Zoekresultaten 18061-18070 van de 42352 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:231 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.064, 065 en 066

      Klachten tegen gz-psycholoog. Klaagsters zijn het Leger des Heils en twee jeugdbeschermingsinstellingen. De klachten zien op de wijze waarop verweerder onderzoek doet en rapporteert over de opvoedkwaliteiten van ouders en de relatie tussen ouders en kinderen. Klaagsters achten zowel het onderzoek als de wijze van rapporteren onder de maat. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagsters oordeelt het Regionaal Tuchtcollege dat deze zijn te beschouwen als rechtstreeks belanghebbenden nu klaagsters de kinderen die door de inhoud van de rapporten geraakt worden vertegenwoordigen. Voorts verklaart het Regionaal Tuchtcollege de klachten gegrond en beveelt, rekening houdend met eerder aan verweerder opgelegde maatregelen ter zake van hetzelfde onderwerp, doorhaling van de inschrijving, schorst het bij wijze van voorlopige voorziening de inschrijving van verweerder en gelast het publicatie van de beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van verweerder  en gelast publicatie van de beslissing. De maatregel van doorhaling blijft derhalve gehandhaafd.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:225 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.046

      Klager is tandarts en heeft bij een Zorgverzekeraar een machtiging gevraagd voor een voorgenomen behandeling van het melkgebit (zuigflescariës) van een jong patientje onder medicinale sedatie. De aanvraag van klager is gedaan in het kader van de Zorgverzekeringswet waarbij de medische adviseurs bepalen of een bepaalde behandeling onder het verzekerd pakket valt. Verweerder, tandarts, is medisch adviseur en het verzoek van klager is beoordeeld onder zijn verantwoordelijkheid. In de reactie op het verzoek van klager wordt onder meer aangegeven dat de zorgverzekeraar niet meer akkoord gaat met een behandeling onder Midazolam, omdat er teveel onzekerheid is over de veiligheid van het gebruik van dit middel. Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven: 1. gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing. Noch de IGZ, noch het college ter beoordeling van geneesmiddelen, noch Lareb rapporteren onzekerheid over Midazolam. Alleen in het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde heeft een discussie plaatsgevonden over een beperkte intraveneuze toepassing. x 2. onvoldoende kennis: ondanks de brede richtlijn sedatie schrijft verweerder dat de beroepsgroep geen eenduidige richtlijn heeft opgesteld; 3. het ongevraagd delen van de correspondentie van klager met alle adviserende tandartsen van alle Nederlandse zorgverzekeraars; 4. kartelvorming om klager “aan te pakken”; 5. dat een bepaalde brief ten onrechte niet aan het dossier van de machtigingsaanvraag is toegevoegd. Het RTG heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de klacht. Het CTG is van oordeel dat klager niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:219 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.386

      In een periode van een half jaar heeft verweerster, tandarts, bij klager verschillende behandelingen uitgevoerd ter verbetering van de toestand van het gebit van klager. Klager verwijt verweerster dat zij onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld door: 1. hem voorafgaand aan de behandeling onvoldoende te informeren, 2. tot tweemaal toe een ondeugdelijke brug aan te bieden, als gevolg waarvan klager langdurige klachten heeft ondervonden en 3. onvoldoende nazorg te bieden. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het RTG en voegt daaraan toe klager met zijn in beroep overgelegde 'second opinion' niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de derde brug ondeugdelijk is geplaatst, of dat de tandarts anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:232 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.078

      Klacht tegen psychiater die volgens klager zonder aanleiding en zonder overleg met klager een rechterlijke machtiging heeft aangevraagd. Psychiater heeft de procedure om een rechterlijke machtiging aan te vragen na overleg met collega’s en de geneesheer-directeur echter niet in gang gezet, nadat hem uit telefonisch contact met klager bleek dat hij niet bereid was mee te werken aan een onderzoek (ten behoeve van de aanvraag van de rechterlijke machtiging) van een onafhankelijk psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Volgens het Regionaal Tuchtcollege kan niet worden gesteld dat de psychiater onzorgvuldig of met andere intenties dan zijn zorgen over klager heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:226 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.070

      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de aangeklaagde tandarts onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij de brug op element 47 heeft beschadigd tijdens de behandeling op een specifieke datum. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het RTG en voegt daaraan toe dat de wijze waarop de tandarts de kies van klaagster heeft verwijderd, de lezing van de tandarts dat de beschadiging van de brug op element 47 niet het gevolg is van de behandeling aannemelijk maakt.

