Zoekresultaten 431-440 van de 13037 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:277 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5596

    Deels gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De klacht is ingediend door de bestuurder van de zorginstelling waarin verweerster voorheen werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder is geweest. De klacht omvat meerdere onderdelen, waaronder het aangaan van een affectieve relatie met een (ex-)cliënt, onjuiste omgang met diens dossier, het zich onterecht uitgeven als geregistreerd supervisor schematherapie en schending van de privacy van cliënten van de zorginstelling. Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het college oordeelt dat verweerster, door vrijwel direct na beëindiging van de behandeling zowel een zakelijke als een persoonlijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan, in strijd heeft gehandeld met de Beroepscode voor psychologen. Verder heeft de psycholoog erkend dat zij onder andere werkaantekeningen uit het dossier heeft verwijderd. Voor zover het daarbij zou gaan om persoonlijke werkaantekeningen, zoals de psycholoog stelt, oordeelt het college dat wanneer dergelijke gegevens (tijdelijk) aan het dossier worden toegevoegd, zij dezelfde bescherming als andere dossiergegevens verdienen en zij niet zonder meer uit het dossier kunnen worden verwijderd. Het college acht de gegrondverklaarde klachtonderdelen ernstige misstappen waarbij verweerster er geen blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in het kwalijke van haar handelen. Ook het belang van het correct naleven van basale regels over de omgang met het dossier en het afgeven van verklaringen lijkt zij onvoldoende te hebben geïnternaliseerd. Het college vindt daarom het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:278 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5682

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster is twee jaar in behandeling geweest bij de gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft klaagster (onder meer) gediagnosticeerd met trekken van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Klaagster maakt de gz-psycholoog meerdere verwijten, onder meer over het (te laat) bespreken van de diagnose, de wijze van bejegening en het niet eerder beëindigen van de therapie. Het college stelt vast dat in het dossier is genoteerd dat de gz-psycholoog twee tot drie maanden na de start van de therapie heeft gesproken over de diagnose en oordeelt daarom dat de gz-psycholoog niet te lang gewacht heeft met het bespreken van de diagnose. Wat betreft een gegeven schouderklopje en het tijdens het handen schudden leggen van zijn hand op de hand van klaagster (beiden door de gz-psycholoog erkent), concludeert het college dat dit niet leidt tot tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen. Het college kan de gz-psycholoog volgen in zijn uitleg dat hij alleen contact wilde maken met klaagster. Een korte aanraking (zoals een schouderklopje) kan uitdrukking zijn van de steunende attitude van de gz-psycholoog, hoewel een gz-psycholoog hier wel voorzichtig mee moet omgaan en zich bewust moet zijn van de therapeutische relatie. Naar het oordeel van het college heeft de gz-psycholoog de professionele grenzen niet overschreven. Over de beëindiging van de therapie overweegt het college dat beide partijen erkennen dat de werkrelatie moeizaam was en dat uit het dossier blijkt dat de gz-psycholoog meerdere keren met klaagster heeft gesproken over het eindigen van de therapie, maar dat klaagster dit niet wilde. De gz-psycholoog heeft toegelicht dat hij klaagster, ondanks zijn twijfels bij het laten voortduren van de behandeling, tijd en ruimte heeft willen geven in de hoop dat de werkrelatie zou verbeteren. Het college kan de gz-psycholoog in deze afweging volgen. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:279 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5741

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klaagster is twee jaar in behandeling geweest bij de psychotherapeut. De psychotherapeut heeft klaagster (onder meer) gediagnosticeerd met trekken van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Klaagster maakt de psychotherapeut meerdere verwijten, onder meer over het (te laat) bespreken van de diagnose, de wijze van bejegening en het niet eerder beëindigen van de therapie. Het college stelt vast dat in het dossier is genoteerd dat de psychotherapeut twee tot drie maanden na de start van de therapie heeft gesproken over de diagnose en oordeelt daarom dat de psychotherapeut niet te lang gewacht heeft met het bespreken van de diagnose. Wat betreft een gegeven schouderklopje en het tijdens het handen schudden leggen van zijn hand op de hand van klaagster (beiden door de psychotherapeut erkent), concludeert het college dat dit niet leidt tot tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen. Het college kan de psychotherapeut volgen in zijn uitleg dat hij alleen contact wilde maken met klaagster. Een korte aanraking (zoals een schouderklopje) kan uitdrukking zijn van de steunende attitude van de psychotherapeut, hoewel een psychotherapeut hier wel voorzichtig mee moet omgaan en zich bewust moet zijn van de therapeutische relatie. Naar het oordeel van het college heeft de psychotherapeut de professionele grenzen hierbij niet overschreven. Over de beëindiging van de therapie overweegt het college dat beide partijen erkennen dat de werkrelatie moeizaam was en dat uit het dossier blijkt dat de psychotherapeut meerdere keren met klaagster heeft gesproken over het eindigen van de therapie, maar dat klaagster dit niet wilde. De psychotherapeut heeft toegelicht dat hij klaagster, ondanks zijn twijfels bij het laten voortduren van de behandeling, tijd en ruimte heeft willen geven in de hoop dat de werkrelatie zou verbeteren. Het college kan de psychotherapeut in deze afweging volgen. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:195 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5653

