebruik van oxycodon af te bouwen. Volgens klager was er dus alternatieve medicatie voorhanden die de aangeklaagde anesthesioloog hem ook al eerder had kunnen voorschrijven. Het college is van mening dat de verwijten niet terecht zijn en verklaart de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3453

    Klacht tegen anesthesiemedewerker die ten tijde van het verweten handelen als verpleegkundige in het BIG-register was ingeschreven. De klacht is ingediend door de nabestaande partner van een na een operatie overleden patiënte. Klacht is ontvankelijk. Het feit dat een BIG-geregistreerd verpleegkundige in een andere hoedanigheid optreedt (zoals in dit geval als anesthesiemedewerker) sluit in beginsel niet uit dat deze mede in zijn hoedanigheid van verpleegkundige handelt en daarop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Het college beoordeelt aan de hand van de feitelijke werkzaamheden van beklaagde of dit zo is en constateert dat bepaalde werkzaamheden mede tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige kunnen worden gerekend. Het verwijt heeft voorts met name betrekking op het monitoren van de vitale functies van patiënte en het signaleren, onderkennen en zo nodig bespreken van (alarm)signalen. Nu dit werkzaamheden zijn die mede kunnen worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige is het college van oordeel dat de klacht ontvankelijk is. Het college komt verder tot het oordeel dat beklaagde voor de afwijkende metingen afzonderlijke verklaringen heeft gevonden maar niet heeft overwogen en onderzocht of de verschillende verklaringen voor de afwijkende metingen op zichzelf al alarmerend zouden kunnen zijn. Ook heeft beklaagde de verschillende signalen niet in hun onderlinge samenhang beschouwd. De wisselende bloeddruk in combinatie met de andere afwijkende metingen en het uitblijven van verbetering na toediening van vocht en medicatie maakte handelen of overleg nodig. Door anderhalf uur af te wachten bij voortdurende alarmsignalen ondanks toediening van vocht en medicatie heeft beklaagde onvoldoende adequaat gereageerd. Hij heeft in dat opzicht niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend verpleegkundige (werkzaam binnen een klinische setting) mocht worden verwacht. Klacht in zoverre gegrond. Vanwege de specifieke omstandigheden wordt met een waarschuwing volstaan.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3562

    Klacht tegen huisarts over het stellen van een verkeerde diagnose en hiervoor geen verantwoordelijkheid nemen. Het college verklaart de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3233

    Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Een collega van beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Deze concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar en daarna voor weer een jaar later. Klaagster is toen door een fellow orthopedie gezien. Anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek lieten een onveranderd beeld zien ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. De fellow orthopedie achtte een operatie niet geïndiceerd en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een evaluatie door een pijnpolikliniek. De brief aan de huisarts is mede namens beklaagde, supervisor, ondertekend. Het conservatieve beleid paste bij de bevindingen. Er was geen aanleiding (nader) onderzoek te doen. Voor nadere beeldvorming bestond dan ook geen indicatie. Dat beklaagde als supervisor akkoord is gegaan met de bevindingen en het beleid kan hem dan ook niet worden verweten.Klaagster onderbouwt voorts niet waaruit zou blijken dat beklaagde zijn collega heeft geïnstrueerd niet naar de klachten van klaagster te luisteren en het oordeel al klaar te hebben. Nu in het dossier ook geen aanknopingspunt te vinden is voor de juistheid van de stellingen van klaagster op dit punt, kan het klachtonderdeel niet slagen. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3561

    Klacht tegen huisarts. Klager beklaagt zich erover dat de huisarts de ernst van zijn klachten heeft gemist waardoor klager onnodig lang geen adequaat hulp heeft ontvangen.Beklaagde is als huisarts verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke praktijkorganisatie en kan tuchtrechtelijk worden aangesproken als er iets schort aan de praktijkorganisatie waaronder het mogelijk niet goed functioneren van haar assistente. Niet gebleken is dat hiervan sprake was. Hoewel de inschatting van de klachten van klager achteraf gezien niet juist was, leidt ditniet tot een tuchtrechtelijk verwijt. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3232

    Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Een collega van beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Deze concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar en daarna voor weer een jaar later. Klaagster is toen door beklaagde gezien. Anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek lieten een onveranderd beeld zien ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. Beklaagde achtte een operatie niet geïndiceerd en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een evaluatie door een pijnpolikliniek. De omstandigheid dat bij de operatie aan de linkerknie in januari 2021 de prothese los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval. Beklaagde kan evenmin worden verweten dat hij niet de diagnose heeft gesteld dat een endorotatie van de prothese(n) oorzaak was van de bij klaagster na plaatsing van de prothese ontstane klachten. Een endorotatie van een patellofemorale prothese kan leiden tot klachten, maar dat hoeft niet. Gelet op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Beklaagde kan niet worden verweten dat hij de mogelijkheid van het (laten) maken van een CT-scan niet met klaagster heeft besproken. Gezien de bevindingen en conclusies bestond er namelijk geen indicatie voor een CT-scan. Dat beklaagde niet naar klaagster heeft geluisterd en zijn oordeel vooraf al klaar had kan dan ook niet worden vastgesteld. De omstandigheid dat beklaagde niet tot een ander beleid is gekomen dan (het conservatieve beleid van) zijn voorganger, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3023

