ECLI:NL:TGZCTG:2024:146 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2261

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:146
Datum uitspraak: 11-09-2024
Datum publicatie: 11-09-2024
Zaaknummer(s): C2023/2261
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: 2261 Klacht tegen een psychiater. Klagers hebben over de verdachte in een strafzaak waarvoor veel maatschappelijke belangstelling bestaat, gezamenlijk een Pro Justitia-rapport opgemaakt. De psychiater heeft zich in een artikel in een landelijk dagblad kritisch over dit rapport van klagers uitgelaten. Volgens klagers heeft hij zich daarbij onprofessioneel, onjuist, onzorgvuldig en oncollegiaal over hen en hun werk uitgelaten. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt aan de psychiater de maatregel van berisping op. De psychiater is het niet eens met deze beslissing en komt in beroep. Het beroep van de psychiater slaagt alleen ten aanzien van de opgelegde maatregel. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2261 van:
A., psychiater, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. K.J. de Wolf, werkzaam te Nijmegen,
tegen
C., wonende te D., verweerder in beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.F. Groen, advocaat te Eindhoven
en
E., wonende te F., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. J.F. Groen, advocaat te Eindhoven.
1. Verloop van de procedure
C. en E. – hierna klagers – hebben op 16 februari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. – hierna de psychiater– een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle heeft het klaagschrift doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Het klaagschrift is daar op 23 februari 2023 ontvangen. Bij beslissing van 19 september 2023, onder nummer A2023/5391, heeft het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam de klacht gegrond verklaard, aan de psychiater de maatregel van berisping opgelegd en de psychiater veroordeeld in de proceskosten van klagers. De psychiater is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. Klagers hebben een gezamenlijk verweerschrift in beroep ingediend. Op 18 juni 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van de psychiater (brief van 17 juni 2024 met bijlagen). De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 juli 2024 behandeld. Op de zitting zijn verschenen klagers, bijgestaan door
mr. Groen, en de psychiater, bijgestaan door mr. de Wolf. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Groen en mr. de Wolf hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan de wederpartij en het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. Wat is er gebeurd?
3.1 In de strafzaak tegen G., die verdacht wordt van drievoudige moord in 2019, is in de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank H. een multidisciplinair deskundigenrapport uitgebracht door het L. – onderdeel van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) – waar de verdachte klinisch is geobserveerd en onderzocht. Dergelijke rapporten spitsen zich in het algemeen toe op de volgende vragen:
a) Was er ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte?
b) Zo ja, is causaal verband tussen de stoornis en de strafbare feiten voldoende aannemelijk?
c) Zo ja, welk advies kunnen de deskundigen – gelet op de antwoorden op de eerste twee vragen en op alle omstandigheden van het geval – geven over de toerekening van de strafbare feiten aan de verdachte?
In de strafzaak is tussen het openbaar ministerie en de verdediging vooral discussie over de vraag in hoeverre de strafbare feiten kunnen worden toegerekend aan de verdachte. De rechtbank H., locatie I., heeft de verdachte bij vonnis van 30 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar en terbeschikking-stelling met dwangverpleging. Van dat vonnis is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof J.. In die appelprocedure is op verzoek van de verdediging een deskundigenrapport opgesteld door een psychiater en een GZ-psycholoog, via bemiddeling door het NIFP.
3.2 Klagers zijn onder meer werkzaam als freelance PJ-rapporteurs, bemiddeld door het NIFP, en ingeschreven in het Nederlands Register voor Gerechtelijke Deskundigen. In opdracht van 20 april 2021 van het gerechtshof hebben ook zij over de verdachte een rapport opgemaakt, gedateerd 13 januari 2022. Het gerechtshof heeft de verdachte bij arrest van 17 maart 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Van dit arrest is beroep in cassatie ingesteld door de verdachte. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft op 20 juni 2023 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad moet nog beslissen op het cassatieberoep.
