ECLI:NL:TGZCTG:2024:148 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2321
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-09-2024 |
Datum publicatie: | 11-09-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2321 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. De moeder van klaagster verbleef vanaf het voorjaar van 2022 tot aan het voorjaar van 2023 op een locatie van een zorginstelling waar verpleeghuiszorg wordt verleend aan ouderen met somatische problematiek. Klaagster was mentor van haar moeder. De verpleegkundige was directeur wonen, zorg en welzijn bij de instelling en in deze rol als leidinggevende van de locatiemanagers verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de verschillende locaties van de zorginstelling. In het vroege voorjaar van 2023 heeft op de locatie waar de moeder van klaagster verbleef een incident plaatsgevonden tussen klaagster en haar echtgenoot enerzijds en twee familieleden anderzijds, waarbij de politie is ingeschakeld. Naar aanleiding van dit incident hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen klaagster en de medewerkers van de zorginstelling. De verpleegkundige was aanwezig bij één van die gesprekken. Tijdens dat gesprek zijn afspraken gemaakt over het familiecontact en –bezoek en de communicatie tussen klaagster en het zorgpersoneel. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat er geen onderzoek is gedaan naar de wilsbekwaamheid, ouderdomsdementie en Alzheimer van haar moeder, dat er een onjuiste diagnose is gesteld, de behandeling onjuist was en dat haar moeder ten onrechte niet is doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar, dat het beroepsgeheim is geschonden en dat het mentorschap van klaagster niet is gerespecteerd. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2321 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigden: mr. L. Bartelsman en
mr. A.F. Verbruggen, advocaten te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 8 mei 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. – hierna de verpleegkundige– een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 januari
2024, onder nummer A2023/5642, heeft de voorzitter van dat college klaagster kennelijk
niet-ontvankelijk in haar klacht verklaard. Klaagster is op tijd in beroep gekomen
tegen deze beslissing. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 4 augustus 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een e-mailbericht ontvangen
van klaagster (e-mailbericht van
4 augustus 2024 met bijlagen). De zaak is op de openbare zitting van het Centraal
Tuchtcollege van 19 augustus 2024 behandeld. Klaagster is daar verschenen, vergezeld
van E., huisvriendin, en F., partner van klaagster en schoonzoon van de patiënte.
De verpleegkundige is ook verschenen, bijgestaan door mr. Verbruggen en
mr. Bartelsman. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klaagster en
mr. Verbruggen hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan de
wederpartij en het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. Wat is er gebeurd?
2.1 Klaagster dient een klacht in over de zorgverlening aan haar moeder, mevrouw
G., geboren in 1947. De moeder van klaagster verbleef vanaf
11 april 2022 tot aan haar overlijden op 5 mei 2023 in H., een locatie van I. (hierna:
de zorginstelling), waar verpleeghuiszorg wordt verleend aan ouderen met somatische
problematiek. Vanaf 17 mei 2022 was klaagster mentor van haar moeder. Verweerster
is directeur Wonen, zorg en welzijn bij de zorginstelling. In deze rol is zij als
leidinggevende van de locatiemanagers verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van
de negen verpleeghuislocaties van de zorginstelling in het domein Wonen, zorg en welzijn.
2.2 Op enig moment gedurende het verblijf van de moeder van klaagster heeft klaagster
bij de zorginstelling een klacht ingediend over de wijze waarop het zorgpersoneel
van de verpleeghuislocatie omging met het familiebezoek. Er was sprake van een complexe
familiesituatie en klaagster wilde liever niet dat haar moeder contact zou hebben
met andere familieleden. Naar aanleiding hiervan vond op 21 november 2022 een multidisciplinair
overleg plaats, waarbij ook klaagster en haar moeder aanwezig waren. Tijdens dit overleg
zijn afspraken gemaakt over de communicatie en contacten met de familie.
2.3 In februari 2023 heeft op de verpleeghuislocatie een incident tussen klaagster
en haar echtgenoot enerzijds en twee familieleden anderzijds plaatsgevonden, waarbij
de politie is ingeschakeld en klaagster tegen de betreffende twee familieleden aangifte
heeft gedaan van bedreiging.
2.4 Naar aanleiding van dit incident hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden
tussen klaagster en medewerkers van de zorginstelling. Verweerster was aanwezig bij
een van die gesprekken, op 4 april 2023. Tijdens dat gesprek zijn afspraken gemaakt
over het familiecontact en -bezoek en de communicatie tussen klaagster en het zorgpersoneel.
3 De klacht en het verweer
3.1 Klager verwijt verweerster samengevat dat:
1) er geen onderzoek is gedaan naar de wilsbekwaamheid, ouderdomsdementie
en Alzheimer van haar moeder;
2) er een onjuiste diagnose is gesteld, de behandeling onjuist was en dat haar
moeder ten onrechte niet is doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar;
3) het beroepsgeheim is geschonden;
4) het mentorschap van klaagster niet is gerespecteerd.
Volgens klaagster heeft slordigheid en niet adequaat reageren geleid tot het incident
in februari 2023.
3.2 De verpleegkundige voert verweer en heeft verzocht klaagster niet-ontvankelijk
te verklaren, omdat de klacht niet gericht is tegen verweerster en de klacht niet
onder de eerste of tweede tuchtnorm valt. Voor het geval de klacht wel inhoudelijk
wordt behandeld, heeft verweerster verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4. De overwegingen
4.1 De voorzitter moet beoordelen of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.
De voorzitter is van oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die
beslissing is het volgende van belang.
