ECLI:NL:TGZRAMS:2023:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4612

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:113
Datum uitspraak: 28-04-2023
Datum publicatie: 28-04-2023
Zaaknummer(s): A2022/4612
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 28 april 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. I.P.C. Sindram, werkzaam te Nijmegen,


tegen


C,
psychotherapeut,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de psychotherapeut,
gemachtigde: mr. drs. Y.M. Nijhuis, werkzaam te Enschede.


1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 4 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- brief van 10 februari 2023 met aanvullende stukken van verweerster;
- brief van 2 maart 2023 met aanvullende stukken van verweerster.

De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 17 maart 2023. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerster heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overgelegd.
Het college heeft tegelijk dezelfde klacht behandeld tegen verweerster als klinisch psycholoog. Die zaak is geregistreerd onder A2022/4722. In die zaak wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan.


2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 Destijds had verweerster samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog (hierna: medebestuurster) een expertisecentrum voor basis en specialistische GGZ bij angst en trauma. Zij waren beiden bestuurders en aandeelhouders. Er is bij de Inspectie Jeugd-en Gezondheidszorg (hierna: IGJ) gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Aanvankelijk was er op aangeven van de IGJ een onderzoekscommissie ingesteld. Verweerster heeft aan die commissie diverse stukken uit het dossier van klager verstrekt. Omdat de medebestuurster en klager niet aan het onderzoek wilden meewerken, heeft de IGJ zelf onderzoek gedaan. Toen heeft verweerster diezelfde stukken aan de IGJ overgelegd. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af.

2.2 Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe.

2.3 Volgens verweerster maakt klager misbruik van procesrecht en spant klager samen met de voormalige medebestuurster.


2.4 Het college komt tot de conclusie dat van misbruik van procesrecht geen sprake is maar dat de klacht wel ongegrond is. Het college licht dat hierna toe.


3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Klager was van december 2019 tot en met december 2020 onder behandeling bij het expertisecentrum van verweerster. De medebestuurster van het expertisecentrum was klagers regiebehandelaar en behandelde klager zelf tot oktober 2020. Daarna nam een collega in het expertisecentrum, een gz-psycholoog, de behandeling van klager over en bleef medebestuurster klagers regiebehandelaar.


3.2 Op 12 november 2020 vond er intercollegiaal overleg/multidisciplinair overleg (MDO) plaats over klager op initiatief van de genoemde gz-psycholoog, in aanwezigheid van verweerster en medebestuurster. Klagers behandeling eindigde op 18 december 2020.


3.3 Op 25 november 2021 deed een lid van de Raad van Toezicht van het expertisecentrum een melding ‘geweld in de zorgrelatie’ bij de IGJ, vanwege een romantische relatie tussen psychotherapeute (medebestuurster van het expertisecentrum) en een cliënt (klager).
De IGJ gaf de Raad van Toezicht opdracht om onderzoek te doen. In het Plan van aanpak van de onderzoekscommissie staat dat de onderzoekscommissie heeft kennisgenomen van verschillende stukken waaronder:
‘(…) Urgentieverklaring woning van 14 september 2020
- Logboek A van 3 december 2019 t/m 27 januari 2020
- Ontslagbrief van 17 december 2020 (…)’

3.4 Op 19 oktober 2021 e-mailde klager aan de medebestuurster onder andere:
‘(…) Ik heb al contact gehad met de BIG en met NIP hierover en die raad mij aan om mijn klacht te doen. (…)’. In de e-mail van een medewerker van het expertisecentrum aan de medebestuurster staat dat zij klager op 10 november 2021 telefonisch heeft gesproken. In de e-mail schreef de medewerker:
‘ (…) We hebben volgens hem geen idee wat voor shit er nog over ons heen gaat komen (…). Hij is nog lang niet klaar met ons. Hij zal wel eens openbaar gaan maken wat voor schimmige praktijken wij er bij E op na houden (…)’

3.5 Op 8 november 2021 verzocht klager per e-mail aan medebestuurster en de algemene mailbox van het expertisecentrum tot het aanleveren van zijn dossier. Klager wenste dat zijn dossier werd vernietigd.

4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt verweerster dat zij:
a) zonder toestemming en medeweten van klager kennis heeft genomen van zijn dossier, terwijl zij niet betrokken was bij zijn behandeling;
b) zonder legitieme reden zijn verzoek tot vernietiging van het dossier heeft genegeerd;
c) zonder toestemming en medeweten van klager zijn dossier aan derden ter beschikking heeft gesteld;
d) haar persoonlijke belangen heeft laten prevaleren boven de rechten van klager als ex-patiënt van het expertisecentrum.