3.3 Verweerder is psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie aan de K. en vice-voorzitter van de M., met als aandachtsgebied binnen het bestuur PJ-rapportage. Op 17 september 2022 is in verschillende media een artikel verschenen van de N. onder de titels: “Hoe G. steeds verder weggleed in een psychose: een reconstructie” en “De vernietigende psychose van G.” met daarbij de vermelding “Reconstructie”. Verweerder is voor dit artikel geïnterviewd nadat hij kennis had genomen van de rapporten, een door de verdachte geschreven zogenoemd egodocument en de uitspraken van de rechtbank en het hof. Hij heeft de tekst van zijn bijdrage aan het artikel voorafgaand aan de publicatie gelezen, daarop commentaar gegeven en het na aanpassing door de journalist goedgekeurd. Het betreffende gedeelte van het artikel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klagers verwijten verweerder dat hij:
a) hen in hun individuele beroepsuitoefening heeft geschaad door hun rapport, en daarmee hun professionaliteit, integriteit en onafhankelijkheid, publiekelijk te diskwalificeren, en
b) klagers niet het verschil van inzicht of zijn mening over een collegiale rapportage in een geruchtmakende en nog lopende strafzaak persoonlijk heeft voorgelegd, dan wel heeft gewacht met een wetenschappelijke, professionele discussie binnen de beroepsgroep tot de uitspraak onherroepelijk is.
4.2 Verweerder heeft het college verzocht klagers niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht en deze dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De zogenoemde eerste tuchtnorm – die kort gezegd betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een zorgverlener en een patiënt of cliënt – is hier niet van toepassing. De zogenoemde tweede tuchtnorm, neergelegd in artikel 47 lid 1, aanhef en onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), houdt in dat een BIG-geregistreerde zorgverlener ook aan tuchtrecht is onderworpen ter zake van ander handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Een klacht daarover kan – volgens artikel 65 lid 1 aanhef en onder a van de Wet BIG – worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan onder omstandigheden ook een collega-zorgverlener als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt. Dan moet de klagende collega als professional wel een concreet eigen belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg.
5.2 Volgens verweerder zijn klagers niet klachtgerechtigd en daarom niet-ontvankelijk in hun klacht. Zij hebben geen voldoende concreet eigen belang dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Klagers zijn in het artikel niet met name genoemd en de uitlatingen van verweerder moeten gezien worden in de totale context van al zijn uitlatingen, waarbij het hem ging om een bredere analyse in het algemeen. De uitspraken betreffen bovendien alleen de specifieke rapportage van klagers in deze strafzaak en gaan niet over klagers persoonlijk of hun werk in het algemeen. Als het college wel een rechtstreeks belang aan de zijde van klagers zou aannemen, dan heeft verweerder dat belang niet geschonden in de zin dat er bijvoorbeeld sprake zou zijn van de aantasting van de professionele autonomie van klagers. Klagers hebben dit weersproken en aangevoerd dat zij wel een voldoende rechtstreeks belang hebben bij hun klacht.
5.3 Het college overweegt het volgende. In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de Wet BIG heeft de wetgever uitdrukkelijk overwogen dat het in het openbaar doen van uitlatingen door een persoon die daarbij te kennen geeft dat hij arts is, waarbij ten onrechte een bepaalde vorm van verlening van gezondheidszorg in een kwaad daglicht wordt gesteld en waardoor bij het publiek ten onrechte onrust wordt gewekt, onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm valt. Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wet BIG valt het uitbrengen van PJ-rapportages door BIG-geregistreerde zorgverleners onder individuele gezondheidszorg. Nu in de publicatie (ook) kritische uitlatingen worden gedaan over een specifiek rapport van klagers, terwijl verweerder gezien zijn verschillende functies als een autoriteit in de wereld van de PJ-rapportage kan worden beschouwd, bestaat de mogelijkheid dat klagers benadeeld worden bij de uitoefening van hun werkzaamheden als PJ-rapporteurs en dat het vertrouwen van de samenleving in psychiaters en GZ-psychologen in het algemeen afneemt. Daarmee hebben klagers naar het oordeel van het college voldoende rechtstreeks belang bij de klacht. Het is niet noodzakelijk dat die mogelijke gevolgen daadwerkelijk zijn ingetreden. Daarbij acht het college niet van belang dat de namen van klagers in het artikel ontbreken, omdat er sprake is van een ruime kring van betrokkenen in de bewuste strafzaak die vanwege die betrokkenheid weten wie het rapport hebben opgesteld. Daarnaast is via internet ook voor derden eenvoudig te achterhalen wie de opstellers zijn van het betreffende rapport.
5.4 Het handelen van verweerder kan dus worden beoordeeld onder de tweede tuchtnorm. Het argument van verweerder dat het bewuste belang van klagers niet is geschonden, betreft de inhoudelijke beoordeling van de klacht en zal hierna worden besproken.
