ECLI:NL:TGZRAMS:2023:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4807

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:112
Datum uitspraak: 28-04-2023
Datum publicatie: 28-04-2023
Zaaknummer(s): A2022/4807
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster had een afspraak voor een consult (controles) voor haar beide zonen en een vaccinatie van haar oudste zoon. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij tijdens het consult de oudste zoon van klaagster ruw heeft mishandeld waardoor hij een trauma heeft opgelopen en dat zij tijdens het consult de jongste zoon van klaagster heeft geduwd en uitgescholden op het moment van vaccinatie van de oudste zoon van klaagster. Het college stelt vast dat de lezingen van klaagster en de verpleegkundige over de gebeurtenissen tijdens en na het consult uiteenlopen. Omdat niet kan worden vastgesteld hoe het consult in de spreekkamer precies is verlopen, kan het college ook niet vaststellen dat de verpleegkundige klachtwaardig heeft gehandeld en/of zich niet aan haar Beroepscode en aan de richtlijn inzake Uitvoering RVP heeft gehouden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verpleegkundige. Wel is het voor het vormen van een oordeel over de vraag of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, van belang dat eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en het woord van de verpleegkundige evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat de klacht in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond is.

A2022/4807

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 28 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende te B, klaagster,

tegen

C,
verpleegkundige, destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. M.J.C. Rooke, werkzaam te ‘s-Gravenhage.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 september 2022;
-  het aanvullende klaagschrift;
-  het verweerschrift met de bijlagen;
-  het proces-verbaal van het op 25 januari 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
-  de brief van de gemachtigde van de verpleegkundige, binnengekomen op 14 februari 2023. Het 
college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
Klaagster is op 25 augustus 2022 met haar twee zonen verschenen bij een organisatie voor 
jeugdgezondheidszorg, die onder meer het Rijksvaccinatieprogramma uitvoert. De verpleegkundige was 
als jeugdverpleegkundige bij deze organisatie werkzaam. Klaagster had een afspraak voor een consult 
(controles) voor beide zonen en een vaccinatie van haar oudste zoon. Klaagster is niet tevreden 
over de wijze waarop de verpleegkundige tijdens het consult met de twee zonen is omgegaan.

3. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij:
a. tijdens het consult de oudste zoon van klaagster ruw heeft mishandeld waardoor hij een trauma 
heeft opgelopen;
b. tijdens het consult de jongste zoon van klaagster heeft geduwd en uitgescholden op het
moment van vaccinatie van de oudste zoon van klaagster.

4. Wat is het verweer?
De verpleegkundige heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder 
besproken.

5. Wat zijn de overwegingen van het college?
5.1  Het college komt tot de conclusie dat de verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar 
heeft gehandeld. Het college licht dat als volgt toe.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2   De vraag is of de verpleegkundige heeft gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden. De 
norm daarvoor is die van een redelijk handelende en redelijk bekwame beroepsgenoot. Het college 
houdt bij de beoordeling onder meer rekening met wat ten tijde van het handelen in de beroepsgroep 
als norm was aanvaard, zoals de Beroepscode van verpleegkundigen en verzorgenden, waarin 
gedragsregels voor verpleegkundigen zijn neergelegd, en de Richtlijn Uitvoering 
Rijksvaccinatieprogramma 2022 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Richtlijn 
Uitvoering RVP 2022). Dat een zorgverlener anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor 
een tuchtrechtelijk verwijt, het gaat erom of het handelen ook anders had gemoeten, gelet op de 
normen van de beroepsgroep.

Klachtonderdeel a) en b) gezamenlijk besproken: mishandeling van beide zonen van klaagster
5.3   Klaagster zegt dat zij een jaar vóór het consult van 25 augustus 2022 een klacht tegen de 
verpleegkundige bij de jeugdzorgorganisatie heeft ingediend omdat zij het toenmalige consult met 
klaagster en haar zonen niet door wilde laten gaan. Klaagster zou te laat op haar afspraak zijn 
gekomen. Volgens klaagster had de verpleegkundige vanwege deze eerdere klacht geen zin om klaagster 
en haar zonen te helpen tijdens het consult van 25 augustus 2022. De verpleegkundige stelde zich 
volgens klaagster boos, onredelijk en vervelend jegens de kinderen op en dreigde met het beëindigen 
van het consult als de kinderen niet mee wilden werken of klaagster haar toon niet wilde matigen. 
Klaagster zegt dat zij om een andere verpleegkundige heeft gevraagd maar dat de verpleegkundige 
besloot het consult zelf te vervolgen. Klaagster besloot daarop alleen de vaccinatie aan haar 
oudste zoon (toen vier jaar oud) te laten geven en de controles van beide zonen achterwege te 
laten. Volgens klaagster zat haar oudste zoon voor de vaccinatie bij haar op schoot, terwijl de 
verpleegkundige de jongste zoon van klaagster (toen twee jaar oud) tegen zijn borst duwde, bij zijn 
arm greep en daarin hard kneep. Toen klaagster vroeg waarom de verpleegkundige haar jongste zoon 
pijn deed, pakte de verpleegkundige de vaccinatienaald en diende snel het vaccin toe in de arm van 
de oudste zoon van klaagster. Klaagster zegt dat de verpleegkundige daarna de naald op het bureau 
gooide en schreeuwde dat klaagster weg moest gaan, waarna klaagster huilend naar de receptie is 
gelopen om een klacht in te dienen, terwijl de verpleegkundige achter haar aanliep en dreigde de 
politie te bellen. Klaagster zegt dat zij vervolgens haar verhaal heeft gedaan tegen de 
gearriveerde agenten, aangifte heeft gedaan tegen de verpleegkundige en een klacht heeft ingediend 
bij de jeugdzorgorganisatie. Klaagster stelt dat haar zonen na dit consult slecht sliepen en nare 
dromen hadden.

