Zoekresultaten 141-150 van de 185 resultaten
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle GP2020/17
- Datum publicatie: 03-05-2022
- Datum uitspraak: 02-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:45
Klacht tegen GZ-psycholoog. Klaagsters moeder is onder behandeling bij beklaagde. Klaagster klaagt deels over de behandeling van moeder door beklaagde en deels over hoe beklaagde met haar zelf is omgegaan. Zij verwijt beklaagde onder meer dat deze haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie over klaagster met haar moeder en anderen te delen. Tevens beklaagt zij zich erover hoe beklaagde zich tegen die anderen over haar heeft uitgelaten. Het college verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover de klacht de behandeling van patiënte (moeder) betreft. Klaagster bezat geen volmacht om namens moeder te klagen. Voor zover de klacht klaagster zelf betreft oordeelt het college dat de drie gegronde klachtonderdelen wijzen op een voor een GZ-psycholoog onacceptabele onbewustheid van de noodzaak om een duidelijkheid onderscheid te maken tussen de behandelrelatie met de patiënt enerzijds en diens omgeving anderzijds. Beklaagde heeft haar professionele grenzen onvoldoende bewaakt. Beklaagde heeft niet getoond zich bewust te zijn geweest hoe zij om moest gaan met informatie van klaagster, die haar patiënt niet was. Evenmin heeft zij aan klaagster duidelijk gemaakt waar zij de informatie over de persoon van klaagster nu precies voor nodig had. Zij heeft dit niet expliciet met klaagster besproken noch tegen klaagster gezegd dat zij niks met deze informatie kon als zij deze niet kon delen. Zij is uitgegaan van impliciete toestemming van klaagster en heeft de informatie van klaagster gedeeld met haar patiënt, en deels ook met de vader, met de therapeut van klaagster en met de familievertrouwenspersoon, zonder dat zij zelf doel en noodzaak daartoe en de mogelijke riskante effecten daarvan leek te overwegen en te overzien. Beklaagde heeft zich aldus in een spagaat gemanoeuvreerd waar zij niet meer uit kon komen. De klachten zijn, op één onderdeel na, gegrond. Berisping.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3058
- Datum publicatie: 24-04-2022
- Datum uitspraak: 22-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:44
Gegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen, heeft klaagster zich tot beklaagde gewend om de kronen en facings te laten vervangen. Beklaagde heeft alle kronen en facings vervangen voor noodkronen en –facings voor materiaal waarvan hij dacht dat dit geschikt was voor klaagster. Nadien bleek klaagster ook hierop allergisch te reageren. Naast verwijten over (het niet serieus nemen van) de opspelende allergische klachten en het onvoldoende inspannen voor doorverwijzing voor expertise, verwijt klaagster beklaagde dat het haar nooit duidelijk was dat hij niet tevens de definitieve kronen en facings zou plaatsen. Volgens beklaagde heeft hij niet gezegd dat hij de noodkronen door definitieve kronen zou vervangen. Aangezien rehabilitatie niet zijn specialisme is, heeft hij ook niet aangeboden om die te verrichten. Beklaagde ging ervan uit dat de noodkronen vrij snel door een andere tandarts zouden worden vervangen door definitieve kronen. Het college constateert dat beide partijen een andere lezing hebben over de afspraken ten aanzien van de te verrichten behandeling. De onduidelijkheid over de feiten is naar het oordeel van het college te wijten aan het feit dat beklaagde niet heeft voldaan aan zijn dossierplicht. Beklaagde heeft geen behandel- of zorgplan opgesteld waaruit kan worden afgeleid wat de afspraken omtrent de behandeling waren. Omdat beklaagde de afspraken niet heeft vastgelegd, laat het college de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de behandeling in zijn nadeel uitvallen en gaat het college ervan uit dat dit niet het geval is. Het college acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gelet op het feit dat beklaagde overigens niet onzorgvuldig heeft gehandeld en het feit dat hij inmiddels met pensioen is, kan naar het oordeel van het college volstaan worden met het opleggen van een waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3048
- Datum publicatie: 24-04-2022
