ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2076 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2011.050

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2076
Datum uitspraak: 29-05-2012
Datum publicatie: 06-06-2012
Zaaknummer(s): C2011.050
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt haar plastisch chirurg ter zake van een beperkte facelift met een boven- en onderooglidcorrectie dat hij die ingrepen heeft uitgevoerd terwijl daar weinig resultaat van viel te verwachten; evenmin heeft hij alternatieven aangedragen. Voorts stelt zij dat de ingrepen slecht zijn uitgevoerd, dat er onhygiënisch werd gewerkt, dat de hechtingen door een daartoe onbevoegde zijn aangebracht en tot slot dat de nacontroles/nazorg ontoereikend waren. Alleen op het laatste punt is de klacht in eerste aanleg gegrond verklaard en is de arts een waarschuwing opgelegd: niet is aangetoond dat de arts klaagster – die dat ontkent – voor een nacontrole heeft  uitgenodigd. De grief van de arts faalt.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.050 van:

A., plastisch chirurg, werkzaam te B., wonende te C.,

appellant, verweerder in eerste aanleg,

tegen

D., wonende te E., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

D. – hierna klaagster – heeft op 21 januari 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen plastisch chirurg A. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 december 2010, onder nummer 097/2009 heeft dat College de klacht op het laatst besproken onderdeel, de gebrekkige nazorg, gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 april 2012. Namens de arts is in de middag van 3 april 2012 aan het secretariaat van het Centraal Tuchtcollege meegedeeld dat hij ziek was. Toen is gemeld dat die ziekte niet zonder meer een reden was om de terechtzitting geen doorgang te laten vinden. Van de arts is nadien niet meer vernomen. Hij is ter openbare terechtzitting niet verschenen, evenmin als klaagster.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1.      In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2.1

Klaagster, geboren op 2 augustus 1957, heeft verweerder op 20 oktober 2008 geconsulteerd in verband met door haar gewenst cosmetisch ingrijpen met als doel er “minder vermoeid, jonger en frisser” uit te zien. Verweerder heeft haar vervolgens voorgesteld over te gaan tot een beperkte facelift teneinde de kaaklijn strakker te krijgen, alsmede tot correctie van het boven- en onderooglid. Klaagster heeft daarmee ingestemd en de schriftelijke behandelovereenkomst is op 24 oktober 2008 getekend.

2.2

De ingrepen hebben op 14 november 2008 onder lokale anesthesie plaatsgevonden. Uit de status blijkt dat klaagster de eerste nacontrole had op 20 november 2008. De hechtingen zijn toen verwijderd. In de status is genoteerd:

“Ziet er goed uit, nog wat vocht aanwezig. Dermarix mee. Controle over 4 wkn.

N.b. Wil t.z.t. ook Er-Yag bovenlip + vulling, aanbiedingsprijs afgesproken.”

2.3

Klaagster had een volgende afspraak voor controle op 18 december 2008.

2.4

Voorafgaand aan die controle heeft klaagster op 4 december 2008 een brief aan verweerder gestuurd waarin zij laat weten niet tevreden te zijn met het resultaat.

2.5

Op 18 december 2008 is klaagster overeenkomstig de gemaakte afspraak op consult bij verweerder geweest. Dat consult is in onmin verlopen en heeft niet tot een voor partijen bevredigende oplossing geleid.

2.6

Op 22 december 2008 heeft klaagster wederom een brief aan verweerder gezonden en onder meer om een controleafspraak en een passende oplossing voor het teleurstellende resultaat gevraagd.

2.7

In de status staat op 30 december 2008 vermeld: “Nog een brief binnengekomen. Uitnodigen voor controle.”

2.8

Op 12 januari 2009 heeft klaagster nogmaals een brief aan verweerder gezonden waarin zij haar ongenoegen over de behandeling en het verloop daarna heeft geuit ”.

2.2.      De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

-                      de beperkte facelift, boven- en onderooglidcorrectie heeft voorgesteld terwijl er kennelijk weinig resultaat van te verwachten was en bovendien geen mogelijke alternatieven heeft voorgesteld;

-                      de beperkte facelift, boven- en onderooglidcorrectie slecht heeft uitgevoerd;

-                      geen verantwoordelijkheid voor de nacontroles heeft genomen;

-                      niet hygiënisch werkt tijdens de operatie;

-                      de verpleegkundige na de ingreep heeft laten hechten, zulks mogelijk onbevoegd.

HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster vooraf voldoende uitleg over de voorgestelde ingrepen heeft gehad en vooraf duidelijk is gemaakt dat garanties niet gegeven konden worden. Aangezien klaagster zich gelet op de door haar geschreven brieven en haar misdragingen op de praktijk op 18 december 2008 niet meer redelijk opstelde, luidruchtig was en onder meer andere patiënten lastig viel, kon van coulancemaatregelen geen sprake meer zijn. Daarnaast heeft zij zich beledigend en denigrerend uitgelaten en dreigementen uitgesproken.

Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij, gelet op de wensen van klaagster en hetgeen hij waarnam, tot het adviseren en uitvoeren van de beperkte facelift, boven- en onderooglidcorrectie heeft mogen overgaan. De behandeling is ook naar behoren uitgevoerd. Of er nog aanleiding voor verdere correcties zou zijn, kan verweerder niet beoordelen, nu hij klaagster na december 2008 niet meer heeft gezien. Klaagster heeft zich feitelijk aan de behandeling onttrokken door haar eigen gedrag. Bovendien is zij nog wel een keer telefonisch benaderd voor een afspraak doch zij kwam niet meer. Verweerder wijst ter zake op de aantekening in de status van

30 december 2008.

Normaal gesproken vinden er na een ingreep als hier aan de orde twee nacontroles plaats. Klaagster heeft die gehad.  Naar aanleiding van haar brieven is zij nog een keer uitgenodigd doch niet gekomen en als zij wel had willen komen had zij bovendien steeds zelf een afspraak kunnen maken. De verpleegkundige was bevoegd te hechten, dus hij heeft dat aan haar mogen overlaten ”.

2.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Gelet op de  wensen waarmee klaagster bij verweerder kwam, te weten een jongere en frissere uitstraling en de mogelijkheden om aan die wensen tegemoet te komen, kan niet gezegd worden dat verweerder in redelijkheid de beperkte facelift, boven- en onderooglidcorrectie niet als behandeling heeft mogen adviseren. Weliswaar is het zo, zoals ook F. in zijn deskundigenrapport heeft gezegd, dat naar mate de afwijkingen vooraf beperkt zijn het resultaat ook beperkter is, doch dat is gegeven de aanvangssituatie en wensen bij klaagster geen reden om een dergelijke ingreep niet uit te voeren.

5.3

Klaagster is niet tevreden over het bereikte resultaat van de ingreep. Vooropgesteld dient te worden dat bij ingrepen als de onderhavige nimmer vooraf een bepaald resultaat gegarandeerd kan worden. Dat betekent niet dat een patiënt daarom ‘ieder resultaat’ zonder meer heeft te accepteren en ter zake nimmer succesvol zou kunnen klagen. In dit geval is het college van oordeel dat het resultaat van de diverse onderdelen van de ingreep wellicht niet allemaal even bevredigend is, maar wel valt binnen de bandbreedte van hetgeen men na dergelijke ingrepen - mede in het licht van de preoperatieve situatie - redelijkerwijs kan verwachten.

Derhalve zijn de klachten voor zover gericht tegen het voorstellen van de ingrepen alsmede tegen de wijze waarop die zijn uitgevoerd ongegrond.

5.4

Klaagster heeft gesteld dat de behandeling onder onhygiënische omstandigheden heeft plaatsgevonden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder en zijn assistente geen mondkapje droegen, klaagster niet is afgedekt met steriel materiaal, zij tussen de behandelingen door naar het toilet mocht en ook verweerder en de assistente tussendoor de operatiekamer hebben verlaten. Verweerder heeft gemotiveerd bestreden dat van onhygiënische omstandigheden sprake was. Uit de in het geding gebrachte operatieverslagen van de drie (deel)ingrepen blijkt dat klaagster is afgedekt met steriel materiaal/doeken. Of wel of niet mondkapjes zijn gedragen, hetgeen wel vereist is, kan het college niet vaststellen.  Nu het drie separate ingrepen betrof kan niet gezegd worden dat klaagster niet naar het toilet had mogen gaan omdat dat tot onhygiënische situaties zou leiden. Nu verweerder gemotiveerd heeft bestreden dat onhygiënisch is gewerkt en daarvoor in het dossier geen aanwijzingen zijn te vinden dient dit klachtonderdeel eveneens als ongegrond te worden afgewezen.

