Zoekresultaten 721-730 van de 12898 resultaten

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/3989

    Ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De moeder van klaagster (hierna: patiënte) is na een val opgenomen in het ziekenhuis en daarna gedurende de opname in een pension overleden. Klaagster, een van de vier dochters van patiënte, vindt dat de verpleegkundige zorg in het pension ver onder de maat was omdat de lage saturatie telkens op zijn beloop werd gelaten en er geen actie werd ondernomen. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige (tijdens haar dienst) adequate zorg heeft verleend en is gebleven binnen de grenzen van wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verpleegkundige mag worden verwacht. De verpleegkundige heeft, onder verwijzing naar het medisch dossier, gezegd dat zij en haar collega-verpleegkundige patiënte die dag veelvuldig hebben gemonitord, samen met een derde verpleegkundige. Er zijn diverse metingen van de saturatiewaarden gedaan en er is contact opgenomen met de (waarnemend) huisarts. Haar instructies (de volgende dag contact op te nemen met de eigen huisarts, en bij benauwdheid contact met de HAP) zijn opgevolgd. Dat sprake is geweest van een inadequate dossiervoering is niet gebleken. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4574

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundig specialist. Klaagster was vrijwillig opgenomen in een kliniek. De opname werd na enkele dagen omgezet via een inbewaringstelling naar een verplichte opname. Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist onder andere dat hij geen behandelplan en/of behandeldoelen heeft opgesteld in de tijd dat zij in de kliniek verbleef en dat hij onjuiste en onveilige zorg heeft verleend. Het college stelt vast dat het verblijf van klaagster in de kliniek relatief kort was en het karakter van een gastplaatsing had, totdat er plaats zou zijn in een geschiktere kliniek. Het komt het college niet onlogisch voor dat in een dergelijk korte periode (nog) geen volledig behandelplan wordt opgesteld, maar slechts behandeldoelen worden benoemd en opgevolgd. Verder overweegt het college dat het invoelbaar is dat klaagster haar verblijf op de acute-opname-afdeling als onveilig heeft ervaren. De aard van en de situatie op de afdeling zijn omstandigheden waar de verpleegkundig specialist echter geen invloed op heeft, net zomin als op de bezetting in en de wachtlijst voor een andere afdeling of kliniek. Naar het oordeel van het college heeft de verpleegkundig specialist verder voldoende duidelijk gemaakt dat hij oog had voor de door klaagster ervaren onveiligheid. Er is niet gebleken wat de verpleegkundig specialist anders had moeten doen om klaagster een veiliger gevoel te geven op het moment dat er geen plaats was op een andere afdeling. Klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4632

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster was vrijwillig opgenomen in een kliniek. De opname werd na enkele dagen omgezet via een inbewaringstelling naar een verplichte opname. Klaagster verwijt de verpleegkundige onder andere dat zij geen behandelplan en/of behandeldoelen heeft opgesteld in de tijd dat zij in de kliniek verbleef en dat zij onjuiste en onveilige zorg heeft verleend. Het college overweegt dat de verantwoordelijkheid van het behandelplan en de behandeldoelen niet bij de verpleegkundige lag, en dat haar op dit punt dan ook niets te verwijten valt. Verder overweegt het college dat het invoelbaar is dat klaagster haar verblijf op de acute-opname-afdeling als onveilig heeft ervaren. Naar de aard van de afdeling worden hier (verwarde) cliënten in crisistoestand opgenomen, waardoor er op een dergelijke afdeling doorgaans veel rumoer is. De aard van en de situatie op de afdeling zijn omstandigheden waar de verpleegkundige echter geen invloed op heeft, net zomin als op de bezetting in en de wachtlijst voor een andere afdeling of kliniek. Er is niet gebleken wat de verpleegkundige anders had moeten doen om klaagster een veiliger gevoel te geven op het moment dat er geen plaats was op een andere afdeling. Klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4701

    Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klager zat gedetineerd in een penitentiaire inrichting. Klager kreeg in het kader van zijn medische behandeling contact met de (sociaal psychiatrisch) verpleegkundige. De verpleegkundige is in deze periode een relatie aangegaan met de toenmalig vriendin van klager. Klager verwijt de verpleegkundige dat hij vertrouwelijke informatie heeft gebruikt en/of het beroepsgeheim heeft geschonden en dat hij geen melding heeft gemaakt – niet aan klager en ook niet binnen de PI – van het contact met de vriendin en de relatie. Het college stelt dat het contact tussen de verpleegkundige en (ex-)vriendin van klager niet vanuit professionele overwegingen kan worden gerechtvaardigd. De verpleegkundige heeft daarmee zijn eigen professionele grenzen ernstig overschreden. Daarbij had de verpleegkundige open moeten zijn over de relatie met de (ex-)vriendin van klager en heeft hij niet aan de vereiste en gebruikelijke professionele normen voldaan. Klacht gegrond. Berisping.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4807

