ECLI:NL:TGZCTG:2023:85 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1752

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2023:85
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 16-05-2023
Zaaknummer(s): C2022/1752
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Aan klager is TBS met dwangverpleging opgelegd. Hij verblijft op een behandelafdeling van een TBS-kliniek. De gz-psycholoog is als behandelcoördinator betrokken bij de behandeling van klager. Klager verwijt de gz-psycholoog – onder meer - dat klager ten onrechte op deze afdeling verblijft, ten onrechte dubbel begeleid verlof heeft, geen passende diagnose en therapie heeft, onjuiste medicatie krijgt en ten onrechte wordt gestoord tijdens bezoek. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2022/1752 van 
A., verblijvende in B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., gz-psycholoog, werkzaam in B.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr S. Dik, verbonden aan DAS rechtsbijstand in Amsterdam.
1.    Procesverloop 
Klager heeft op 21 september 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft in zijn beslissing van 30 september 2022, onder nummer Z2021/3486, klager ten aanzien van de klachtonderdelen f en j kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen a, b, c, d, e, g, h, en i kennelijk ongegrond verklaard.  
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
    Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere stukken ontvangen.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2022/1751 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 april 2023. Klager en de gz-psycholoog zijn beiden verschenen. Klager werd bijgestaan door mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag, de gz-psycholoog werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Dik, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
“2.    DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Aan klager is in 2017 de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. In het kader van deze tbs-oplegging verblijft klager sinds 11 december 2018 in de D. Daar is hij vanaf 20 december 2019 geplaatst op behandelafdeling ‘Behandeling 1’.  Vanaf dat moment is beklaagde als regiebehandelaar (bij de kliniek aangeduid als: behandelcoördinator) betrokken bij de behandeling van klager.
3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat klager:
a)    ten onrechte op de afdeling ‘Behandeling 1’ verblijft;
b)    ten onrechte dubbel begeleid verlof heeft;
c)    geen passende diagnose heeft;
d)    geen passende therapie heeft;
e)    geen, althans geen passend, behandeldoel heeft;
f)    onjuiste medicatie krijgt;
g)    ten onrechte geen second opinion krijgt;
h)    wordt gediscrimineerd;
i)    ten onrechte wordt gestoord tijdens bezoek;
j)    geen passende vergoeding krijgt voor zijn voeding.
 
