ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2081 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.158

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2081
Datum uitspraak: 29-05-2012
Datum publicatie: 06-06-2012
Zaaknummer(s): c2011.158
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft  klaagster begeleid toen zij op basis van de BOPZ opgenomen was in een inrichting. De verpleegkundige voerde samen met de psychiater bijna wekelijks gesprekken met klaagster. De verpleegkundige had daarnaast ook uitvoerende taken waar ook de mentor bij betrokken was. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat: (1) hij zich heeft laten inpakken door de mentor, (2) te close was met de psychiater, (3) heeft gezorgd voor een verstoorde relatie, en (4) de lichamelijk klachten van klaagster heeft miskend. Het RTG heeft de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klaagster afgewezen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.158 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., sociaal psychiatrisch verpleegkundige, werkzaam te I.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, als juriste verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 24 november 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen sociaal psychiatrisch verpleegkundige F. - hierna de verpleeg-kundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 december 2010, onder nummer 09/367Vp heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd met de zaken A. tegen C., psychiater (2011.155) en A. tegen E., psychiater (C2011.156) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 april 2012, waar zijn verschenen klaagster alsmede de verpleegkundige bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga voornoemd. De zaken zijn niet gevoegd.

De zaak is over en weer bepleit. Klaagster heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is meerdere malen opgenomen geweest op de psychiatrische voorziening D., onderdeel van de GGZ-G.. Deze opnames waren in het kader van de Wet  Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen(de Wet BOPZ). Op 13 november 2006 is zij overgeplaatst naar H. te I., een crisisafdeling voor langdurige zorg. Van 16 september 2008 tot en met 31 maart 2009 is klaagster opgenomen geweest in de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB), K. te L..

Verweerder is van 13 november 2006 tot begin juni 2008 en van december 2008 tot april 2009 bij de behandeling van klaagster te H. betrokken geweest. In deze laatste periode heeft hij zich voor klaagster ingespannen ter verkrijging van een verblijfplaats van haar, als zij de KIB te L. zou verlaten.

Verweerder heeft  samen met de behandelend psychiater bijna wekelijks gesprekken met klaagster gevoerd. Verweerder zorgde voor de uitvoerende taken zoals materiële hulpverlening en contacten met personen en instanties buiten de GGZ. Daarbij was ook (wel) aanwezig M. die aanvankelijk voor klaagster als mentor en later als curator optrad.

Met name in de tweede helft van 2007 waren er incidenten met klaagster waarbij zij zich agressief tegen verweerder en anderen opstelde. Klaagster heeft verweerder in zijn bijzijn bedreigd. Op of omstreeks 4 juni 2008 vernam verweerder dat klaagster tegen een verpleegkundige had gezegd verweerder en bedoelde behandelend psychiater te zullen vermoorden. Daarvan heeft verweerder aangifte gedaan. De strafzaak tegen klaagster is later geseponeerd omdat de verhouding tussen verweerder en klaagster bleek verbeterd te zijn vanaf de periode dat zij in de KIB in L. verbleef.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het navolgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

            De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  zich heeft laten inpakken door bedoelde mentor;

2.                  te close was met de psychiater;

3.                  heeft gezorgd voor een verstoorde relatie;

4.                  de lichamelijke klachten van klaagster heeft miskend.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

5.1       De klachtonderdelen zullen vanwege hun samenhang gezamenlijk worden besproken. Voor zover klaagster tijdens het verhoor in het kader van het vooronderzoek haar klacht heeft willen uitbreiden met zelfstandige klachtonderdelen, zal daarop gelet op het vergevorderde stadium in de procedure van deze uitbreiding niet worden ingegaan.

5.2       Vooropgesteld wordt dat aan de hand van de door klaagster geproduceerde stukken, mede op grond van haar door haar pleitnota ondersteunde verklaringen tijdens genoemd verhoor, moet worden vastgesteld, dat klaagster reeds lange tijd, en nog steeds, in strijd is met haar omgeving. Zij meent dat bijna iedereen “tegen haar is” en haar slecht behandelt. Mede daarom beschouwt zij het oordeel over haar, dat zij psychiatrisch gestoord is, volkomen ongegrond.

Naar het oordeel van het college maken de in het geding zijnde stukken echter voldoende aannemelijk dat klaagster lijdt aan stoornissen die haar functioneren ernstig beperken en die behandeling beslist nodig maken. Ook de verschillende (rechterlijke) uitspraken over klaagster en haar toestand bevestigen dit beeld. Hierbij wordt  in aanmerking genomen dat de standpunten klaagster in de veelheid van de door haar gevoerde procedures voor zover thans kan worden overzien altijd (behalve in één geval) zijn verworpen.  

Het is begrijpelijk dat klaagster haar verblijven, onder meer te H., als heel onaangenaam heeft ervaren, en dat de ontwikkelingen, waardoor zij onder psychiatrische behandeling is gekomen en gebleven, en de bijkomende dwangmaatregelen haar ongelukkig hebben gemaakt en maken. Toch kan het college het niet met klaagster eens zijn dat verweerder in verband daarmee een verwijt kan worden gemaakt.

5.3       Uit het dossier en de, onvoldoende weersproken, stellingen van verweerder, zoals die hiervoor gedeeltelijk ook als vaststaande uitgangspunten zijn aangenomen, komt een ander beeld van verweerder naar voren. Anders dan klaagster meent is namelijk aannemelijk dat verweerder haar zorgvuldig benaderd en behandeld heeft en naar vermogen voor haar heeft gezorgd. Uit niets blijkt dat verweerder om het zo te zeggen, “naar de pijpen” van de mentor/curator dan wel bedoelde psychiater heeft gedanst. Verweerder was intensief bij de behandeling betrokken en uit de door klaagster onweersproken weergave van zijn taken blijkt toch genoegzaam dat hij langdurig en intensief bezig is geweest om haar lot te verbeteren. Uiteindelijk is dit gelukt, toen voor haar na opname in de KIB, mede dankzij de inspanningen van verweerder, een verblijfplaats in B. kon worden verzorgd.  Het derde verwijt, dat verweerder verantwoordelijk is voor de verstoorde relatie, kan gelet op het verloop van de contacten tussen beiden niet gegrond worden geacht. Kennelijk bedoelt klaagster een verstoring vanwege de aangifte door verweerder. Daartoe had hij in verband met de hem bekend geworden ernstige bedreiging overigens alle recht. Overigens is van belang vast te stellen dat de relatie kennelijk beter is geworden, toen verweerder in een later stadium toen klaagster was overgeplaatst naar de KIB zich voor haar belangen heeft ingespannen. Omtrent het verwijt van de fysieke achteruitgang van klaagster is niets gebleken dat hier nog bespreking behoeft.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor alle onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van haar klachten in hoger beroep.

4.2 De verpleegkundige  heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd . Hij concludeert – zakelijk weergegeven – tot afwijzing van het beroep als kennelijk ongegrond en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. H.G.M. Menke en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

29 mei 2012.                          Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.