ECLI:NL:TGZCTG:2023:79 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1416 en C2022/1417
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2023:79 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2023 |
Datum publicatie: | 16-05-2023 |
Zaaknummer(s): | C2022/1416 en C2022/1417 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog werkt in de kliniek waar klager verblijft vanwege een tbs-maatregel. De gz-psycholoog is in de hoedanigheid van behandelcoördinator bij de behandeling van klager betrokken. Klager verwijt de gz-psycholoog het stellen van een onjuiste diagnose en het geven van een onjuist advies aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat klager de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd, en dat hij de cultuur en persoonlijkheid van klager heeft beledigd. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt in beide zaken het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaken onder nummers C2022/1416 en C2022/1417 van:
A., verblijvende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag,
tegen
C., gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te B.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. H. Vorsselman, advocaat te Groningen
(zaak C2022/1416)
en
A., verblijvende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag,
tegen
C., gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te B.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. H. Vorsselman, advocaat te Groningen
(zaak C2022/1417)
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 13 april 2021 en op 29 september 2021 bij het Regionaal
Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend.
Bij beslissing van 24 mei 2022, met nummers Z2021/3045 en 3504, heeft dat college
de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing op tijd in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
Op 28 maart 2023 en op 7 april 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege nog respectievelijk
een e-mailbericht en brief ontvangen van klager (e-mail bericht
d.d. 28 maart 2023 om 11:14 uur en brief d.d. 4 april 2023).
De zaken zijn in beroep op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van 26 april
2023 tegelijk maar niet gevoegd behandeld met de zaak C2022/1418 (A./D.). Op de zitting
is mr. Van der Eijk namens klager verschenen. Klager, en de gz-psycholoog bijgestaan
door mr. Vorsselman, hebben middels een digitale verbinding aan de zitting deelgenomen.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
De inhoud van beide klachten en beroepen betreffen dezelfde kwesties. Dat maakt dat
deze in één uitspraak worden beoordeeld.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht,
van het volgende te worden uitgegaan.
Beklaagde is werkzaam in de E. Klager verblijft hier sinds 17 juli 2019 in het kader
van de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel. Beklaagde is GZ-psycholoog en in de
hoedanigheid van behandelcoördinator bij de behandeling van klager betrokken.
Na een verblijf op twee instroomunits, verblijft klager sinds 13 november 2019 op
een behandelunit voor in beginsel patiënten met een (dreigende) status van ongewenst
vreemdeling en bij wie sprake is van persoonlijkheidsproblematiek.
Klager is in het kader van een instroomonderzoek onderzocht door [onderzoeker]. Hiervan
is in januari 2020 een rapport opgesteld. In dit rapport is onder meer het volgende
overwogen:
“Op 14 augustus is de casus met de behandelcoördinator besproken. Er is overeenstemming
wat betreft de diagnostische vragen. De voornaamste vraag is of betrokkene’s paranoïde
basishouding en agressief gedrag voortkomt uit een psychotisch toestandsbeeld en/of
een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek. Deze vraag
zal in het huidige onderzoek worden onderzocht. Daarnaast zal er onderzoek worden
gedaan naar zijn intellectuele capaciteiten. Dit gezien het niet eerder is gedaan.
Over PTSS en een depressieve stoornis (in remissie) is consensus bereikt en deze kunnen
op basis van dossierinformatie worden gesteld.”
Verder zijn op basis van het onderzoek in het rapport een risicotaxatie en verschillende
adviezen neergelegd. De bevindingen uit het rapport zijn op 6 juli 2020 besproken
met beklaagde, de psychiater van klager en klagers mentor. Daarbij was sprake van
consensus.
Op 27 november 2020 heeft klager een verzoek ingediend om te worden overgeplaatst
naar een andere afdeling. Beklaagde heeft naar aanleiding van dit verzoek, samen met
de zorginhoudelijk manager, op 22 december 2020 een negatief advies uitgebracht. Op
basis van dit advies is het verzoek om overplaatsing bij besluit van
31 december 2020 afgewezen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven-:
a) het stellen van een onjuiste diagnose en het geven van een onjuist advies aan
het Ministerie van Justitie en Veiligheid;
b) dat klager de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen,
terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd;
c) het beledigen van de cultuur en persoonlijkheid van klager.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde heeft de hem gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig
wordt daarop hieronder, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader
ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel
handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een
antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met
de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met
hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.2
Volgens klager heeft beklaagde een onjuiste diagnose gesteld en een onjuist advies
gegeven aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2. weergegeven feiten, is beklaagde niet degene
die klager heeft gediagnosticeerd. Beklaagde heeft in dit verband toegelicht dat er
binnen de E, een aparte afdeling is voor het stellen van een diagnose. Uit het rapport
blijkt dat klager beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Op basis hiervan en
op basis van dossieronderzoek is onderzoeker met enige terughoudendheid gekomen tot
de gestelde diagnoses. Zo heeft onderzoeker het “aannemelijk” geacht dat bij klager
sprake is van PTSS. Ook heeft hij geadviseerd dat het van belang is om het beloop
te blijven volgen van de in het dossier beschreven psychotische kenmerken al dan niet
in combinatie met een depressieve episode en dat observatie over langere tijd meer
duidelijkheid zal geven op dit gebied. Het college ziet niet in wat beklaagde, die
enkel heeft ingestemd met de diagnoses en adviezen, op dit punt tuchtrechtelijk kan
worden verweten.