Inhoudelijke beoordeling
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.5 De vraag is of verweerder heeft gehandeld in strijd met ‘wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de voor verweerder geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. In dit verband houdt het college rekening met het onder 5.3 opgenomen citaat uit de Memorie van Toelichting bij de Wet BIG. Klagers hebben verwezen naar de KNMG-Gedragsregels voor artsen uit 2013. Hierin was, voorzover hier van belang, opgenomen: “Kritiek ten aanzien van een collega of collegae dient primair met de betrokken collega(e) te worden besproken. Zakelijke discussies in vakbladen moeten te allen tijde kunnen worden gevoerd.”
Per 27 mei 2022 zijn deze regels vervangen door de KNMG-Gedragscode, die uit vijftien ‘kernregels’ bestaat. In kernregel 15 is opgenomen: ”Als arts ga je respectvol om met je collega’s. Je adviseert, begeleidt en steunt hen en werkt met hen samen. Je onthoudt je van ongewenst, grensoverschrijdend of ontwrichtend gedrag.” In de toelichting op deze kernregel staat dat het hierbij niet alleen gaat om collega-zorgverleners, maar om alle collega’s met wie je als arts in aanraking komt tijdens je werk. Het is duidelijk dat de tweede volzin van deze nieuwe ‘kernregel’ geen houvast biedt voor de beoordeling van het handelen van verweerder in deze zaak. De eerste en de laatste volzin zijn echter wel van waarde voor de beoordeling van de onderhavige klacht. Voor de invulling van wat in dit verband respectvolle omgang en ongewenst gedrag is, maakt het college mede gebruik van de hiervoor aangehaalde eerder geldende gedragsregel, die ook in de tuchtrechtspraak als professionele norm is gehanteerd voor de invulling van zorgvuldig en behoorlijk handelen van artsen en in zoverre nog steeds van belang is.
Klachtonderdeel a) publiekelijke diskwalificatie
5.6 Verweerder heeft tegen dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij binnen de grenzen van het toelaatbare is gebleven. Er is geen sprake van dat hij in het artikel de professionaliteit, deskundigheid en integriteit van klagers in twijfel heeft getrokken en ook niet van een aanval op hen persoonlijk of op hun werk. De journalist die het artikel heeft geschreven had van de verdachte de beschikking gekregen over de drie rapporten en had daar een aantal vragen over, met name over hoe het kon dat het derde rapport zo verschilde van de andere twee. De journalist is via de afdeling M. bij verweerder terechtgekomen. Verweerder was van mening dat er een groot algemeen belang bestond om publiekelijk duiding te geven aan de onderlinge tegenstrijdigheid van de drie rapporten en om de evaluatie richting het handelen/ nalaten vanuit de ggz-sector in deze casus open te voeren. Hij heeft zich bij zijn analyse vooral gericht op de omgang van de magistraten met deskundigheidsrapporten. De kritische opmerkingen over het door klagers opgestelde rapport moeten gezien worden binnen de context van die hoofdgedachte, aldus verweerder.
5.7 Het college bekijkt de uitspraken van verweerder in het artikel over het rapport van klagers door een objectieve bril. Dat wil zeggen dat noch de persoonlijke gevoelens van klagers, noch de intenties van verweerder leidend zijn voor de interpretatie van die uitlatingen, maar de indruk die de uitspraken objectief gezien bij de lezers van het artikel kunnen oproepen.