- Datum uitspraak: 22-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:42
Ongegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Deze zijn eerder al door een andere tandarts vervangen vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. Omdat zij na vervanging van de kronen en facings opnieuw klachten ervaarde van de gebruikte materialen, is zij na doorverwijzing bij beklaagde terechtgekomen. Klaagster is hier, samen met haar echtgenoot, voor een eerste consult geweest. Daar heeft beklaagde onder meer uitgelegd dat hij, gezien de complexiteit van de casus en de veelheid aan klachten, vervolgonderzoek noodzakelijk achtte. Hij heeft met klaagster en haar echtgenoot besproken dat hij eerst een screeningsformulier ter inventarisering van de klachten wilde bespreken met de psycholoog en dan in overleg met zijn collega’s een vervolgtraject wilde uitstippelen. Nadien heeft beklaagde nog telefonisch contact gehad met de echtgenoot van klaagster, waarin hij heeft aangegeven dat er ten behoeve van uitbreiding van de diagnostiek een gecombineerd tandarts-/psycholoogconsult noodzakelijk was.Volgens klaagster heeft beklaagde haar klachten gepsychologiseerd en heeft hij haar fysieke en allergische gezondheidsklachten ontkend. Het college volgt klaagster hierin niet. Door naast de tandheelkundige aspecten tevens oog te hebben voor een mogelijke psychologische component, heeft beklaagde juist het nodige gedaan om een diagnose te kunnen stellen en op grond daarvan tot een compleet behandelvoorstel te kunnen komen. Ook voor het overige volgt het college klaagster niet.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:43 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3056
- Datum publicatie: 24-04-2022
- Datum uitspraak: 22-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:43
Gegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Deze zijn eerder al door een andere tandarts vervangen voor noodkronen en -facings vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. Klaagster heeft zich tot beklaagde gewend om de noodkronen en –facings te laten vervangen voor definitieve kronen en facings. Tijdens een eerste consult is door klaagster, haar echtgenoot en beklaagde gesproken over de te gebruiken materialen. Ruim twee weken later heeft de behandeling plaatsgevonden. Zonder dat daarvoor een acute medische noodzaak bestond, heeft beklaagde ervoor gekozen om op één dag alle kronen en facings te verwijderen en vervangen. Het college acht dit niet verantwoord. Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal van de kronen niet op de juiste plek is terechtgekomen. Ook zijn er veel cementresten achtergebleven. Beklaagde had dit moeten signaleren. Dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast verwijt het college beklaagde dat hij niet aan zijn dossierplicht heeft voldaan. Zo heeft hij geen zorg-/behandelplan in het dossier vastgelegd en begint het dossier pas bij de behandeling, terwijl daarvoor al twee consulten hadden plaatsgevonden.Naar het oordeel van het college zou het opleggen van een waarschuwing onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de vastgestelde tekortkomingen. De vervanging van de kronen en facings betreft een ingrijpende behandeling en zowel deze behandeling als de dossiervorming daarover voldoet op fundamentele onderdelen niet aan de daaraan te stellen eisen. Het college acht het daarom passend en geboden om beklaagde te berispen.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2022/4045
- Datum publicatie: 19-04-2022
- Datum uitspraak: 15-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:40
Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Beklaagde wordt verweten dat hij onzorgvuldige diagnostiek heeft bedreven en onprofessioneel heeft gecommuniceerd. Ook zou hij de communicatie over de betwiste diagnose en de afsluiting van de behandeling hebben overgelaten aan de basispsycholoog. Voorts verwijt klager beklaagde dat hij zijn medisch dossier niet heeft geraadpleegd en dat hij teksten in het medisch dossier heeft verwijderd en aangepast. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde als werkbegeleider verantwoordelijk is voor het handelen van de basispsycholoog. Dit brengt met zich dat beklaagde ook verantwoordelijk is voor de herbeoordeling van de diagnose van klager door de basispsycholoog. Niet is gebleken dat het oordeel van beklaagde om de diagnose in stand te houden onzorgvuldig is geweest. Klachtonderdeel 1 is ongegrond. Klachtonderdeel 2 is eveneens ongegrond. Ter zitting heeft de getuige verklaard dat de door beklaagde gestelde vragen bestempeld moeten worden als een diagnostisch instrument om te onderzoeken hoe klager zou reageren buiten een niet-geprotocolleerde vragenlijst om. Daaruit blijkt niet dat beklaagde zich onprofessioneel heeft uitgelaten. Klachtonderdelen 3 en 4 acht het college gegrond. Beklaagde was als werkbegeleider inhoudelijk verantwoordelijk voor het handelen van de basispsycholoog. Op grond daarvan had beklaagde met klager in gesprek moeten gaan om de instandhouding van de diagnose te bespreken. Door dit niet zelf te doen, maar over te laten aan de basispsycholoog heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond. Het college is van oordeel dat beklaagde niet het medisch dossier hoefde te raadplagen aangezien hij van de behandeling op de hoogte werd gehouden door de basispsycholoog. Het verwijt van klager dat beklaagde tekst in het medisch dossier heeft verwijderd of aangepast is niet komen vast te staan. Het college legt, nu de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond zijn, de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle GP2020/15
- Datum publicatie: 19-04-2022
- Datum uitspraak: 15-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:41
Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Beklaagde wordt verweten dat hij onzorgvuldige diagnostiek heeft bedreven en onprofessioneel heeft gecommuniceerd. Ook zou hij de communicatie over de betwiste diagnose en de afsluiting van de behandeling hebben overgelaten aan de basispsycholoog. Voorts verwijt klager beklaagde dat hij zijn medisch dossier niet heeft geraadpleegd en dat hij teksten in het medisch dossier heeft verwijderd en aangepast. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde als werkbegeleider verantwoordelijk is voor het handelen van de basispsycholoog. Dit brengt met zich dat beklaagde ook verantwoordelijk is voor de herbeoordeling van de diagnose van klager door de basispsycholoog. Niet is gebleken dat het oordeel van beklaagde om de diagnose in stand te houden onzorgvuldig is geweest. Klachtonderdeel 1 is ongegrond. Klachtonderdeel 2 is eveneens ongegrond. Ter zitting heeft de getuige verklaard dat de door beklaagde gestelde vragen bestempeld moeten worden als een diagnostisch instrument om te onderzoeken hoe klager zou reageren buiten een niet-geprotocolleerde vragenlijst om. Daaruit blijkt niet dat beklaagde zich onprofessioneel heeft uitgelaten. Klachtonderdelen 3 en 4 acht het college gegrond. Beklaagde was als werkbegeleider inhoudelijk verantwoordelijk voor het handelen van de basispsycholoog. Op grond daarvan had beklaagde met klager in gesprek moeten gaan om de instandhouding van de diagnose te bespreken. Door dit niet zelf te doen, maar over te laten aan de basispsycholoog heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond. Het college is van oordeel dat beklaagde niet het medisch dossier hoefde te raadplagen aangezien hij van de behandeling op de hoogte werd gehouden door de basispsycholoog. Het verwijt van klager dat beklaagde tekst in het medisch dossier heeft verwijderd of aangepast is niet komen vast te staan. Het college legt, nu de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond zijn, de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3069
- Datum publicatie: 11-04-2022
- Datum uitspraak: 08-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:39
Beklaagde, werkzaam als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij een Bijzondere Zorg Team, is op verzoek van de wijkagent mee gegaan met een tweetal stopgesprekken met klager. Nu het doel van dit gesprek was klager ertoe te bewegen te stoppen met beweerdelijk grensoverschrijdend gedrag, heeft beklaagde zich onvoldoende afgevraagd of zijn aanwezigheid in het belang was of kon zijn van de zorg aan klager en of met zijn aanwezigheid ook een met bemoeizorg beoogd doel (bijvoorbeeld het door beklaagde genoemde ‘toeleiden naar passende zorg’) zou kunnen worden bereikt. Voor klager was kort daarvoor in het zorgafstemmingsoverleg nog geprobeerd passende zorg te vinden. Dit was echter (wederom) niet gelukt. Het klachtonderdeel dat beklaagde klager ongewenst heeft bezocht wordt gegrond geacht en een waarschuwing wordt opgelegd. De klachtonderdelen die zien op vrijheidsbelemmering en het gebruik van verbaal geweld worden afgewezen.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3237