Wat betreft het door klager genoemde onjuiste advies, gaat het college ervan uit dat
klager doelt op het door beklaagde gegeven negatieve advies van 22 december 2020 omtrent
klagers verzoek om overplaatsing. Klager heeft echter niet nader onderbouwd waarom
dit advies volgens hem niet deugt. Met beklaagde is het college van oordeel dat in
het adviesrapport duidelijk uiteen is gezet waarom negatief werd geadviseerd ten aanzien
van overplaatsing. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is het college niet gebleken.
Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.3
Dit betreft het verwijt dat klager de documenten betreffende zijn behandeling niet
heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd.
Volgens beklaagde is dit verwijt onterecht en heeft hij klager meerdere documenten
verstrekt, welke ook zijn vertaald in het Koerdisch. Deze documenten heeft klager
ook als processtuk ingediend bij het tuchtcollege.
Klager heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd en niet nader gespecificeerd
welke documenten het betreft. Daarnaast blijkt uit de stukken niet dat beklaagde klager
bepaalde documenten heeft geweigerd. Gelet op het feit dat klager aan het college
diverse stukken over zijn behandeling heeft overgelegd, kan juist worden geconcludeerd
dat hij daar wel over beschikte.
Dit betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.4
Tot slot verwijt klager beklaagde dat hij zijn cultuur en persoonlijkheid heeft beledigd.
Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager ter toelichting op dit klachtonderdeel
verklaard dat hij in april 2020 met zijn broer en zus wilde skypen en dat beklaagde
hem niet liet skypen. Daarnaast heeft klager verklaard dat hij ingesloten is geweest
zonder bed voor een langere tijd in een weekend. Volgens klager was dit onmenselijk
en een vorm van marteling.
Ten aanzien van de insluiting heeft beklaagde tijdens het mondeling vooronderzoek
verklaard dat dit een weekend betrof waarin hij niet heeft gewerkt en dat klager een
uur ingesloten is geweest omdat hij zich niet hield aan de afspraken. De insluiting
was noodzakelijk voor de veiligheid van de medewerkers. De beperking was dus het gevolg
van het gedrag van klager, aldus beklaagde.
Ook voor dit klachtonderdeel geldt dat klager dit niet nader heeft onderbouwd en dat
het college hiervoor geen steun vindt in de stukken. Nu niet kan worden vastgesteld
wat er is voorgevallen, kan het college ook niet toetsen of verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld.
Zelfs wanneer wél zou kunnen worden vastgesteld dat beklaagde klager heeft verboden
om te skypen en dat beklaagde betrokken is geweest bij de insluiting van klager, is
daarmee nog steeds niet komen vast te staan dat beklaagde klagers cultuur en persoonlijkheid
heeft beledigd en/of dat beklaagde met zijn handelen niet is gebleven binnen de grenzen
van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
Dit betekent dat ook klachtonderdeel c ongegrond is.
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep in beide zaken
Omvang van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij
wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten
beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht
alsnog gegrond verklaart.
4.2 De gz-psycholoog heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is primair
van mening dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Subsidiair verzoekt de
gz-psycholoog het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
Ontvankelijkheid
4.3 Waar het gaat om nieuwe verwijten overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende.
Een klager kan in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege
voorleggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn
voorgelegd en dan alleen voor zover hij in die klachten door het Regionaal Tuchtcollege
niet-ontvankelijk is verklaard of zijn klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen
buiten het bereik van het beroep. Voor zover zijn beroepschrift nieuwe klachten bevat
is klager daarin niet-ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klachten en het debat dat partijen daarover mondeling
en schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege
opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2023 is dat debat voortgezet.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat
ter terechtzitting in beroep tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De
overwegingen van het college’ heeft overwogen hier over. Daarmee sluit het Centraal
Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat de klacht van klager
faalt en het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in beide zaken;
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
B.J.M. Frederiks en M.W. Zandbergen, leden-juristen en A. de Keijser en G.T.M. Mooren,
leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2023.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.