5.8 Naar het oordeel van het college kunnen de uitlatingen van verweerder, ook bezien in de hele context van het artikel en de daaruit blijkende opvattingen van verweerder over de omgang van magistraten met PJ-rapportages, redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat hij het rapport van klagers ver onder de maat vindt. Dit kan reeds worden afgeleid uit de passage: “Het rapport en het advies van het L. is zorgvuldig, weloverwogen en genuanceerd. Dat geldt ook voor het tweede rapport dat tot hetzelfde advies komt.” Hiermee wordt reeds de suggestie gewekt dat dit niet geldt voor het rapport van klagers. Het komt echter heel duidelijk tot uitdrukking in de passage: “Dat rapport creëert een soort van schijnwetenschappelijkheid. De onderzoekers doen alsof ze supervoorzichtig zijn door geen advies te geven, maar trekken wel allerlei conclusies. Als ik lid was van een commissie die moest beoordelen of de rapporten naar een rechter mochten, dan zou ik de eerste twee rapporten doorlaten en van dat derde rapport zou ik gezegd hebben: dat voldoet niet aan alle eisen. Ik vind dat in het laatste rapport is toegewerkt naar de conclusies.” Het verweer dat deze wijze van formulering zakelijk en niet onnodig grievend is in de richting van klagers kan het college niet onderschrijven. De lezers van het artikel kunnen deze kritiek op het rapport redelijkerwijs niet anders uitleggen dan als een diskwalificatie daarvan. Het toewerken naar conclusies door PJ-onderzoekers is een serieuze aantijging en verweerder zegt in het artikel zelfs dat het rapport wat hem betreft niet aan het gerechtshof toegestuurd had mogen worden. De suggestie dat klagers in dit geval hun werk niet goed hebben gedaan, raakt vanzelf ook hun professionaliteit en integriteit als PJ-rapporteurs in het algemeen.
5.9 Na de publicatie hebben klagers verweerder hierover benaderd, hebben zij e-mails uitgewisseld en heeft een gesprek tussen hen plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerder erkend dat wat in de krant is gekomen wellicht niet goed te plaatsen is zonder nadere toelichting. Wat hij bedoelde is dat het rapport van klagers zorgvuldig is en dat zij voorzichtig zijn met het trekken van conclusies; daarmee lijkt het wel een wetenschappelijk rapport, zo schrijft hij in een e-mail. Een Pro Justitia-rapport is echter naar zijn mening geen wetenschappelijke verhandeling. Het college overweegt dat de term ‘schijnwetenschappelijkheid’ voor de gemiddelde lezer van het artikel inderdaad niet zonder verdere toelichting in de door verweerder bedoelde zin zal worden opgevat; dat geldt ook voor de nuance dat verweerder niet heeft bedoeld te zeggen dat het rapport helemaal niet aan de eisen voldoet, maar dat het niet aan alle eisen voldoet. Ook een deskundigenrapport dat niet aan alle eisen voldoet, kan echter niet als deugdelijk worden beschouwd.
5.10 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de uitlatingen van verweerder passen binnen kritiek die zorgverleners op elkaar mogen hebben en dan ook van elkaar hebben te verdragen, mede in het licht van de vrijheid van meningsuiting en de noodzaak van zakelijke discussie in een professioneel debat, zoals onder andere in de bovenstaande KNMG-Gedragsregel is verwoord. Naar het oordeel van het college gaan de uitspraken van verweerder deze ruimte te buiten. Er is immers geen sprake van een zakelijke discussie of een professioneel debat in een vakblad, maar van eenzijdig commentaar in een landelijk dagblad. Weerwoord van de zijde van klagers in het openbaar werd beperkt door hun beroepsgeheim, waar verweerder zich vanuit zijn verschillende functies bij uitstek van bewust had kunnen en behoren te zijn. Het zou voor de hand hebben gelegen, zoals ook in de genoemde KNMG-Gedragsregel is benoemd, dat verweerder na lezing van de rapporten en alvorens het interview te geven, contact met klagers zou hebben opgenomen om zijn kritiek op hun rapport met hen te bespreken. Volgens verweerder heeft de journalist dit gedaan en wilden klagers niet met de journalist spreken in verband met hun beroepsgeheim. Hij heeft niet meer overwogen klagers zelf te benaderen. Dit lag echter, als psychiater en collega-BIG-geregistreerd zorgverlener, wel op zijn weg. De uitkomst daarvan is uiteraard ongewis, maar het is niet uitgesloten dat klagers wel met verweerder als collega-professional hadden kunnen en willen spreken over PJ-rapportages in het algemeen. Op grond daarvan had verweerder zijn opvatting en uitspraken daarover dan mogelijk kunnen nuanceren.