Is de klacht gericht tegen verweerster?
4.2 De voorzitter leidt uit de klacht af dat deze (ook) gericht is tegen verweerster.
Klaagster heeft in haar klaagschrift de klacht gericht tegen de zorginstelling. Zij
noemt hierbij ook de naam van verweerster. Bij brief van 10 juli 2023 heeft de secretaris
aan klaagster verzocht om haar klacht te verduidelijken. Daarbij heeft zij klaagster
onder andere gevraagd om te vermelden tegen wie zij een klacht wil indienen. Ook staat
in deze brief vermeld dat het niet mogelijk is om tegen de hele zorginstelling te
klagen. Klaagster heeft in reactie hierop haar aanvullende klaagschrift toegezonden.
In deze aanvulling herhaalt klaagster dat zij een klacht wil indienen tegen de zorginstelling,
met als directeur verweerster. De naam van verweerster heeft zij in deze aanvulling
vetgedrukt. De voorzitter begrijpt hieruit dat klaagster de klacht (ook) wil indienen
tegen verweerster als directeur van de zorginstelling. Uit het BIG-register blijkt
dat verweerster verpleegkundige is.
Valt de klacht onder de eerste tuchtnorm?
4.3 Vervolgens moet worden beoordeeld of de klacht onder een van de twee tuchtnormen
valt. Eerst wordt beoordeeld of er sprake is geweest van een behandelrelatie en daarmee
van toepasselijkheid van de zogenoemde eerste tuchtnorm. Deze tuchtnorm staat omschreven
in artikel 47 lid 1, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG). Vast staat dat tussen de moeder van klaagster en verweerster
geen behandelrelatie heeft bestaan en dat verweerster ook verder niet bij de behandeling
van de moeder betrokken is geweest. De eerste tuchtnorm is daarom niet van toepassing
op deze klacht.
Valt de klacht onder de tweede tuchtnorm?
4.4 De volgende vraag is of de gedragingen waarover geklaagd wordt, onder de tweede
tuchtnorm vallen (artikel 47 lid 1, aanhef en onder b Wet BIG). Volgens vaste rechtspraak
van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2016:316) kan
een BIG-geregistreerde zorgverlener in een bestuurlijke of leidinggevende functie
voor haar handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn. De zorgverlener moet dan wel
hebben gehandeld in de hoedanigheid waarvoor zij BIG-geregistreerd is. Verder is vereist
dat dit handelen voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.
4.5 De voorzitter oordeelt dat de feitelijke werkzaamheden van verweerster in het
kader van de verzorging van de moeder van klaagster niet kunnen worden gerekend tot
het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige. Verweerster heeft toegelicht dat
zij tijdens het overleg van 4 april 2023 aanwezig was vanuit haar functie als directeur,
om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het voorkomen van verdere escalatie en de
veiligheid van de cliënten en medewerkers op de verpleeghuislocatie. Verweerster heeft
aangevoerd dat zij niet betrokken was bij het maken van de nadere afspraken en de
uitvoering daarvan. Klaagster heeft dit in haar repliek niet weersproken. Verweerster
is als bestuurder ook niet inhoudelijk verantwoordelijk voor de door anderen verleende
zorg aan de moeder van klaagster. Een BIG-geregistreerde zorgverlener kan namelijk
in het tuchtrecht alleen worden aangesproken voor persoonlijke handelingen of persoonlijk
nalaten. Daarom kan het handelen van verweerster ook niet op grond van de tweede tuchtnorm
worden beoordeeld. Hieruit volgt dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar
klacht.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “Wat is er gebeurd?” van de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege. Zij wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar
alsnog ontvangt in de klacht en deze gegrond verklaard. Klaagster verzoekt het Centraal
Tuchtcollege ook om een schadevergoeding en om een aantal maatregelen bij het verpleeghuis
te treffen.
4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van
mening dat het beroep van klaagster moet worden verworpen en de beslissing van de
voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd.
4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met wat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege onder ‘4. De overwegingen’
heeft overwogen en neemt deze hier over. Ook het Centraal Tuchtcollege stelt vast
dat de verpleegkundige niet medisch inhoudelijk betrokken was bij de zorg voor de
moeder van klaagster, maar alleen vanuit haar bestuurlijke functie aanwezig was bij
het gesprek van 4 april 2023 om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het voorkomen
van verdere escalatie en aan de veiligheid van de cliënten en medewerkers op de verpleeghuislocatie.
Deze feitelijke werkzaamheden van de verpleegkundige in het kader van de verzorging
van de moeder van klaagster kunnen niet worden gerekend tot het deskundigheidsgebied
van een verpleegkundige. Dit betekent dat de verpleegkundige in het kader van het
tuchtrecht niet kan worden aangesproken op de klachten van klaagster over de wijze
waarop zorgverleners van het verpleeghuis hebben gehandeld ten aanzien van klaagster
en haar moeder en dat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege daarom terecht
heeft geoordeeld dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht tegen de verpleegkundige.
4.4 Wat betreft de wens van klaagster om in aanmerking te komen voor vergoeding
van (toekomstige) immateriële en materiële schade merkt het Centraal Tuchtcollege
ten overvloede nog op dat de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
geen mogelijkheid biedt tot het toekennen van een schadevergoeding.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter; Y. Buruma en H. de Hek,
leden-juristen en M.J.E. van Haren en L. Maasdam, leden-beroepsgenoten en E. van der
Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.