Zoekresultaten 10831-10840 van de 12903 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2092 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.075

    Ne bis in idem, artikel 51 wet BIG. Nieuwe klacht tegen arts over het handelen en nalaten van de arts als deskundige in een civiele procedure. Het Regionaal Tuchtcollege heeft hierover reeds bij onherroepelijk geworden eindbeslissing geoordeeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2086 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.019

    Klager wordt op 9 maart 2009 in verzekering gesteld. GGD arts wordt die middag gebeld dat arrestant eigen medicatie heeft, met verzoek dagdozen te komen vullen. Na bestudering van de medicatie vult de arts zonder klager te zien de dagdozen voor 9 maart en 10 maart 2009 en schrijft vervolgrecepten uit voor volgende dagen. Klager verwijt de arts in het bijzonder hem niet bezocht en onderzocht te hebben, niet de door de behandelend arts noodzakelijk geachte medicijnen te hebben voorgeschreven. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de arts, gelet op de aandoening waaraan klager leed en de aard van de meegebrachte medicatie klager had moeten zien. In zoverre klacht gegrond en vernietiging beslissing Regionaal Tuchtcollege. Betekent aanscherping van voor GGD arts in protocol neergelegde regel. Geen oplegging van maatregel. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2080 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.081

    Klager is de vader van patiënte. Patiënte was in een vegetatief laagbewuste toestand tengevolge van een meningococcensepsis opgenomen in een revalidatiecentrum. Het doel was om met vroege intensieve neurorevalidatie een verbetering van haar neurologisch toestand te bereiken. Men besloot tot stopzetting van de behandeling, omdat men binnen de revalidatie-instelling van mening was dat patiënte minimale vooruitgang liet zien. Patiënte is uit het revalidatiecentrum ontslagen en overgeplaatst naar een instelling voor mensen met een (verstandelijke) handicap. De aangeklaagde verpleegkundige is lid van de Raad van Bestuur van het revalidatiecentrum. Klager heeft een aantal klachten over de wijze waarop in het genoemde revalidatiecentrum werkzame artsen patiënte hebben behandeld.  Voorts heeft klager nog aan de klacht toegevoegd dat bij de instelling een niet BIG-geregistreerde neuropsycholoog werkzaam was. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2093 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.087

    Klacht tegen MDL-arts. Klaagster is de moeder van patiënt die in 2008 is overleden. Verweerder was de hoofdbehandelaar van patiënt. De klacht richt zich op de medische behandeling van de patiënt. Klaagster heeft aangegeven dat patiënt voor zijn overlijden zijn broer (die de klacht ondersteunt) heeft gevolmachtigd. Die volmacht hield onder meer in dat de gevolmachtigde zoon klachten mocht indienen. RTG Zwolle: Verschil van mening tussen moeder en weduwe van een overleden patiënt over de vraag of diens veronderstelde wil erop gericht was een tuchtklacht in de dienen. Het college kiest voor de weduwe omdat deze in het algemeen geacht wordt een patiënt meer na te staan dan een andere naaste verwant. Klaagster niet-ontvankelijk. CTG: verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2087 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.020

    Klager, op 9 maart 2009 in verzekering gesteld, verwijt GGD arts, die op 12 maart 2009 aan het einde van de middag wordt gebeld door politie met verzoek om contact met behandelend arts, nefrologe, op te nemen over de vraag of klager juiste medicatie kreeg en insluiting verantwoord was, onjuiste informatie aan de politie te hebben doorgegeven. De arts heeft contact opgenomen met nefrologe, de voorgeschreven medicatie vergeleken met de medicatie die klager kreeg en doorgegeven aan de politie dat er geen bezwaar was tegen insluiting. Klacht wordt door het Regionaal Tuchtcollege als kennelijk ongegrond afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2081 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.158

