ECLI:NL:TGZCTG:2017:233 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.075

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:233
Datum uitspraak: 25-07-2017
Datum publicatie: 26-07-2017
Zaaknummer(s): c2017.075
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen bedrijfsarts. Klaagster is onderzocht door verweerder (bedrijfsarts) in het kader van haar re-integratie bij haar werkgever. Na het eerste jaar arbeidsongeschiktheid heeft verweerder een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld ten aanzien van klaagster. Vervolgens heeft een andere bedrijfsarts de taken van verweerder overgenomen, omdat de werkgever van klaagster is gaan samenwerken met een andere arbodienst. Klaagster verwijt verweerder 1) dat haar ontslag is verleend door haar werkgever en dat zij geen loon meer ontvangt, 2) dat hij in 2013 een onjuiste diagnose heeft gesteld, die hij heeft vermeld op de Functionele Mogelijkheden Lijst, 3) dat hij geen contact met de huisarts van klaagster heeft opgenomen en 4)  dat hij klaagster onheus zou hebben bejegend door niets meer van zich te laten horen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.075 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.C. Zentveld, verbonden aan Zorg van de Zaak Netwerk.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 6 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 januari 2017, onder nummer G2016/86, heeft dat College de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaard en deze afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van dinsdag 23 mei 2017, waar zijn verschenen klaagster en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Zentveld voornoemd, die pleitaantekeningen heeft overgelegd.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. Vaststaande feiten             

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

Klaagster is onderzocht door verweerder in het kader van haar re-integratie als werkneemster bij Zorggroep E. in de periode van januari 2013 tot en met april 2014. Na het eerste jaar arbeidsongeschiktheid heeft verweerder een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld ten aanzien van klaagster. Vervolgens neemt een andere bedrijfsarts de taken van verweerder over, omdat de werkgever van klaagster gaat samenwerken met een andere arbodienst.

3. De klacht

Klaagster verwijt - kort weergegeven - verweerder het volgende:

- dat haar ontslag is verleend door haar werkgever en dat zij geen loon meer ontvangt;

- verweerder in 2013 een onjuiste diagnose heeft gesteld, die hij heeft vermeld op de Functionele Mogelijkheden Lijst;

- verweerder geen contact met de huisarts van klaagster heeft opgenomen;

- verweerder klaagster onheus zou hebben bejegend, door niets meer van zich te laten horen.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder heeft in de periode januari 2013 tot en met april 2014 zestien contacten gehad met klaagster. Ook is er overleg geweest met de zorgbehandelaar. Op basis van de contacten heeft verweerder de Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld conform de toepasselijke richtlijnen, omdat er na het eerste jaar geen zicht was op volledige hervatting van de werkzaamheden door klaagster in haar eigen functie binnen afzienbare tijd. Dit heeft verweerder met klaagster besproken, die het daar mee oneens was. Naar aanleiding van de kritiek van klaagster op de Functionele Mogelijkheden Lijst heeft verweerder haar gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een second opinion bij het UWV. Hierna werd de samenwerking tussen de arbodienst van verweerder en de werkgever van klaagster gestaakt, zodat er geen verdere contacten zijn geweest met klaagster. Klaagster heeft klachten ingediend bij de arbodienst van verweerder die adequaat zijn behandeld en beantwoord. Verweerder heeft zich als bedrijfsarts onafhankelijk opgesteld en zorgvuldig gehandeld als professioneel beroepsbeoefenaar. Wat betreft het ontslag van klaagster en de stopzetting van de betaling van het loon kan verweerder geen rechtens relevant, en met name persoonlijk, verwijt gemaakt worden.