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:35
Klacht tegen GZ-psycholoog, inhoudende dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld, geen medewerking heeft verleend aan een second opinion en zonder toestemming van klaagster het complete rapport aan de jeugdzorginstelling heeft doen toekomen. Het college oordeelt met betrekking tot klachtonderdeel A dat het rapport van beklaagde aan de daarvoor geldende criteria voldoet. De door beklaagde gehanteerde onderzoeksmethode naar de intelligentie van klaagster is te doen gebruikelijk en passend en beklaagde heeft in redelijkheid tot haar conclusie kunnen komen. Voorts is niet aannemelijk dat beklaagde voor het overige niet zou hebben willen meewerken aan een second opinion, bijvoorbeeld door haar onderzoeksresultaten ter beschikking te stellen. Ook klachtonderdeel B is ongegrond. Daar klachtonderdeel C inhoudt dat beklaagde haar geheimhoudingsplicht dan wel het blokkeringsrecht heeft geschonden, overweegt het college dat beklaagde gezien het haar gegeven advies door de jurist van het NIFP en de motivering als genoemd in het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Den Haag van 19 september 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:11303) in de gegeven omstandigheden op grond van artikel 7.3.11, lid 4 van de Jeugdwet de inroeping door klaagster van haar blokkeringsrecht mocht passeren. Zij heeft daarbij delen die niet relevant waren voor de jeugdzorginstelling weggelaten, zodat beklaagde er blijk van heeft gegeven dat zij zich desalniettemin de belangen van klaagster heeft aangetrokken. Klachtonderdeel C is ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0018
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:38
Klaagster heeft klachten ingediend tegen drie artsen die betrokken zijn geweest bij de opname en behandeling van haar moeder (patiënte) die tijdens de opname in het ziekenhuis is overleden.Beklaagde is alleen gedurende de nacht kort betrokken geweest bij de zorg voor patiënte, namelijk via een telefonisch overleg met een verpleegkundige naar aanleiding van de achterblijvende urineproductie. De beslissing van beklaagde de situatie even aan te zien was op dat moment voldoende zorgvuldig. Er was geen sprake van een acute situatie die direct ingrijpen noodzakelijk maakte. Het verwijt dat beklaagde ten onrechte niet heeft ingegrepen is dan ook ongegrond.Beklaagde is verder niet bij de zorg van patiënte betrokken geweest. Zijn dienst eindigde op 10 januari 2015 om 08.00 uur. Gelet op wat klaagster zelf van het contact met beklaagde beschrijft blijkt ook niet dat het inderdaad beklaagde is geweest met wie klaagster contact heeft gehad en die het beleid in de loop van 10 januari 2015 heeft voortgezet. In de klacht wordt beklaagde namelijk beschreven als vrouw, terwijl het een man betreft. Klacht (kennelijk) ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3229
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:33
Klacht tegen bedrijfsarts in opleiding. Klager heeft drie (telefonische) consulten bij beklaagde gehad. Voorafgaand aan het eerste consult heeft beklaagde telefonisch contact gehad met de teamchef van klager, waarin deze meedeelde dat sprake was van een arbeidsconflict. Naar aanleiding van de consulten heeft beklaagde telkens een belastbaarheidsadvies opgesteld. Klager verwijt beklaagde dat zij vooringenomen en niet objectief is geweest, nu zij de informatie van de teamchef heeft gebruikt in het voordeel van de werkgever en daarmee willens en wetens een onjuist rapport heeft opgesteld. Ook verwijt hij haar onder meer dat zij niet betrokken is geweest en dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij een oordeel zou hebben gevormd en een diagnose zou hebben gesteld voordat alle informatie beschikbaar was. Het college acht de klacht in alle onderdelen ongegrond.