    Klacht tegen bedrijfsarts. Beklaagde hoefde er niet voor te zorgen dat klager niet langer in een voor hem ziekmakende omgeving hoefde te werken. Ook heeft hij zich terecht buiten het arbeidsconflict gehouden. Beklaagde heeft wel ten onrechte het arbeidsconflict en de somatische klachten (in het dossier) van elkaar gescheiden en het dossier gesloten terwijl klager nog niet volledig arbeidsgeschikt was en door hem geadviseerde maatregelen om arbeidsongeschiktheid te voorkomen nog niet waren getroffen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/73

    Klacht tegen psychotherapeut. Klager lag in echtscheiding toen zijn (ex-)echtgenote cliënte was van beklaagde. Naar aanleiding van informatie van de (ex-)echtgenote dat zij kinderporno zou hebben geconstateerd op de laptop van klager, heeft beklaagde een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij hem meermaals richting derden heeft beschuldigd van het bezitten van kinderporno. De klacht richt zich op aantijgingen die beklaagde heeft gedaan aan de huisarts van (ex)-echtgenote en de Raad voor de Kinderbescherming nadat klager onschuldig is bevonden door de zedenpolitie.Klager heeft bij zijn klacht voldoende rechtstreeks belang nu beklaagde uitlatingen over hem heeft gedaan en voldoende aannemelijk is dat klager hierdoor in zijn belangen kan zijn geschaad.Vast staat dat beklaagde in haar berichten aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming heeft vermeld dat op de laptop van klager kinderporno is aangetroffen. Uit de eerdere terugkoppeling van Veilig Thuis, dat de zorgen omtrent zeden niet zijn bevestigd en de politie het dossier heeft gesloten, had het beklaagde duidelijk moeten zijn dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van enig strafbaar handelen door klager. Gelet op deze terugkoppeling had beklaagde in haar brief aan de huisarts en haar bericht aan de Raad voor de Kinderbescherming geen uitlatingen mogen doen over vermeend bezit van kinderporno bij klager. Beklaagde heeft met haar handelen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening overschreden. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2021/3125

    Klachten dat beklaagde zonder reden ontslag uit de FPA heeft geweigerd en dat zij klager niet de zorg heeft verleend die hij nodig had toen hij tijdens zijn opname hartklachten kreeg zijn kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/020

    klacht tegen huisarts. Klaagster beklaagt zich er over dat de huisarts haar moeder te snel terminaal heeft verklaard, een te hoge dosis Haldol heeft toegediend en haar aan haar lot heeft overgelaten.Het college verklaart alle klachtonderdelen gegrond en legt een berisping op.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3303 en Z2021/3598

    Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Klaagster is eerder gehuwd geweest. Uit dit eerdere huwelijk zijn twee kinderen geboren. De ex-partner van klaagster is in het verleden onder behandeling geweest bij beklaagde. Op enig moment heeft hij beklaagde opnieuw geconsulteerd. Naar aanleiding van dit consult heeft beklaagde voor de ex-partner een “Verklaring omtrent psychologische consultatie” opgesteld. Deze verklaring heeft de ex-partner niet veel later ingebracht in een kortgedingprocedure tussen hem en klaagster.Klaagster verwijt beklaagde onder meer het opstellen van de betreffende verklaring en het verstrekken daarvan aan de ex-partner. Ook verwijt zij beklaagde dat zij zich in de verklaring heeft uitgelaten over klaagster en haar kinderen, dat zij op ondeugdelijke gronden een waardeoordeel heeft gegeven over de ex-partner en dat zij verschillende bepalingen van de Beroepscode voor psychologen heeft geschonden.Klaagster is rechtstreeks belanghebbende, nu beklaagde in haar verklaring uitlatingen heeft gedaan over klaagster en haar kinderen en klaagster door die uitlatingen in haar belangen kon worden geschaad.Het college oordeelt dat beklaagde geen afdoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar verklaring zou kunnen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze was opgesteld. Daardoor heeft zij evenmin gewaarborgd dat misbruik zou worden voorkómen van die verklaring en dus van de resultaten van haar beroepsmatig handelen. Beklaagde heeft met haar uitlatingen de voor haar geldende beroepsregels geschonden. Zij had terughoudender moeten zijn in haar uitlatingen, zeker omdat zij wist dat haar cliënt en klaagster in een vechtscheiding verwikkeld waren. Met haar verklaring wekt beklaagde de indruk dat zij een oordeel kon geven over de omgang van klaagster en de ex-partner met hun kinderen, terwijl het in feite slechts het verhaal van de ex-partner betreft.Het college acht de klacht in alle onderdelen gegrond en legt aan beklaagde in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog en psychotherapeut de maatregel van berisping op. Kostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3154