  • ECLI:NL:TACAKN:2017:48 Accountantskamer Zwolle 16/2720 Wtra AK

      Advocaat die ook accountant is. Norm: Het al dan niet in rechte innemen van (civielrechtelijke) standpunten door een als advocaat werkzame accountant in business, die namens een cliënt procedeert en/of daarmee samenhangende handelingen verricht, in het kader van de door een accountant in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit ‑ behoudens bijzondere omstandigheden ‑ niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van zulke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant (als advocaat) ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend ‑ en dus te kwader trouw ‑ blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als (in de terminologie van de VGBA) het accountantsberoep in diskrediet brengend. In dit verband kan ook het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zijn geschonden, te weten in een geval waarin de betrokkene weliswaar niet bewust onjuist of misleidend een standpunt heeft ingenomen, maar haar/hem wel in sterke mate verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen. In onderhavige casus: grotendeels ongegrond en deels niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:220 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.486

      Klacht tegen arts. Verweerder was destijds zo nu en dan werkzaam als inrichtingsarts en heeft klager, destijds gedetineerd, eenmaal op het spreekuur gezien. Klager verwijt verweerder dat hij geen actie heeft ondernomen op klachten en symptomen die zouden kunnen wijzen op een darmtumor terwijl hij wist, althans had moeten weten, dat klager bekend was met het Lynch syndroom. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het beroep van klager slaagt. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond, legt aan de arts een waarschuwing op en gelast publicatie van de beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:233 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.075

      Klacht tegen bedrijfsarts. Klaagster is onderzocht door verweerder (bedrijfsarts) in het kader van haar re-integratie bij haar werkgever. Na het eerste jaar arbeidsongeschiktheid heeft verweerder een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld ten aanzien van klaagster. Vervolgens heeft een andere bedrijfsarts de taken van verweerder overgenomen, omdat de werkgever van klaagster is gaan samenwerken met een andere arbodienst. Klaagster verwijt verweerder 1) dat haar ontslag is verleend door haar werkgever en dat zij geen loon meer ontvangt, 2) dat hij in 2013 een onjuiste diagnose heeft gesteld, die hij heeft vermeld op de Functionele Mogelijkheden Lijst, 3) dat hij geen contact met de huisarts van klaagster heeft opgenomen en 4)  dat hij klaagster onheus zou hebben bejegend door niets meer van zich te laten horen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel en verwerpt het beroep voor het overige.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:227 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.387

      Klacht tegen bedrijfsarts. De gemeente had een bezwaar van klager tegen het besluit van de gemeente om klager geen urgentieverklaring voor een nieuwe woning toe te wijzen, ongegrond verklaard. Klager heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerster (bedrijfsarts) is werkzaam voor een bedrijfsgeneeskundige dienst en heeft in het kader van een procedure bij de afdeling bestuursrecht van de rechtbank een rapport opgesteld over de vraag of bij klager sprake is van een medische situatie die tot de verlening van een urgentieverklaring ten behoeve van huisvesting zou moeten leiden. Verweerster heeft geadviseerd dat er afgaand op de beschikbare medische informatie onvoldoende bewijs is dat er bij cliënt sprake is van een medisch onhoudbare situatie. De klacht van klager houdt in dat verweerster: 1. een rapport heeft uitgebracht zonder klager zelf onderzocht te hebben; 2. niet bereid was een onderzoeksruimte beschikbaar te stellen die voor klager zonder lift bereikbaar was. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 1 gegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond en legt de arts de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager en gelast de publicatie.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:221 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.500

      Klager is de zoon van de inmiddels overleden hoogbejaarde patiënte. Klager verwijt verweerder, huisarts, dat hij in strijd heeft gehandeld met de in acht te nemen zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels omdat hij: a. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming in 2015 en na het overlijden van patiënte gegevens te verstrekken aan de notaris en b. informatie aan derden heeft verstrekt die aantoonbaar tegenstrijdig is en doet vermoeden dat deze informatie onjuist was. Uit verschillende verklaringen blijkt immers dat verweerder heeft opgemerkt dat patiënte wils- en handelingsbekwaam was terwijl in de indicatiestelling van het CIZ staat dat patiënte beperkt was in onder meer psychisch functioneren en sociale redzaamheid. Het RTG Eindhoven verklaart de klacht gegrond, legt de huisarts de maatregel van berisping op (met publicatie na het onherroepelijk worden). In beroep oordeelt het CTG dat de arts zijn beroepsgeheim niet heeft geschonden, omdat de arts mocht uitgaan van de veronderstelde toestemming van patiënte en dat niet is komen vast te staan dat de arts tegenstrijdige informatie heeft verstrekt. Het CTG verwijt de arts echter dat hij een verklaring heeft afgegeven en geen feitelijke informatie. Hij had zich moeten beperken tot het omschrijven van feiten. Dat is zozeer verwijtbaar dat het CTG eveneens komt tot een berisping (met publicatie).