5.11 Verder klopt het wel dat verweerder in het artikel (ook) het openbaar ministerie en de rechterlijke colleges bekritiseert over hoe zij de deskundigenrapporten hebben meegewogen in hun eisen respectievelijk oordelen. Hij doet dit echter selectief, namelijk uitsluitend ten aanzien van de eerste twee uitgebrachte rapporten. Ook daarom gaat het argument van verweerder niet op dat het vertrouwen in de medische stand niet wordt ondermijnd, maar juist vergroot kan worden als het publiek ziet dat medici elkaar kritisch volgen en meningsverschillen aan de orde stellen. Waar het om het rapport van klagers gaat, zegt verweerder namelijk niet dat hij het daarmee inhoudelijk niet eens is; dat zou hebben kunnen wijzen op een meningsverschil. Hij laat echter – zonder voorafgaande wederhoor – uit zijn mond in duidelijk afkeurende termen noteren dat het rapport ondeugdelijk is. Als verweerder daadwerkelijk duiding had willen geven aan de verschillen tussen de rapporten, dan had hij in meer algemene termen kunnen toelichten hoe ingewikkeld de materie is waarover alle deskundigen in deze strafzaak te rapporteren en te adviseren hadden, en dat dit kan leiden tot verschillen in de professionele oordelen en adviezen die mede te maken hebben met de waardering van alle op het moment van het onderzoek beschikbare informatie.
Slotsom
5.12 Uit het voorgaande volgt dat verweerder als psychiater niet respectvol en onvoldoende zorgvuldig jegens klagers heeft gehandeld. Hij had niet mogen instemmen met de publicatie van zijn uitspraken in de huidige formulering, zonder nadere toelichting en zonder genuanceerdere informatie. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De klacht is gegrond.
Maatregel
5.13 Verweerder heeft betoogd dat hij in het algemeen belang heeft willen handelen door de omgang van magistraten met PJ-rapportages aan de kaak te stellen. Hij had daarbij naar zijn zeggen niet de intentie om het werk of de persoon van klagers aan te vallen. Het college kan dit betoog moeilijk volgen, gelet op de toon en de strekking van de uitspraken over het rapport van klagers. Gelet op de deskundigheid van verweerder op het gebied van de forensische psychiatrie en PJ-rapportage, en op zijn posities als hoogleraar en binnen de M., mag van hem worden verwacht dat hij zich goed bewust is van de implicaties van zijn uitspraken in openbare publicaties als het onderhavige krantenartikel. Deze kunnen niet worden beschouwd als een ongelukkige vergissing. Uit de e-mailwisseling en het gesprek met klagers na de publicatie is ook gebleken dat daarvan geen sprake is geweest. Verweerder heeft welbewust gehandeld. Daarom acht het college een berisping als maatregel passend.
Kostenveroordeling
5.14 Klagers hebben verzocht verweerder te veroordelen in de (forfaitair vast te stellen) kosten die zij hebben gemaakt in deze procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Deze situatie doet zich hier voor. Nu klagers eerst het gesprek met verweerder zijn aangegaan om te kijken of zij in onderling overleg tot een oplossing konden komen en verweerder daarin ten onrechte onvoldoende stappen in hun richting heeft gezet, ziet het college aanleiding om het verzoek van klagers toe te wijzen. Daarbij hanteert het college – volgens de op de website van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg gepubliceerde Oriëntatiepunten – de volgende forfaitaire bedragen:
- reiskosten: € 50,-- per klager (reisafstand enkele reis meer dan 50 km)
- kosten van de gemachtigde advocaat 2 punten (klaagschrift en zitting), € 597 per punt, in totaal dus € 1.294,--..”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 3. “Wat is er gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 De psychiater is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Bij die beslissing is de klacht van klagers gegrond verklaard en aan de psychiater de maatregel van berisping opgelegd. Het beroep heeft tot doel dat de klacht primair niet-ontvankelijk wordt verklaard en subsidiair alsnog ongegrond wordt verklaard, dan wel dat wordt volstaan met een lichtere maatregel.
4.2 Klagers hebben in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij zijn van mening dat het beroep van de psychiater moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Ontvankelijkheid van de klacht
4.3 De psychiater heeft in beroep een aantal gronden geformuleerd over de ontvankelijkheid van klagers in hun klacht die erop neerkomen dat het Regionaal Tuchtcollege een onjuiste dan wel onvoldoende onderbouwing heeft gegeven van zijn oordeel dat de tweede tuchtnorm van toepassing is en dat klagers een voldoende rechtstreeks en concreet belang hebben bij hun klacht.
Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen dat het uitbrengen van een PJ-rapportage door een BIG-geregistreerde zorgverlener onder individuele gezondheidszorg valt, en dat klagers voldoende rechtstreeks belang hebben bij hun klacht. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege hierover onder 5.3 van de bestreden beslissing en neemt deze hier volledig over. Klagers zijn dan ook terecht ontvankelijk verklaard in hun klacht.
