Zoekresultaten 2461-2470 van de 42263 resultaten

  • ECLI:NL:TNORAMS:2023:1 Kamer voor het notariaat Amsterdam 722591 / NT 22-35

    De notaris had dus onvoldoende objectieve aanwijzingen dat een eventuele vernietiging van de levering door beslagleggers vanwege het paulianeuze karakter van de transactie zonder meer kansloos was. De notaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in de gegeven omstandigheden niet aan hem is om over de pauliana te oordelen, maar aan de civiele rechter. Om die reden heeft hij klaagster de suggestie gedaan om in kort geding een oordeel te vragen over zijn ministerieplicht. Als de beweringen van klaagster juist zijn, had zij beter nog haar pijlen kunnen richten op de beslagleggers, omdat dezen in dat geval ten onrechte niet wilden meewerken aan de doorhaling van de beslagen. Zolang de beslagleggers hun beslag niet willen doorhalen of niet in rechte daartoe zijn veroordeeld en zolang zij niet bereid zijn afstand te doen van een vordering op grond van pauliana of vaststaat dat zo’n vordering kansloos is, kan de notaris zijn ministerie niet verlenen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:90 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1756 en C2022/1772

    Klacht tegen een arts. De arts was van mei tot en met juli 2021 als opvolgend (bedrijfs-)arts betrokken bij de verzuimbegeleiding van klaagster. Eind mei 2021 heeft een persoonlijk consult plaatsgevonden, op grond waarvan de arts een week later een bijstelling probleemanalyse heeft opgesteld. Na contact met de werkgever over de tekst hiervan heeft de arts de probleemanalyse een paar dagen later gewijzigd. Halverwege juli 2021 heeft de arts een telefonisch consult met klaagster gehad. Daarvan heeft hij een week later verslag gedaan. Klaagster verwijt de arts in acht klachtonderdelen dat hij de probleemanalyse na inmenging – en beïnvloeding door de werkgever ten nadele van klaagster heeft gewijzigd, dat hij van het consult van halverwege juli 2021 een onjuist verslag heeft gemaakt, wat hij ondanks toezeggingen nooit heeft aangepast en dat hierdoor de gezondheidstoestand van klaagster is verslechterd en klaagster schade heeft geleden. Het RTG verklaart - zakelijke weergegeven - klachtonderdelen 1 tot en met 6 gegrond, verklaart klachtonderdelen 7 en 8 ongegrond, schorst voorwaardelijk de bevoegdheid van de arts om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, stelt daarbij twee bijzondere voorwaarden en bepaalt de publicatie. In de zaak C2022/1756 komt de arts in beroep tegen de zwaarte van de maatregel. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de arts. In de zaak C2022/1772 komt de Inspectie in beroep tegen de formulering van de bijzondere voorwaarden. Dit beroep wordt door het Centraal Tuchtcollege gegrond verklaard en de bijzondere voorwaarden worden aangepast.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:84 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1751

    Klacht tegen psychiater. Aan klager is TBS met dwangverpleging opgelegd. Hij verblijft op een behandelafdeling van een TBS-kliniek. De psychiater is daar werkzaam. Klager verwijt de psychiater – onder meer - dat klager ten onrechte op deze afdeling verblijft, ten onrechte dubbel begeleid verlof heeft, geen passende diagnose en therapie heeft, onjuiste medicatie krijgt en ten onrechte wordt gestoord tijdens bezoek. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:128 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4222

    Ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Klaagster wil in aanmerking komen voor een vruchtbaarheidsbehandeling. Verweerder heeft dit op basis van de medische gegevens en nadere onderzoeken geweigerd. Volgens klaagster heeft verweerder onzorgvuldig en niet als een goed hulpverlener  gehandeld, omdat hij heeft geweigerd haar de vruchtbaarheidsbehandeling te geven,hij zowel in de beslisprocedure als op inhoudelijke gronden niet volgens het Modelprotocol mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen heeft gehandeld enhij zijn besluit tot niet-behandelen onvoldoende en ondeugdelijk heeft onderbouwd.  Het college overweegt dat uit het dossier blijkt dat verweerder de situatie van en omtrent klaagster uitgebreid in kaart heeft gebracht voordat de beslissing werd genomen haar de vruchtbaarheidsbehandeling te weigeren. Omdat verweerder twijfels had of inwilliging van het verzoek verstandig was, heeft hij de situatie voorgelegd aan het multidisciplinair overleg voortplantingsgeneeskunde. Meerdere keren is de situatie van klaagster binnen het multidisciplinair overleg besproken en beoordeeld. Hierbij zijn op uitgebreide wijze zowel de belangen van klaagster en haar partner als die van het toekomstige kind aan de orde geweest en afgewogen. Klacht ongegrond. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:85 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1752

    Klacht tegen gz-psycholoog. Aan klager is TBS met dwangverpleging opgelegd. Hij verblijft op een behandelafdeling van een TBS-kliniek. De gz-psycholoog is als behandelcoördinator betrokken bij de behandeling van klager. Klager verwijt de gz-psycholoog – onder meer - dat klager ten onrechte op deze afdeling verblijft, ten onrechte dubbel begeleid verlof heeft, geen passende diagnose en therapie heeft, onjuiste medicatie krijgt en ten onrechte wordt gestoord tijdens bezoek. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:79 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1416 en C2022/1417

    Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog werkt in de kliniek waar klager verblijft vanwege een tbs-maatregel. De gz-psycholoog is in de hoedanigheid van behandelcoördinator bij de behandeling van klager betrokken. Klager verwijt de gz-psycholoog het stellen van een onjuiste diagnose en het geven van een onjuist advies aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat klager de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd, en dat hij de cultuur en persoonlijkheid van klager heeft beledigd. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt in beide zaken het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:86 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1731

    Klacht tegen huisarts. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard omdat het klaagschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt dat beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:80 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1418

    Klacht tegen een psychiater. De psychiater is directeur van de kliniek waar klager verblijft vanwege een tbs-maatregel. Tussen klager en de psychiater bestaat geen behandelrelatie. Klager verwijt de psychiater dat er geen zorg voor hem is en dat hij zich niet gerespecteerd voelt. Klager voelt zich slecht behandeld en hij acht de psychiater als directeur eindverantwoordelijk voor alles wat er in de kliniek gebeurt. Het Regionaal Tuchtcollege acht klager niet-ontvankelijk in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:87 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1333

    Klacht tegen een arts. De klacht betreft de begin 2015 overleden moeder van klaagster, patiënte. Patiënte was hoogbejaard en in verband met bewustzijnsdaling en een verdenking op dehydratie door de huisartsenpost naar de spoedeisende hulp doorgestuurd. Patiënte werd opgenomen op de afdeling klinische geriatrie ter observatie en ondersteuning door middel van zuurstof. In de vroege ochtend heeft een verpleegkundige contact gehad met beklaagde, op dat moment dienstdoend arts-assistent op de spoedeisende hulp afdeling en waarnemer voor acute problemen bij klinisch opgenomen patiënten. De verpleegkundige heeft aan beklaagde voorgelegd dat de urineproductie onder het afgesproken niveau lag, waarbij werd afgesproken het even aan te zien. Later die dag is patiënte overleden. Klaagster verwijt beklaagde onder meer dat hij ten onrechte niet heeft ingegrepen en dat patiënte onrustig is overleden. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:81 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1332

    Klacht tegen een klinisch geriater. De klacht betreft de begin 2015 overleden moeder van klaagster, patiënte. Patiënte was hoogbejaard en in verband met bewustzijnsdaling en een verdenking op dehydratie door de huisartsenpost naar de spoedeisende hulp doorgestuurd. Daar is zij door beklaagde gezien. Daags na opname is patiënte overleden. Klaagster verwijt beklaagde onder meer dat zij heeft geconcludeerd dat patiënte zeer veel vocht bij de longen vasthield, dat zij een behandeling heeft gekozen die op geen enkele manier te verdedigen valt en dat zij op geen enkele manier heeft geprobeerd met patiënte te communiceren. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.