5. Wat is het verweer?
Verweerster heeft een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid vanwege misbruik van het tuchtrecht. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk behandelt, heeft verweerster de klacht bestreden. Volgens verweerster was zij zowel als medebehandelaar, als supervisor en als medebestuurder betrokken bij de behandeling van klager, waardoor inzage in zijn dossier op momenten noodzakelijk was. Omdat klager eerder had geuit dat hij een tuchtklacht wilde indienen of een procedure wilde starten tegen het expertisecentrum, waren er legitieme redenen om niet op het vernietigingsverzoek van klager in te gaan. Verweerster heeft enkele stukken uit klagers dossier verstrekt aan de onderzoekscommissie en later aan de IGJ, vanwege het onderzoek dat liep. Zij zijn bevoegd tot inzage in een dossier en zijn uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding verplicht. Volgens verweerster heeft zij gehandeld overeenkomstig de wet en instructies van IGJ. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Is de klacht ontvankelijk?
6.1 Het beroep van verweerster op misbruik van procesrecht wordt afgewezen. Klager heeft een zakelijk geformuleerde klacht ingediend over het beroepsmatig handelen van verweerster. Verweerster is met betrekking tot dit handelen niet eerder door klager in een tuchtrechtprocedure betrokken. De door de gemachtigde van verweerster in het
verweerschrift beschreven voorgeschiedenis, waaronder de vermeende betrokkenheid van de (voormalige) medebestuurster van het expertisecentrum bij de klacht, doet aan het voorgaande niet af. Het college verklaart klager dan ook ontvankelijk in zijn klacht en beoordeelt de klacht hieronder inhoudelijk.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.2 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende zorgverlener. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

6.3 In artikel 455 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek staat dat een hulpverlener de gegevens uit het dossier na een daartoe strekkend schriftelijk of elektronisch verzoek van de patiënt vernietigt. Dit geldt niet als het verzoek gegevens betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de patiënt.

6.4 In artikel 11 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz ) staat dat de zorgaanbieder onverwijld melding doet bij de inspectie van geweld in de zorgrelatie. Volgens de Wkkgz wordt onder geweld in de zorgrelatie verstaan: iedere vorm van geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag van een zorgverlener tegenover een cliënt.

6.5 In artikel 24, vierde lid, van de Wkkgz staat dat de ambtenaren van de IGJ, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd zijn tot inzage van de dossiers van cliënten. Voor zover de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt een gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.
Volgens artikel 8.6, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit Wkkgz verstrekken de betrokken zorgaanbieder en de betrokken zorgverleners na een verplichte melding desgevraagd aan de IGJ alle gegevens die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn. Tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, behoren persoonsgegevens en, indien de Inspectie zulks onder opgave van redenen verzoekt, gegevens over gezondheid, gegevens van strafrechtelijke aard en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens van de bij de gemelde feiten betrokken cliёnt of cliënten en de betrokken zorgverleners.

Klachtonderdeel A (inzage verweerster in het medisch dossier van klager)
6.6 Zoals blijkt uit het medisch dossier was verweerster één van de deelnemers aan MDO-gesprek op 15 november 2020. Zij was als supervisor betrokken. Daarnaast was verweerster als medebestuurster verantwoordelijk voor alles wat er binnen het expertisecentrum gebeurde en moest zij erop toezien of administratief alles ordentelijk verliep. Ook op grond van die hoedanigheid kon verweerster klagers dossier inzien.
Verweerster was verplicht een melding te doen als bedoeld in artikel 8.6 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz. Tot slot heeft verweerster inzage in klagers dossier mogen hebben, om zich te kunnen verweren in deze tuchtprocedure. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel B (verzoek tot vernietiging van het medisch dossier van klager)
6.7 Een patiënt heeft het recht om gegevens uit zijn medisch dossier te laten vernietigen. Dit staat in artikel 455 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn redenen om af te zien van vernietiging. Het college is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dergelijke reden, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten tegen (één van de bestuurders van) het expertisecentrum dan wel tegen verweerster. Dit blijkt onder andere uit klagers e-mail van 19 oktober 2021. Daarin staat dat hij bij verschillende instanties heeft geïnformeerd en dat die hem aanraadden om een klacht in te dienen. Nadien heeft klager zijn dreiging met een procedure of klacht meerdere keren herhaald. Verweerster had er daarom belang bij dat klagers gegevens bewaard bleven, zodat zij de gegevens voor haar verweer kon gebruiken. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel C (medisch dossier van klager aan derden verstrekt)
6.8 Verweerster heeft zowel aan de onderzoekscommissie als aan de IGJ een aantal stukken uit klagers dossier verstrekt. Het gaat om een “urgentieverklaring woning” van 14 september 2020 voor klager opgesteld door de medebestuurster, een logboek van klagers dossier over de periode 3 december 2019 tot en met 27 januari 2022 en een ontslagbrief van 17 december 2020. Deze stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de melding aan IGJ. Het leek er namelijk sterk op dat de medebestuurster tijdens, en in ieder geval na, klagers behandeling een intieme relatie had met klager. Daarom was verweerster ook verplicht dit te melden. Verweerster heeft die stukken als bestuurder van het expertisecentrum verstrekt in overleg met de voorzitter van de onderzoekscommissie. Het college is van oordeel dat het verstrekken van de stukken noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij de IGJ. Weliswaar is in eerste instantie het onderzoek gestart door een onderzoekscommissie en zijn in eerste instantie ook aan die commissie de stukken verstrekt, maar ook die had de stukken net als later de IGJ nodig voor de beoordeling van de melding. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.


Klachtonderdeel D (persoonlijk belang laten prevaleren)
6.9 Klager heeft het verwijt dat verweerster haar persoonlijk belang laat prevaleren niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Het college acht het klachtonderdeel ongegrond.

Conclusie

6.10 De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.


7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, L.J.J.M. Geertjens en
G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2023.