Het Centraal Tuchtcollege verwerpt de gronden van de psychiater met betrekking tot de in zijn ogen onterechte beoordeling van deze klacht onder de tweede tuchtnorm en neemt de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege onder 5.1 en 5.3 over en maakt die tot de zijne.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater niet respectvol en onvoldoende zorgvuldig jegens klagers heeft gehandeld. Hij had niet mogen instemmen met de publicatie van zijn uitspraken in de huidige formulering, zonder dat er - vanwege de beperkingen die een artikel in een dagblad nu eenmaal kent - ruimte was voor een nadere toelichting van zijn kant en zonder ruimte voor meer nuance, die hij naar eigen zeggen in het aan publicatie voorafgaande gesprek met de journalist wel heeft aangebracht. Daarmee heeft de psychiater gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De klacht is dan ook terecht gegrond verklaard door het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege kan zich echter niet vinden in de opgelegde berisping en zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op dat punt vernietigen. Het Centraal Tuchtcollege acht oplegging van de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden. Hierna legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
Beoordelingskader
4.5 De belangrijkste vraag is of de psychiater door zijn medewerking te verlenen aan het N.-artikel heeft gehandeld in strijd met ‘wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dit is een open zorgvuldigheidsnorm, die nader wordt ingevuld door tuchtrechtspraak en door expliciete normen die door de beroepsgroep zelf worden bepaald. Wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, volgt voor psychiaters onder meer uit de Beroepscode voor Psychiaters van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (mei 2010, hierna: Beroepscode). Voor de onderhavige kwestie zijn in het bijzonder de artikelen III.I en III.3 van de Beroepscode van belang. Deze artikelen luiden voor zover hier van belang als volgt: “Kritiek ten aanzien van een collega of collegae dient primair met de betrokken collega(e) te worden besproken. Vakinhoudelijke discussies in vakbladen moeten te allen tijde kunnen worden gevoerd.” En “De psychiater onthoudt zich van alle vormen van grensoverschrijdend ongewenst gedrag.” Bij de totstandkoming van de Beroepscode is blijkens het voorwoord daarvan gebruik gemaakt van de KNMG-Gedragsregels voor artsen.
Klagers hebben verwezen naar de KNMG-Gedragsregels voor artsen uit 2013. Hierin stond, zover hier van belang: “Kritiek ten aanzien van een collega of collegae dient primair met de betrokken collega(e) te worden besproken. Zakelijke discussies in vakbladen moeten te allen tijde kunnen worden gevoerd.” Per 27 mei 2022 zijn deze regels vervangen door de KNMG-Gedragscode, die uit vijftien ‘kernregels’ bestaat. In kernregel 15 staat: ”Als arts ga je respectvol om met je collega’s. Je adviseert, begeleidt en steunt hen en werkt met hen samen. Je onthoudt je van ongewenst, grensoverschrijdend of ontwrichtend gedrag.”
Het Centraal Tuchtcollege is het met het Regionaal Tuchtcollege eens dat de eerste en laatste volzin van betekenis zijn voor de beoordeling van de klacht. Voor de invulling van wat in deze zaak respectvolle omvang en ongewenst gedrag is, richt het Centraal Tuchtcollege zich echter ook naar de hiervoor aangehaalde Beroepscode en gedragsregels uit 2013, die ook in de tuchtrechtspraak als professionele norm zijn gehanteerd voor de invulling van zorgvuldig en behoorlijk handelen van psychiaters. Door de invoering van de KNMG-Gedragscode hebben deze regels niet aan betekenis verloren.
Klachtonderdelen a) en b): publiekelijke diskwalificatie en geen contact gezocht met klagers om kritiek te bespreken
4.6 De klacht houdt in dat de psychiater door zijn uitlatingen klagers in hun individuele beroepsuitoefening heeft geschaad door hun rapport publiekelijk te diskwalificeren, en dat hij klagers niet zijn mening over een collegiale rapportage in een geruchtmakende en nog lopende strafzaak persoonlijk heeft voorgelegd, dan wel heeft gewacht met een professionele discussie binnen de beroepsgroep tot de uitspraak onherroepelijk was.