5.4   De verpleegkundige ontkent dat het consult verlopen is op de manier die klaagster schetst. 
Volgens de verpleegkundige heette zij klaagster welkom en stelde zij zich voor, waarna klaagster 
niet reageerde. De verpleegkundige herhaalde haar openingszinnen, maar klaagster reageerde weer 
niet. Volgens de verpleegkundige heeft zij vervolgens aan klaagster gevraagd of er iets aan de hand 
was. Klaagster zou hebben geantwoord dat de verpleegkundige haar een jaar eerder slecht had 
behandeld. De verpleegkundige kon zich een dergelijk voorval niet herinneren maar stelde voor eerst 
het gesprek hierover aan te gaan om de lucht te klaren. Volgens de verpleegkundige wilde klaagster 
dit echter niet en gaf zij de verpleegkundige de opdracht haar oudste zoon direct te vaccineren. De 
verpleegkundige zegt dat zij kenbaar heeft gemaakt deze manier van communiceren niet fijn te vinden 
en dat zij eerst de lucht wilde klaren alvorens de oudste zoon te vaccineren. Daarop zou klaagster 
schreeuwend de spreekkamer uitgelopen zijn en tegen een collega van de verpleegkundige hebben 
gezegd dat de verpleegkundige geen vaccinatie wilde zetten. De verpleegkundige besloot daarop het 
consult te vervolgen, ondanks dat zij het gedrag van klaagster intimiderend en (be)dreigend vond, 
omdat de oudste zoon van klaagster al achterliep op het vaccinatieschema en zij het van belang vond 
dat hij zijn vaccinatie wel zou krijgen. Toen klaagster was teruggekeerd in de spreekkamer heeft de 
verpleegkundige voorgesteld de oudste zoon van klaagster stilstaand, met zijn benen licht geklemd 
tussen de benen van zijn moeder te vaccineren, omdat de gebruikelijk houding (zittend bij moeder op 
schoot) niet mogelijk was vanwege een wond op de billen van de zoon. Volgens de verpleegkundige 
stemde klaagster hiermee in. De jongste zoon van klaagster stond op het moment van vaccineren te 
dicht bij zijn moeder waardoor volgens de verpleegkundige sprake was van een onveilig werkgebied en 
het risico dat de vaccinatie niet goed gezet zou worden. Daarom verzocht de verpleegkundige de 
jongste zoon een paar stappen achteruit te zetten, maar hij begreep het verzoek niet. Klaagster had 
haar oudste zoon tussen haar benen geklemd en kon haar jongste zoon dus niet naar achteren 
begeleiden. Daarom heeft de verpleegkundige haar handen voorzichtig op de schouders van de jongste 
zoon van klaagster gelegd en hem begeleid bij het zetten van de stapjes naar achteren. Direct 
daarna heeft ze op gebruikelijke en professionele wijze de oudste zoon van klaagster volgens de 
richtlijnen gevaccineerd. Zij zegt dat ze de naald daarna in een naaldencontainer heeft geplaatst. 
Volgens de verpleegkundige begon klaagster vervolgens opnieuw te schreeuwen en beschuldigde zij de 
verpleegkundige van het duwen en uitschelden van haar jongste zoon. De verpleegkundige zegt dat 
klaagster hierna buiten de spreekkamer dusdanig tekeerging, dreigend was en niet voor rede vatbaar 
was, dat zij uiteindelijk de politie heeft moeten bellen. De verpleegkundige zegt dat de twee zonen 
van klaagster zichtbaar aangedaan waren door het gedrag van hun moeder. Klaagster is volgens de 
verpleegkundige door de agenten naar buiten begeleid, waarna de verpleegkundige bij een andere 
agent haar zorgen heeft geuit over het gedrag van moeder in het bijzijn van haar jonge kinderen. De 
agent zou de verpleegkundige hebben verteld dat het protocol is een zorgmelding hierover te doen. 
De verpleegkundige stelt dat uit navraag blijkt dat er geen aangifte tegen haar is gedaan bij de 
politie en dat zowel de politie als haar collega’s haar weergave van de gebeurtenissen op 25 
augustus 2022 kunnen onderschrijven.

5.5   Het college stelt vast dat de lezingen van klaagster en de verpleegkundige over de 
gebeurtenissen tijdens en na het consult op 25 augustus 2022 uiteenlopen. Omdat niet kan worden 
vastgesteld hoe het consult in de spreekkamer precies is verlopen, kan het college ook niet vaststellen dat de verpleegkundige klachtwaardig heeft gehandeld en/of zich niet aan haar Beroepscode en aan de richtlijn inzake Uitvoering RVP heeft gehouden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verpleegkundige. 
Wel is het voor het vormen van een oordeel over de vraag of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk 
verwijtbaar is, van belang dat eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag 
gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en het 
woord van de verpleegkundige evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat 
de klacht in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond is.

Conclusie
5.6  De conclusie is dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, M.P. Sombroek-van Doorm, lid-jurist,
W.M.E. Bil, M. IJzerman en A. Petiet, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.A.E. Veeren,
secretaris.