    De aangeklaagde sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft  klaagster begeleid toen zij op basis van de BOPZ opgenomen was in een inrichting. De verpleegkundige voerde samen met de psychiater bijna wekelijks gesprekken met klaagster. De verpleegkundige had daarnaast ook uitvoerende taken waar ook de mentor bij betrokken was. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat: (1) hij zich heeft laten inpakken door de mentor, (2) te close was met de psychiater, (3) heeft gezorgd voor een verstoorde relatie, en (4) de lichamelijk klachten van klaagster heeft miskend. Het RTG heeft de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster afgewezen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2088 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.291

    Klacht van klager tegen forensisch arts die advies heeft uitgebracht aan klachtencommissie over verwijt dat GGD artsen nalatig zijn geweest in het verlenen van medische zorg. RTG verklaart klager ontvankelijk in de klacht (tweede tuchtnorm) maar wijst de klacht af. In beroep bevestigt het CTG de ontvankelijkheid doch vernietigt de beslissing van het RTG. Het advies van de arts voldoet niet aan de criteria die naar vaste jurisprudentie gelden voor rapportage.  Klacht gegrond. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2082 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.323

    Klager verwijt de psychiater dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onjuiste diagnose heeft gesteld. De gestelde diagnose belemmert klager bij het vinden van een goede psychiatrische behandeling voor zijn klachten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat het door de psychiater opgestelde rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De conclusie ontbeert ondersteuning en maakt niet inzichtelijk waarom de psychiater tot de in het rapport genoemde diagnose is gekomen en waarom andere – gezien de voorliggende feiten, omstandigheden en onderzoeksresultaten eveneens verdedigbare – diagnoses volgens de psychiater moeten worden uitgesloten. Het Regionaal College legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Anders dan de psychiater stelt is het Regionaal College niet getreden buiten de door klager voorgelegde klacht. In eerste aanleg is het rapport en de wijze van totstandkoming ter sprake geweest naar aanleiding van de door klager geuite bezwaar dat de conclusies niet worden gesteund door de feiten. Een rapport als het onderhavige moet onder meer aan het criterium worden getoetst of de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport. Op dit punt voldoet het rapport niet. Dat het, naar de stelling van de psychiater, ging om een concept doet hieraan niet af. Nu het rapport aan klager is verzonden zonder dat kenbaar was dat het om een concept ging dat mogelijk nog aan wijzigingen onderhevig was, dient het rapport aan de tuchtrechtelijk daaraan te stellen eisen te voldoen, hetgeen in casu niet het geval is. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ook voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2076 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.050

    Klaagster verwijt haar plastisch chirurg ter zake van een beperkte facelift met een boven- en onderooglidcorrectie dat hij die ingrepen heeft uitgevoerd terwijl daar weinig resultaat van viel te verwachten; evenmin heeft hij alternatieven aangedragen. Voorts stelt zij dat de ingrepen slecht zijn uitgevoerd, dat er onhygiënisch werd gewerkt, dat de hechtingen door een daartoe onbevoegde zijn aangebracht en tot slot dat de nacontroles/nazorg ontoereikend waren. Alleen op het laatste punt is de klacht in eerste aanleg gegrond verklaard en is de arts een waarschuwing opgelegd: niet is aangetoond dat de arts klaagster – die dat ontkent – voor een nacontrole heeft  uitgenodigd. De grief van de arts faalt.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2089 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.361

    Klacht tegen radioloog over (A) het ten onrechte niet verrichten van een mammografie althans niet verwijzen naar chirurg, (B) de inhoud van het onderzoeksverslag en (C) beoordeling van het echografisch onderzoek. RTG verklaart klachtonderdeel A. ongegrond en B. en C. gegrond en legt maatregel van berisping op. Het principaal appel van de arts wordt afgewezen. De arts heeft zich door een herhaald echografisch onderzoek niet zelf uit te voeren de mogelijkheid ontnomen om te kunnen beoordelen of bij klaagster een mammografie had moeten worden gedaan. Het oordeel van het RTG over het onderzoeksverslag wordt bevestigd. Opgelegde maatregel van berisping wordt gehandhaafd. In verweer in beroep door klaagster aangevoerde nieuwe klacht valt buiten bereik beroep. Voorwaardelijk incidenteel appel van klaagster behoeft geen behandeling nu voorwaarde waaronder ingesteld niet is vervuld.