Zoekresultaten 501-510 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:40 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/364244 KL RK 19-171

    De notaris die de oprichtingsakte  vennootschap passeert heeft niet ook tot taak bij de belastingdienst goedkeuring aan te vragen voor de met de oprichting gerealiseerde althans beoogde geruisloze inbreng. Daarbij speelt mede een rol dat een verzoek aan de belastingdienst ook nog kan worden gedaan nadat een vennootschap is opgericht. Wel behoort de notaris, die in de akte van oprichting opneemt dat de oprichter de door haar genomen aandelen zal volstorten door geruisloze inbreng in de vennootschap van de gehele door haar voor eigen rekening gedreven onderneming, te controleren of zijn cliënt er van op de hoogte is dat een goedkeurende beschikking bij de belastingdienst aangevraagd moet worden.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:9 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/374685 / KL RK 20-101 C/05/374686 / KL RK 20-102

    Klaagsters verwijten de notarissen kort gezegd dat zij met erflater niet de mogelijkheid van een zogeheten 30-dagenclausule (ook wel calamiteitenclausule genaamd) hebben besproken. Ook verwijten klaagsters de notarissen dat zij niet met hem onder vier ogen hebben gesproken ten tijde van het opstellen en passeren van het testament. Gelet op alle feiten en omstandigheden heeft de kamer de klacht ongegrond verklaard.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:42 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/369645 / KL RK 20-55

    De kamer is van oordeel dat de door klager aangevoerde feiten (over de waarborgsom, over het onderzoek naar de herkomst van de gelden, over het uitwerken van de koopovereenkomst, over de (on)partijdigheid van de notaris en over slordigheden in de akte) voor zover deze zijn komen vast te staan, afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, niet de conclusie rechtvaardigen dat de notaris bij de overdracht onzorgvuldig heeft gehandeld. De vraag of hier sprake is geweest van handelen in strijd met artikel 3:45 BW valt buiten de reikwijdte van de tuchtrechtelijke beoordeling. Dit neemt echter niet weg dat tuchtrechtelijk kan worden geoordeeld dat een notaris die zich bewust is van een dreigend faillissement zijn ministerie behoort te weigeren voor wat betreft het faciliteren van onverplichte rechtshandelingen van de partij voor wie dat faillissement dreigt. Daarvan is hier niet gebleken.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:38 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/365396 / KL RK 20-13

    Het is volgens het Stappenplan mogelijk dat een notaris de indicatoren van het stappenplan toepast en aan de hand daarvan tot de conclusie komt dat nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid niet noodzakelijk is. In deze zaak is niet komen vast te staan dat de notaris onvoldoende zorgvuldig tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid niet noodzakelijk zou zijn.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2021:4 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/53

    Klaagster verwijt de notaris dat zij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader toen zij zijn testament passeerde. Ook heeft de notaris volgens klaagster onvoldoende gewaarborgd dat vader zijn wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Naar het oordeel van de kamer kon en mocht de notaris concluderen dat vader wilsbekwaam was om bij testament over zijn nalatenschap te beschikken. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat de notaris zich overeenkomstig de aanbeveling uit het Stappenplan bij haar uiteindelijke besluitvorming over de wilsbekwaamheid van vader tijdens het passeren van het testament bij hem thuis heeft laten bijstaan door twee getuigen. De notaris heeft naar het oordeel van de kamer eveneens een voldoende zorgvuldige invulling gegeven aan haar taak om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van vader. Dat de notaris niet op enig moment afzonderlijk met vader de relevante aspecten van zijn testament heeft besproken, maar steeds in het bijzijn van zijn echtgenote, is naar het oordeel van de kamer in de gegeven omstandigheden verantwoord geweest. De klacht wordt ongegrond verklaard

  • ECLI:NL:TNORSHE:2021:5 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/51