    Klacht tegen een tandarts die volgens klager onterechte declaraties/facturen stuurt, verrichtingen uitvoert zonder uitleg en toestemming en zonder voorafgaande kostenopgave. Het college komt tot het oordeel dat de tandarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht grotendeels ongegrond, één klachtonderdeel niet-ontvankelijk.   

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2023:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2022/5192

    In verband met het overlijden van patiënte wordt ambulanceverpleegkundige verweten dat hij (de klachten van) patiënte onvoldoende serieus heeft genomen, onvoldoende onderzoek heeft verricht en niet tot een juiste diagnose/werkhypothese is gekomen en ten onrechte geweigerd heeft haar te vervoeren naar het ziekenhuis. Beroep op niet-ontvankelijkheid afgewezen. Negeren van alarmsignalen. Onvoldoende onderzoek en onvoldoende uitvraag. Klachten niet serieus genomen. Patiënte had naar het ziekenhuis vervoerd moeten worden. Berisping en publicatie.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:201 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5138

    Klacht tegen psychiater kennelijk ongegrond. Klager verblijft op basis van een opgelegde tbs met dwangverpleging in een tbs-kliniek. De psychiater is een collega van de behandelend psychiater. De psychiater is aanwezig geweest bij een bespreking door de Commissie Voorbehouden Beslissingen, waarin de behandelend psychiater de casus van klager had ingebracht met het voornemen te starten met een gedwongen behandeling met medicatie. Klager is het niet eens met de gestelde diagnose en het besluit over te gaan tot een gedwongen behandeling met medicatie.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:196 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4925

    Klacht tegen cardioloog ongegrond. Klaagster klaagt tegen een superviserende cardioloog over de behandeling van haar echtgenoot, die leed aan ernstig hartfalen en dementie, en is overleden. Klaagster verwijt de cardioloog een onjuiste behandeling, onzorgvuldige communicatie en onvoldoende verslaglegging in het dossier. Uit het dossier blijkt dat de behandeling van de echtgenoot voldoende met klaagster is besproken en lege artis is gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2023:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2022/4433

    Sociaal psychiatrisch verpleegkundige wordt verweten zij geweigerd heeft de hulp te geven waar klager om vroeg, hem het stigma ‘agressief’ heeft gegeven en hem de deur heeft uitgezet.Geen sprake van behandelingsovereenkomst. Daadwerkelijke hulpvraag van klager kan niet worden vastgesteld. Geen strijd met zorgplicht. Het stigma ‘agressief’ kan evenmin worden vastgesteld.Ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:202 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5142

    Klacht tegen arts kennelijk ongegrond. Klager verblijft op basis van een opgelegde tbs met dwangverpleging in een tbs-kliniek. De arts is psychiater in opleiding en is een collega van de behandelend psychiater. De arts is aanwezig geweest bij een bespreking door de Commissie Voorbehouden Beslissingen, waarin de behandelend psychiater de casus van klager had ingebracht met het voornemen te starten met een gedwongen behandeling met medicatie. Klager is het niet eens met de gestelde diagnose en het besluit over te gaan tot een gedwongen behandeling met medicatie.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:197 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5144

    Klacht tegen psychiater ongegrond. Klager verblijft op basis van een opgelegde tbs met dwangverpleging in een tbs-kliniek. De psychiater is als behandelend psychiater betrokken bij de behandeling. Klager is het niet eens met de gestelde diagnose en het besluit over te gaan tot een gedwongen behandeling met medicatie.