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende arts assistenten. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen ter observatie. Beklaagde is als een van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken geweest. Klaagster verwijt haar onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou zij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling, de conclusies uit het verrichte onderzoek en de bejegening van klaagster en haar dochter. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van het opnamegesprek weergegeven heteroanamnese en klachten. Uitgaande van een juist weergegeven heteroanamnese en juist weergegeven klachten, heeft het college geen reden om het uitgezette onderzoekstraject onjuist te achten.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening) en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3152

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen geweest ter observatie. Beklaagde is in haar rol van supervisor van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken geweest. Klaagster verwijt haar onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou zij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling en de conclusies uit het verrichte onderzoek. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van het opnamegesprek weergegeven heteroanamnese en klachten. Daarbij acht het college van belang dat een anamnese geen woordelijk gespreksverslag is, maar een weergave (en daarmee interpretatie) van de arts van wat er verteld is. Uitgaande van een juist weergegeven heteroanamnese en juist weergegeven klachten, heeft het college geen reden om het uitgezette onderzoekstraject onjuist te achten.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten dan wel als supervisor kunnen accorderen. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd.Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening)en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3153

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende arts assistenten. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen geweest ter observatie. Beklaagde is als een van de dienstdoende arts assistenten bij de opname betrokken geweest. Klaagster verwijt hem onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou hij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling, de conclusies uit het verrichte onderzoek en de bejegening van klaagster en haar dochter. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Van de contacten die beklaagde tijdens de visites met klaagster heeft gehad, ziet het college geen aanleiding voor het oordeel dat de door beklaagde genoteerde anamnese en klachten verkeerd in het dossier zijn genoteerd. Ook ziet het college geen aanleiding om de door beklaagde genoteerde aantekeningen van de bezoeken en het beleid onjuist te achten, dan wel te oordelen dat beklaagde klaagster (en haar dochter) niet serieus zou hebben genomen.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening) en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3151

    Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en is vanwege maag-/darmklachten meerdere malen bij beklaagde op consult geweest en door beklaagde onderzocht. Onder meer heeft beklaagde de PPI’s van klaagster aangepast en heeft zij een gastroscopie laten verrichten, waarbij maagzweren zijn aangetroffen. Nadat klaagster hiervoor was behandeld met medicijnen waren de maagzweren bij een gastroscopie ter controle niet meer te zien. Vanwege terugkerende buikpijnklachten is klaagster vervolgens, na verwijzing van beklaagde, opgenomen ter observatie.Klaagster verwijt beklaagde onder meer dat zij haar niet met voorrang heeft verwezen naar een MDL-arts en dat zij (te) laat een gastroscopie heeft aangevraagd. Ook maakt klaagster beklaagde meerdere verwijten omtrent het gebruik van de PPI’s. Zo meent klaagster dat er een reboundeffect is opgetreden doordat beklaagde het gebruik van de PPI’s ineens, zonder afbouwschema, heeft gestopt. Dit heeft volgens klaagster geleid tot haar maag-/darmklachten.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Uit het dossier leidt het college af dat beklaagde bij uitstek heeft gekeken naar de maag-/darmklachten van klaagster. Het college acht het zorgvuldig dat beklaagde, nadat de maagzweren verdwenen waren, ook breder heeft gekeken naar een mogelijke oorzaak van de buikpijnklachten.Wat betreft het gebruik, staken en vervangen van de PPI’s blijkt uit het dossier dat dit telkens in overleg met en met goedkeuring van klaagster heeft plaatsgevonden. Mogelijke bijwerkingen heeft beklaagde nagevraagd bij de farmacotherapeut. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde voldoende onderbouwd dat het reboundeffect in het geval van klaagster niet is opgetreden.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2022:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3150

    Klacht tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en is vanwege maag-/darmklachten, na meerdere onderzoeken, opgenomen ter observatie. Beklaagde was in haar rol van supervisor van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken. Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, verwijt beklaagde dat zij een foute diagnose heeft gesteld, een onjuiste behandeling heeft uitgezet en opgelegd, onjuist onderzoek heeft uitgevoerd en foutieve conclusies heeft getrokken. Ook verwijt zij beklaagde dat zij de dochter van klaagster onheus heeft bejegend en klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college volgt beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten dan wel als supervisor kunnen accorderen. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Beklaagde heeft op basis van de observaties tijdens de opname kunnen concluderen dat klaagster baat had bij maaltijdtoezicht. Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.