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster had een afspraak voor een consult (controles) voor haar beide zonen en een vaccinatie van haar oudste zoon. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij tijdens het consult de oudste zoon van klaagster ruw heeft mishandeld waardoor hij een trauma heeft opgelopen en dat zij tijdens het consult de jongste zoon van klaagster heeft geduwd en uitgescholden op het moment van vaccinatie van de oudste zoon van klaagster. Het college stelt vast dat de lezingen van klaagster en de verpleegkundige over de gebeurtenissen tijdens en na het consult uiteenlopen. Omdat niet kan worden vastgesteld hoe het consult in de spreekkamer precies is verlopen, kan het college ook niet vaststellen dat de verpleegkundige klachtwaardig heeft gehandeld en/of zich niet aan haar Beroepscode en aan de richtlijn inzake Uitvoering RVP heeft gehouden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verpleegkundige. Wel is het voor het vormen van een oordeel over de vraag of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, van belang dat eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en het woord van de verpleegkundige evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat de klacht in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond is.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4612

    Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4722

    Ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog (tevens psychotherapeut). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4494

    Klacht tegen een arts, werkzaam op een SEH-afdeling van een ziekenhuis. De klacht is ingediend door een inmiddels overleden patiënte en – na haar overlijden – voortgezet door een door haar aangewezen persoon (klaagster). Klaagster verwijt de arts - kort samengevat – dat zij patiënte na een mislukte suïcidepoging medisch heeft behandeld. Patiënte was gevonden door een vriendin na het slikken van een grote hoeveelheid medicatie en per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Hier werd patiënte behandeld, ondanks dat zij onder andere een schriftelijk behandelverbod en afscheidsbrieven had achtergelaten. Patiënte is uiteindelijk ontslagen uit het ziekenhuis en is op een later moment tijdens deze procedure overleden door middel van euthanasie. Klaagster is van mening dat met name door het behandelverbod voldoende duidelijk was dat patiënte niet behandeld wilde worden. Het college is van oordeel dat de arts – alles overziend - niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen medisch dossier van patiënte beschikbaar toen zij werd opgenomen en het behandelverbod was niet eenvoudig te duiden. Daarnaast was de behandeling al in gang gezet in de ambulance en kun je niet zomaar een ingezette behandeling stoppen.  De klacht is kennelijk ongegrond. Zie ook zaaknummers Z2022/4495, Z2022/4496 en Z2022/4497.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4495

    Klacht tegen een internist-intensivist, werkzaam op de IC van een ziekenhuis. De klacht is ingediend door een inmiddels overleden patiënte en – na haar overlijden - voortgezet door een door haar aangewezen persoon (klaagster). Klaagster verwijt de internist-intensivist - kort samengevat – dat zij patiënte na een mislukte suïcidepoging medisch heeft behandeld. Patiënte was gevonden door een vriendin na het slikken van een grote hoeveelheid medicatie en per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Hier werd patiënte behandeld, ondanks dat zij onder andere een schriftelijk behandelverbod en afscheidsbrieven had achtergelaten. Patiënte is uiteindelijk ontslagen uit het ziekenhuis en is op een later moment tijdens deze procedure overleden door middel van euthanasie. Klaagster is van mening dat met name door het behandelverbod voldoende duidelijk was dat patiënte niet behandeld wilde worden. Het college is van oordeel dat de internist-intensivist – alles overziend - niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen medisch dossier van patiënte beschikbaar toen zij werd opgenomen en het behandelverbod was niet eenvoudig te duiden. Daarnaast was de behandeling al in gang gezet in de ambulance en kun je niet zomaar een ingezette behandeling stoppen. De klacht is kennelijk ongegrond. Zie ook zaaknummers Z2022/4494, Z2022/4496 en Z2022/4497.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4496

    Klacht tegen een psychiater, werkzaam in een ziekenhuis. De klacht is ingediend door een inmiddels overleden patiënte en – na haar overlijden - voortgezet door een door haar aangewezen persoon (klaagster). Klaagster verwijt de psychiater - kort samengevat – dat patiënte na een mislukte suïcidepoging medisch is behandeld. Patiënte was gevonden door een vriendin na het slikken van een grote hoeveelheid medicatie en per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Hier werd patiënte behandeld, ondanks dat zij onder andere een schriftelijk behandelverbod en afscheidsbrieven had achtergelaten. De psychiater was geconsulteerd om het  behandelverbod te duiden. Haar advies was nadere informatie inwinnen om een beter beeld van de hele situatie te verkrijgen. Patiënte is uiteindelijk ontslagen uit het ziekenhuis en is op een later moment tijdens deze procedure overleden door middel van euthanasie. Klaagster is van mening dat met name door het behandelverbod voldoende duidelijk was dat patiënte niet behandeld wilde worden. Het college is van oordeel dat de psychiater – alles overziend - niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen medisch dossier van patiënte beschikbaar toen zij werd opgenomen en het behandelverbod was niet eenvoudig te duiden. Daarnaast was de behandeling al in gang gezet in de ambulance en kun je niet zomaar een ingezette behandeling stoppen. De klacht is kennelijk ongegrond. Zie ook zaaknummers Z2022/4494, Z2022/4495 en Z2022/4497.