5.5

Uit de operatieverslagen valt niet af te leiden wie er gehecht heeft, maar nu verweerder niet heeft bestreden dat een verpleegkundige dat heeft gedaan zal het college daarvan uitgaan. Derhalve dient beoordeeld te worden of verweerder die ingevolge art. 36 lid Wet BIG aan artsen voorbehouden handeling aan een verpleegkundige heeft mogen overlaten. Dat kan alleen indien dat gebeurt in opdracht van verweerder en indien de verpleegkundige daartoe bekwaam is. Er zijn gelet op de operatieverslagen voldoende aanwijzingen dat op aanwijzing van verweerder de hechtingen zijn gezet door een bij verweerder werkzame verpleegkundige. Derhalve zijn er onvoldoende aanwijzingen aan te nemen dat de betrokken verpleegkundige daartoe niet bekwaam zou zijn. Ook dit klachtonderdeel zal als zijnde ongegrond worden afgewezen.

5.6

Met betrekking tot de nacontroles wordt als volgt overwogen. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat er na ingrepen als de onderhavige ‘standaard twee nacontroles’ plaatsvinden. Wat daar ook van zij, toen klaagster in haar brief van 22 december 2008 liet weten een nacontrole te willen hebben mede in verband met ‘een knobbeltje onder haar oog’ en  zij ‘nog veel last van haar ogen had’, had verweerder haar moeten uitnodigen voor een consult. Verweerder heeft gesteld zulks gedaan te hebben, maar dat is door klaagster bestreden. Verweerder heeft zijn stelling dat klaagster daadwerkelijk is uitgenodigd, maar niet is komen opdagen niet voldoende specifiek onderbouwd. De enkele omstandigheid dat verweerder in de status bij 30 december 2008 heeft vermeld ‘uitnodigen voor controle’ is daartoe niet voldoende. Bovendien valt een concrete uitnodiging van klaagster naar aanleiding van haar brief van 22 december 2008 niet te rijmen met haar brief van

12 januari 2009 waarin zij stelt nog steeds niets gehoord te hebben.

En zo verweerder klaagster al wel voor die brief van 12 januari 2009 daadwerkelijk had uitgenodigd, had het hem bij lezing van laatstgenoemde brief duidelijk moeten zijn dat die uitnodiging klaagster kennelijk niet bereikt had. Als verweerder dan daadwerkelijk de intentie had gehad klaagster uit te nodigen, had hij dat na de brief van 12 januari 2009 alsnog kunnen en moeten doen. De omstandigheid dat klaagster in die brief duidelijk haar onvrede uitte en mededeelde klachten te zullen gaan indienen bij diverse instanties doet daaraan niet af.  Van een professional mag worden verwacht dat deze tijdig en inhoudelijk reageert op verwijten die betrekking hebben op een voor beide partijen kenbaar (potentieel) conflict. Derhalve had verweerder na 12 januari 2009 (opnieuw) actie kunnen en moeten ondernemen.  Verweerder is naar het oordeel van het college tekortgeschoten in de te leveren nazorg.

Nu de klacht op het laatst besproken onderdeel, de gebrekkige nazorg, gegrond is zal het college een maatregel opleggen, en wel een waarschuwing ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1..

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1.            In hoger beroep speelt uitsluitend de klacht die het Regionaal Tuchtcollege gegrond heeft verklaard, te weten de gebrekkige nazorg. De arts heeft tegen dat oordeel een grief gericht. Zakelijk weergegeven komt die erop neer dat hij klaagster wel heeft uitgenodigd voor nacontrole – zij het niet  schriftelijk – en dat zij ook zelf contact had kunnen opnemen.

4.2.            Klaagster heeft op dat punt verweer gevoerd. Zij volhardt in haar stelling dat zij niet is uitgenodigd, ook niet telefonisch en geeft daarbij toestemming om haar telefoongegevens te controleren waardoor kan worden vastgesteld dat de arts of zijn kliniek haar nimmer telefonisch heeft benaderd.

Beoordeling

4.3.            De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. M. Zandbergen, leden-juristen en dr. R.T. Ottow en drs. R.E.F. Huijgen, leden- beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2012.        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.