ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2080 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.081

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2080
Datum uitspraak: 29-05-2012
Datum publicatie: 06-06-2012
Zaaknummer(s): c2011.081
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is de vader van patiënte. Patiënte was in een vegetatief laagbewuste toestand tengevolge van een meningococcensepsis opgenomen in een revalidatiecentrum. Het doel was om met vroege intensieve neurorevalidatie een verbetering van haar neurologisch toestand te bereiken. Men besloot tot stopzetting van de behandeling, omdat men binnen de revalidatie-instelling van mening was dat patiënte minimale vooruitgang liet zien. Patiënte is uit het revalidatiecentrum ontslagen en overgeplaatst naar een instelling voor mensen met een (verstandelijke) handicap. De aangeklaagde verpleegkundige is lid van de Raad van Bestuur van het revalidatiecentrum. Klager heeft een aantal klachten over de wijze waarop in het genoemde revalidatiecentrum werkzame artsen patiënte hebben behandeld.  Voorts heeft klager nog aan de klacht toegevoegd dat bij de instelling een niet BIG-geregistreerde neuropsycholoog werkzaam was. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.081 van:

A., wonende te B. (C.),

(dan wel D. (E.)

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

F., verpleegkundige (lid Raad van Bestuur), werkzaam te G.,

verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. C.W.M. Verberne, advocaat te Eindhoven.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna de klager - heeft op 15 december 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen verpleegkundige F. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2010, onder nummer 09235i heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 april 2012, waar alleen de verpleegkundige bijgestaan door

mr. C.W.M. Verberne is verschenen. Klager is hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen niet verschenen.

De zaak is van de zijde van de verpleegkundige bepleit aan de hand van een pleitnota. Deze pleitnota is aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is de vader van H., hierna te noemen: patiëntje. In een vegetatief laagbewuste toestand tengevolge van een meningococcensepsis was zij opgenomen in het revalidatiecentrum deel uitmakende van de instelling waaraan verweerder als lid van de raad van bestuur is verbonden. Doel van de opname was om met vroege intensieve neurorevalidatie een verbetering van haar neurologische toestand te bereiken. Omdat men binnen de revalidatie-instelling van mening was dat patiëntje minimale vooruitgang liet zien, besloot men tot stopzetting van de behandeling. Klager heeft zich daartegen verzet, maar uiteindelijk is patiëntje, met toestemming van de kortgedingrechter en met indicatie van het CIZ, ontslagen. Patiëntje is overgeplaatst naar een instelling waar mensen met een (verstandelijke) handicap worden opgenomen. Verweerder is niet betrokken geweest bij de behandeling van patiëntje. Tot zijn verantwoording behoort dat hij dient te zorgen voor een kwalitatief verantwoord systeem waarbinnen de zorg in de organisatie kan worden geleverd.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager heeft een aantal klachten over de wijze waarop in het genoemde revalidatiecentrum werkzame artsen patiëntje hebben behandeld. In tweede instantie heeft klager nog aan de klacht toegevoegd dat bij de instelling een niet BIG-geregistreerde neuropsycholoog werkzaam was.

4. Het standpunt van verweerder

Op het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt van de door patiëntje ondergane behandeling, nu hij in het geheel niet bij de behandeling betrokken is geweest.

Niet is gebleken dat het functioneren van verweerder als lid van de raad van bestuur een zodanige verwevenheid heeft gehad met de behandeling van patiëntje dat zijn functioneren in dit geval tuchtrechtelijk toetsbaar is.

Alleen een gezondheidszorgpsycholoog dient BIG-geregistreerd te zijn; dat vereiste geldt niet voor een neuropsycholoog.

De klacht is kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van zijn klachten in hoger beroep.

4.2 De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert – zakelijk weergegeven – tot ongegrond verklaring van het hoger beroep en bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft in raadkamer geconstateerd dat van de samenstelling van het Regionaal Tuchtcollege abusievelijk geen beroepsgenoten (verpleegkundigen) deel hebben uitgemaakt. Het Centraal Tuchtcollege vindt aanleiding om hieraan geen rechtsgevolg te verbinden nu de klachten van klager in geen enkel opzicht betrekking hebben op enig handelen van de verpleegkundige als verpleegkundige – in welke hoedanigheid de verpleegkundige, naar hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, al geruime tijd niet meer werkzaam is -, maar uitsluitend op zijn verantwoordelijkheid als bestuurder van de instelling.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. H.G.M. Menke en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

29 mei 2012.               Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.