4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde stelt zich ten aanzien van de klachtonderdelen f en j op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat beklaagde ten aanzien van de gemaakte verwijten niet de verantwoordelijke is. Voor het overige stelt beklaagde zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. 
5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Algemeen
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Ten aanzien van klachtonderdeel a  
5.2
Klager verwijt beklaagde dat hij ten onrechte op afdeling ‘Behandeling 1’ verblijft. 
Volgens beklaagde is de plaatsing van klager op de behandelafdeling geen individuele beslissing van beklaagde geweest, maar een beslissing die in het multidisciplinair samengestelde team is genomen. Beklaagde is hierbij in zijn hoedanigheid van behandelcoördinator betrokken geweest en staat als regiebehandelaar volledig achter deze beslissing. De afdeling ‘Behandeling 1’ is optimaal ingericht op de problematiek van psychotische kwetsbaarheid waarvan bij klager sprake is. 
Het college kan deze uitleg van beklaagde volgen. In de stukken ziet het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat klager gezien zijn problematiek op de verkeerde afdeling zit. De kliniek heeft klagers plaatsing bovendien nog in 2021 opnieuw beoordeeld. 
Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.3
Deze klacht gaat over het dubbel begeleid verlof. Klager meent dat hij recht heeft op enkel begeleid verlof.
Zoals beklaagde in verweer heeft toegelicht, bestaat er geen wettelijk recht op verlof. Verlof is een resocialisatie-instrument en wordt op aanvraag van (de directeur van) de kliniek verleend door middel van een machtiging van de Minister. Deze aanvraag wordt voorbereid door het behandelteam en vervolgens achtereenvolgens beoordeeld door een interne en externe toetsingscommissie, waarna de Minister al dan niet een machtiging afgeeft. 
In dit geval heeft het behandelteam, waar beklaagde onderdeel van uitmaakt, de optie van enkel begeleid verlof voorgelegd aan de interne toetsingscommissie. Deze vond de stap naar enkel begeleid verlof onverantwoord omdat er geen overeenstemming was over de risicofactoren en klager zich bovendien in het verleden herhaaldelijk aan het toezicht heeft onttrokken. Beklaagde heeft een en ander ook met klager besproken op 6 augustus 2021, zoals blijkt uit de verslaglegging die als productie 2 bij het verweerschrift is gevoegd.
Naar het oordeel van het college is sprake van een zorgvuldige afweging ten aanzien van het verlof. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door beklaagde is in zoverre dan ook niet gebleken.
Dat betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.4
Volgens klager is de bij hem gestelde diagnose van waanstoornis niet passend.
Deze diagnose is gesteld door het E. (E.) na uitgebreid onderzoek. In principe mag beklaagde van deze diagnosestelling uitgaan. Niet gebleken is dat sprake was van een ondeugdelijk onderbouwde rapportage of een diagnose die niet is gebaseerd op de juiste onderzoeken. Evenmin kan uit het dossier worden afgeleid dat beklaagde op basis van later naar voren gekomen aanwijzingen c.q. omstandigheden de eerder gestelde diagnose opnieuw had moeten onderzoeken. Beklaagde mag de behandeling van klager dan ook hierop baseren. 
Ook klachtonderdeel c is ongegrond. 
Ten aanzien van klachtonderdeel d
5.5
Klager verwijt beklaagde dat hij geen passende therapie heeft. 
Dit verwijt heeft klager ook in de eerdere procedure (die onherroepelijk is geworden met eerdergenoemde beslissing van het CTG van 8 april 2022) aan beklaagde gemaakt. Omdat de klacht nu echter – anders dan in de eerdere procedure – expliciet lijkt te gaan over de vaktherapie emotieregulatie/dramatherapie, die van 7 juli 2021 tot 23 augustus 2021 is gegeven, zal het college dit klachtonderdeel wel inhoudelijk beoordelen.  
Uit de “Eindevaluatie behandelmodule Vaktherapie Emotieregulatie”, die klager als bijlage bij zijn klaagschrift heeft gevoegd, blijkt dat de therapie is stopgezet omdat klager geen ziektebesef toont en niet snapt dat het doel emotieregulatie bij hem past. Door de behandelaar is geadviseerd om dezelfde doelen en module door te zetten in een andere vorm van therapie, die minder met verbeelding werkt. 
Het college leidt hieruit en uit de toelichting van beklaagde in het verweerschrift af dat door beklaagde en het behandelteam telkens wordt gezocht naar een vorm van therapie die past bij klagers problematiek, ondanks klagers gebrek aan ziektebesef en -inzicht. Dat therapeutische interventies tot nu toe geen effect blijken te hebben, betekent niet dat door beklaagde op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. 
Daarom is ook klachtonderdeel d ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel e
5.6
Klager meent dat hij geen, althans geen passend, behandeldoel heeft. Het college volgt klager hierin niet.
In het behandelplan van 25 juni 2021, dat als productie 3 bij het verweerschrift is gevoegd, zijn door beklaagde diverse behandeldoelen vastgelegd. Met beklaagde is het college van oordeel dat de gestelde doelen gangbaar en concreet zijn en passend bij c.q. afgestemd op het ziektebeeld van klager. 
Ook klachtonderdeel e is ongegrond.
Ten aanzien van de klachtonderdelen f en j
5.7
Dit betreft de medicatie van klager en de vergoeding voor voeding. 
Zoals beklaagde in zijn verweer heeft toegelicht, is hij niet degene die ten aanzien hiervan verantwoordelijk is; hij heeft als behandelcoördinator geen bevoegdheid om medicatie voor te schrijven en hij gaat niet over de vergoeding voor voeding.
Over deze zaken kan dan ook niet tegen beklaagde worden geklaagd, zodat klager in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk is. 
Ten aanzien van klachtonderdeel g
5.8
Klager verwijt beklaagde dat hij ten onrechte geen second opinion krijgt. 
Zoals beklaagde heeft toegelicht, zijn bij klager in de loop der jaren meerdere onderzoeken uitgevoerd door van elkaar onafhankelijke deskundigen, voor het laatst in januari 2019. Deze onderzoeken beschrijven allemaal eenzelfde beeld bij klager en de diagnostiek komt in de kern overeen. Er is dan ook sprake van een langdurig patroon. Voor het behandelteam is er geen reden om te twijfelen aan de eerdere onderzoeken. 
Volgens beklaagde is klager vooral bezig met het ter discussie stellen van de behandelnoodzaak, onder andere door de diagnostiek te betwisten, en helpt het klager niet om hierin mee te gaan. Klager belemmert hiermee juist de voortgang van het traject.
Het college begrijpt de door beklaagde gegeven uitleg. Ook hier is het college niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ten aanzien van klachtonderdeel h
5.9
Klager verwijt beklaagde dat hij wordt gediscrimineerd. 
Volgens klager wordt hij gediscrimineerd in verband met zijn “absurde diagnose”, de verkeerde medicatie en vanwege kleurverschil. Ook heeft hij benoemd dat hij wordt behandeld als een minderjarig kind. 
Voor zover klager bedoelt dat de diagnose op zichzelf discriminerend is, overweegt het college dat over die diagnose hiervoor, bij de bespreking van klachtonderdeel c, al is geoordeeld. Daarnaast kan het college op grond van het dossier op geen enkele manier vaststellen dat beklaagde zich discriminerend richting klager heeft gedragen.
Klachtonderdeel h is daarom ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel i
5.10
Tot slot verwijt klager beklaagde dat hij wordt gestoord tijdens bezoek. Volgens klager is hij op 29 augustus 2021 tijdens bezoek van zijn familie gestoord door een medewerkster en was dit in opdracht van onder andere beklaagde.
Over dit concrete bezoek ziet het college geen vermelding in het dossier. Het college kan dan ook niet vaststellen hoe dit bezoek feitelijk gegaan is en wat beklaagdes eventuele rol daarin is geweest. 
Wel heeft beklaagde in zijn algemeenheid over bezoeken toegelicht dat het beleid met betrekking tot het observeren van patiënten tijdens bezoek sinds enige tijd is aangescherpt en dat niet valt uit te sluiten dat klager dit heeft gemerkt. 
Het college kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van beklaagde vaststellen. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Conclusie
5.11 
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.” 
Het Regionaal Tuchtcollege heeft vervolgens klager in een aantal klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard.
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om alle klachtonderdelen opnieuw te beoordelen en deze alsnog gegrond te verklaren. 
4.2    De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. 
4.3     Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2023 is dat debat voortgezet.
4.4    De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dat college heeft met juistheid vastgesteld dat de gz psycholoog niet verantwoordelijk is voor zaken als medicatie en de vergoeding voor voeding en dat hem ten aanzien van andere zaken, zoals het verblijf op de behandelafdeling, het begeleid verlof en het verzoek om een second opinion, geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.  
4.5    Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege terecht klager in de klachtonderdelen f en j niet-ontvankelijk heeft verklaard en de klachtonderdelen a, b, c, d, e, g, h en i terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.

5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
B.J.M. Frederiks en M.W. Zandbergen, leden juristen en A. de Keijser en G.T.M. Mooren, leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 15 mei 2023. 
Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.