4.7 In de stukken en op de zitting in beroep heeft de psychiater aangevoerd dat de journalist via de afdeling M. bij hem terecht is gekomen. De psychiater was van mening dat er een groot algemeen belang bestond om publiekelijk duiding te geven aan de onderlinge tegenstrijdigheid van de drie rapporten in de strafzaak van G. en de houding van het Openbaar Ministerie in die strafzaak. Ook bestond volgens de psychiater een belang om de evaluatie van het handelen dan wel nalaten vanuit de ggz-sector in deze casus bloot te leggen. De psychiater achtte het tot slot van belang het publiek meer in het algemeen te informeren over het feit dat onder invloed van een psychose ernstige delicten kunnen worden gepleegd, en de wijze waarop dient te worden vastgesteld of iemand in een psychose verkeerde.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de hierboven omschreven invalshoek van de psychiater legitiem is en dat vanuit deze invalshoek een (kritisch) debat moet kunnen plaatsvinden over de omgang van magistraten met rapporten van deskundigen in een strafzaak en over de vraag op welke manier kan worden vastgesteld in hoeverre bij een verdachte sprake is (geweest) van een stoornis. Naast het plaatsen van artikelen in de vakliteratuur past optreden in de media bij een dergelijk debat. Voor het bepalen van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting die bij een dergelijk debat tuchtrechtelijk relevant zijn, zijn de onder 4.5 beschreven gedragsregels richtinggevend. Het Centraal Tuchtcollege overweegt verder, net als het Regionaal Tuchtcollege, dat bij het interpreteren en beoordelen van de uitspraken van de psychiater noch de persoonlijke gevoelens van klagers, noch de intenties van de psychiater leidend zijn, maar de indruk die de uitspraken objectief gezien bij de gemiddelde lezer van het artikel kunnen oproepen.
4.9 Vervolgens moet beoordeeld worden of de uitlatingen van de psychiater passen binnen kritiek die zorgverleners op elkaar mogen hebben en dan ook van elkaar hebben te dulden, mede in het licht van de hiervoor onder 4.8 genoemde vrijheid van meningsuiting en de noodzaak van een (kritisch) debat. Het Centraal Tuchtcollege overweegt allereerst dat het de psychiater vrijstaat om zijn kritiek op de rechtspraak (OM en rechterlijke macht) te uiten. Die kritiek houdt in dit geval in dat er volgens de psychiater in de rechtspraak een neiging bestaat om geen genoegen te nemen met deskundigheidsrapportages die al onderdeel uitmaken van het procesdossier en daarom (steeds) nieuwe deskundigen in te schakelen. Ook staat het de psychiater vrij om zijn stelling te verdedigen dat in een strafzaak niet op een wetenschappelijk niveau hoeft te worden vastgesteld of sprake is van een stoornis bij een verdachte, maar dat het bestaan van een stoornis (slechts) aannemelijk hoeft te zijn. Dit betekent echter niet dat de psychiater bij het doen van zijn uitlatingen ook op deze wijze mag ingaan op de inhoud van een specifiek PJ-rapport dat is opgesteld door collega’s in een geruchtmakende strafzaak die nog onder de rechter is, terwijl hij zelf de verdachte niet heeft gesproken en evenmin van diens medisch dossier heeft kennis genomen. De psychiater heeft zich daarbij immers niet beperkt tot het in algemene bewoordingen formuleren van zijn kritiek op de rechtspraak en de omgang met deskundigen, maar heeft in het N.-artikel duidelijk laten noteren dat hij het rapport ondeugdelijk vindt en heeft daarmee het rapport van klagers onnodig en op een ongenuanceerde manier gediskwalificeerd. Het doel dat de psychiater voor ogen had - het op gang brengen van een maatschappelijke discussie - had hij ook op een andere manier kunnen bereiken, bijvoorbeeld door in meer algemene termen toe te lichten hoe ingewikkeld de materie is waarover de deskundigen in een strafzaak als deze te rapporten en te adviseren hadden, en dat dit kan leiden tot verschillen in professionele oordelen en adviezen over de verdachte.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de uitlatingen van de psychiater redelijkerwijs niet anders kunnen worden opgevat dan als diens persoonlijke opvatting dat hij het rapport van klagers onder de maat vindt, en dat hij die mening in het N.-artikel kennelijk duidelijk heeft willen laten doorklinken. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege hierover onder 5.8 en 5.9 en neemt deze hier volledig over.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege is verder van oordeel dat de psychiater zich ook rekenschap had moeten geven van de impact van het artikel op klagers, nu hij als een autoriteit in de wereld van de PJ-rapportages kan worden beschouwd. In de kleine wereld van de forensische psychiatrie was, ook door de omvang van deze strafzaak, algemeen bekend dat klagers als rapporteurs hebben opgetreden. Daarbij is het Centraal Tuchtcollege ook niet gebleken dat de psychiater zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat hem als professional gezag wordt toegekend, waardoor zijn uitspraken voor een gemiddelde lezer van het N.-artikel veel gewicht in de schaal leggen en voor onrust kunnen zorgen, nu het artikel ging om een strafzaak die veel emoties in de maatschappij heeft opgeroepen. Ook hierin volgt het Centraal Tuchtcollege dus het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het voorts eens met het Regionaal Tuchtcollege dat het op de weg van de psychiater lag om na lezing van het rapport en voordat hij zijn medewerking verleende aan het artikel, contact met klagers op te nemen om zijn kritiek op hun rapport met hen te bespreken. Dat de psychiater ervan uit ging dat de journalist contact met klagers zou opnemen, doet niet af aan de eigen professionele en collegiale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de eerder genoemde Beroepscode en KNMG-gedragsregels.