5. Beoordeling van de klacht

Het college overweegt het volgende. Voor zover de klacht van klaagster uit elementen bestaat die - anders dan betrekking hebbend op haar werkgever - tot enig tuchtrechtelijk verwijt zouden kunnen leiden, heeft verweerder de klacht voldoende gemotiveerd weersproken. Het betoog van verweerder vindt voorts steun in de door hem overgelegde stukken, waaronder de rapportages over de contactmomenten met klaagster. Klaagster heeft hier niets van enige betekenis tegenover gesteld. Nu ook overigens niet is gebleken dat de verwijten van klaagster aan het adres van verweerder doel treffen, moet worden geconcludeerd dat de klacht kennelijk ongegrond is ”.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.               Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Voor zover klaagster met haar beroepschrift en de aanvulling daarop heeft beoogd in beroep nieuwe klachten naar voren te brengen, is klaagster daarin niet-ontvankelijk. Het beroep heeft tot strekking het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Eventuele nieuwe klachten vallen daarom buiten het bereik van dit beroep.

5.               Beoordeling van het beroep

5.1            Met haar beroep beoogt klaagster haar klacht  in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege haar klacht alsnog gegrond te verklaren.

5.2            De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

5.3            Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Klachtonderdeel 1

5.4            Klaagsters verwijt aan de bedrijfsarts dat zij door haar werkgever is ontslagen en zij geen loon meer ontvangt betreft beslissingen genomen door klaagsters werkgever die geen betrekking hebben op enig handelen of nalaten zoals omschreven in artikel 47 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De bedrijfsarts staat hier geheel buiten. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel 2

5.5            Klaagsters klacht dat de bedrijfsarts een onjuiste diagnose heeft gesteld en deze heeft vermeld op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) mist feitelijke grondslag. De bedrijfsarts heeft de medische informatie betreffende klaagster ‘vertaald’ in adviezen over de mogelijkheden en beperkingen van klaagster bij de uitvoering van haar werkzaamheden en deze in de FML van 6 januari 2014 vermeld. De FML bevat geen diagnose en ook overigens geen medische informatie over klaagster. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.6            Het verwijt dat de bedrijfsarts geen contact met de huisarts van klaagster heeft opgenomen, treft geen doel. Het is aan de bedrijfsarts zelf om te bepalen of hij in het kader van zijn taak als verzuimbegeleider bij de huisarts of andere betrokken zorgverleners nadere informatie opvraagt. De bedrijfsarts heeft aangevoerd dat hij meerdere malen contact heeft gehad met de heer F., klaagsters behandelaar bij G., die hem van voldoende informatie heeft voorzien om zich een oordeel te kunnen vormen over klaagsters belastbaarheid. Zijn stelling wordt onderbouwd door de brief d.d. 9 december 2013 van de heer F. aan de bedrijfsarts met als onderwerp ‘Uw verzoek om informatie’. Dat de bedrijfsarts geen aanleiding zag om daarnaast nog contact op te nemen met klaagsters huisarts en ook daar informatie op te vragen, acht het Centraal Tuchtcollege dan ook verdedigbaar. Het Centraal Tuchtcollege is ook niet gebleken dat klaagster de bedrijfsarts expliciet heeft verzocht om informatie bij de huisarts op te vragen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 4

5.7            Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij haar onheus heeft bejegend omdat hij niets meer van zich heeft laten horen. De bedrijfsarts heeft aangevoerd dat hij klaagster in de periode vanaf januari 2013 onafgebroken heeft begeleid en dat er relatief veel (zestien) spreekuurcontacten hebben plaatsgevonden die steeds normaal zijn verlopen. Volgens de bedrijfsarts was er van een verbroken vertrouwensrelatie geen sprake. Nadien is de verzuimbegeleiding van klaagster vanwege de contractuele overgang van klaagsters werkgever naar een andere arbodienst per 1 juni 2014 buiten zijn invloedsfeer tot een einde gekomen, waardoor hij geen contact meer had met klaagster. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van de bedrijfsarts, heeft klaagster haar stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat ook dit klachtonderdeel faalt.

5.8            Het voorgaande betekent dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven voor zover daarbij alle klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal opnieuw rechtdoende klaagster in het eerste klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaren en het beroep voor het overige verwerpen.

6.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover klachtonderdeel 1 ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1, zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en

mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2017.   Voorzitter w.g.       Secretaris  w,g,