Dat de journalist de uitspraken van de psychiater kernachtig heeft samengevat in verband met de lengte van het artikel, waardoor in de tekst van het artikel de nuance ontbreekt die de psychiater naar eigen zeggen in het gesprek met de journalist wel degelijk heeft aangebracht, maakt het vorenstaande niet anders. Dat wist de psychiater immers voorafgaand aan de publicatie van het artikel, dat ter goedkeuring aan hem is voorgelegd. Het mag van een professional als de psychiater bovendien worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de beperkingen die een uitlating in de pers nu eenmaal heeft.
4.12 Alles overziend heeft het Regionaal Tuchtcollege terecht de klacht in zijn geheel gegrond verklaard. De psychiater had niet mogen instemmen met de publicatie van zijn uitspraken in de huidige formulering.
Maatregel
4.13 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege vindt het Centraal Tuchtcollege dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Bij dit oordeel betrekt het Centraal Tuchtcollege dat de psychiater, voordat hij zijn medewerking aan het artikel verleende, met collega’s en met de M. heeft overlegd over wie de vragen van de N.-journalist zou kunnen beantwoorden en daarmee de keuze om zijn medewerking te verlenen met enige zorgvuldigheid heeft gemaakt. Verder is het Centraal Tuchtcollege overtuigd van de beweegredenen van de psychiater om mee te werken aan het artikel en dat zijn medewerking is ingegeven door goede bedoelingen, namelijk het informeren van het publiek. Daarbij is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken van enige opzet om klagers te schaden. Wel heeft de psychiater onzorgvuldig jegens klagers gehandeld door in te stemmen met de publicatie van zijn uitspraken in de huidige formulering. Alles overziend vindt het Centraal Tuchtcollege de oplegging van een waarschuwing passend en toereikend.
Proceskosten
4.14 Klagers hebben het Centraal Tuchtcollege verzocht om de psychiater te
veroordelen in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als de beroepsprocedure. Omdat klagers zich door een professioneel gemachtigde hebben laten vertegenwoordigen,
de klacht ook in beroep gegrond is bevonden en aan de psychiater een maatregel is opgelegd, zal het verzoek worden toegewezen. Het Centraal Tuchtcollege sluit voor wat betreft de berekening van deze kosten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand bedragen € 1.248,-- (1 punt voor het verweerschrift in beroep + 1 punt voor de zitting bij het Centraal Tuchtcollege x tarief 624,-- per punt x wegingsfactor van 1). De reiskosten worden begroot op € 50,00 per klager. Het totaalbedrag aan voor vergoeding in aanmerking komende kosten komt daarmee op
€ 1.348,00.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege maar uitsluitend voor wat betreft de maatregel die dat college heeft opgelegd; en doet voor dat deel opnieuw recht;
legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op; veroordeelt de psychiater in de hierboven vastgestelde kosten van klagers in deze beroepsprocedure van in totaal € 1.348,00;
veroordeelt de psychiater dit bedrag te voldoen op de bankrekening van klagers, binnen vier weken nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort heeft laten weten.
Deze beslissing is gegeven door S.M. Evers, voorzitter; H.M. Wattendorff en
M.W. Zandbergen, leden-juristen en I.A. de Boer en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.