    De kamer begrijpt dat klagers de oud-notaris verwijten dat hij in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van oma onzorgvuldig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de kamer is niet voldoende gebleken dat klager bevoegd is om namens klaagster op te treden. De klacht van klaagster wordt reeds hierom niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel klager niet rechtstreeks betrokken is geweest bij de handelwijze van de oud-notaris, is de kamer van oordeel dat hij als kleinkind en erfgenaam van oma een indirect/afgeleid belang heeft. In deze zaak heeft de oud-notaris gehandeld in hoedanigheid van bewindvoerder. Naar het oordeel van de kamer houden de gedragingen van een bewindvoerder voldoende verband met zijn voormalige hoedanigheid als notaris, zodat de oud-notaris zich tot de datum van zijn defungeren ook voor zijn handelen als bewindvoerder tuchtrechtelijk moet verantwoorden. Over de periode daarna tot aan het overlijden van oma is de oud-notaris tuchtrechtelijk niet aansprakelijk, omdat hij toen geen notaris meer was. Klager stelt slechts in algemene zin dat de oud-notaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij heeft nagelaten zijn algemene stellingen voldoende te concretiseren en toe te lichten. Weliswaar heeft klager een enorme hoeveelheid bijlagen overgelegd, maar hij heeft de relevantie van de inhoud van deze bijlagen in het kader van deze tuchtklacht niet, althans onvoldoende geduid. Klager heeft geen aanknopingspunten aangereikt om tot het oordeel te kunnen komen dat de oud-notaris als bewindvoerder tot zijn defungeren tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht van klager wordt daarom ongegrond verklaard. Bij dit oordeel heeft de kamer betrokken dat door klager onweersproken is gelaten dat alle door de oud-notaris ingediende rekeningen en verantwoordingen (tot zijn defungeren) steeds door de kantonrechter zijn goedgekeurd

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:37 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/367793 / KL RK 20-32

      1)Uit de aantekeningen van de notaris volgt dat de notaris bij haar werkzaamheden in deze zaak wel degelijk het Stappenplan gevolgd heeft. De omstandigheid dat er in deze zaak weinig tijd was tussen het eerste, het tweede en het passeergesprek met erflaatster volgt uit de medische toestand van erflaatster. Geen grond aan te nemen dat wilsbekwaamheid onzorgvuldig zou zijn beoordeeld. 2) De kamer is van oordeel dat de notaris een plausibele verklaring geeft voor de aanpassing van de passeerdatum in het CTR, die ook volledig aansluit op de feiten zoals klager die stelt. 3) De notaris stelt weliswaar terecht dat zij de instemming van de zoon van klager/executeur van het testament nodig had om klager een volledig afschrift van het testament te kunnen verstrekken, maar voor het vragen van deze toestemming - waardoor de zoon van klager op dat moment bekend werd met klagers belangstelling voor het testament - had de notaris in dit geval eerst toestemming moeten vragen aan klager.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2021:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/36 en 37

    Klaagster verwijt de notarissen dat zij met een beroep op hun geheimhoudingsplicht weigeren om inzage te verlenen in de aantekeningen die zijn gemaakt bij het opmaken/passeren van erflaters testament.  De kamer heeft de klachten ongegrond verklaard. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris in beginsel verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij/zij uit hoofde van zijn/haar werkzaamheden als zodanig kennis neemt. De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. Immers, alleen de notaris kan precies beoordelen of bepaalde gegevens onder zijn verschoningsrecht vallen. De (tucht)rechter moet het beroep van de notaris op diens verschoningsrecht aanvaarden zolang hij aan redelijke twijfel onderhevig acht of verstrekking van de gevraagde gegevens zou kunnen geschieden zonder dat (tegenover klaagster) geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven. De kamer heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat notaris 1 - die als kandidaat-notaris betrokken was bij het opmaken van het testament en later het protocol van de oud-notaris heeft overgenomen en ook met betrekking tot hetgeen vóór zijn ambtsperiode werd toevertrouwd en aan de bij zijn protocol behorende archieven werd toegevoegd een geheimhoudingsplicht heeft - zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster beroept. Ten aanzien van notaris 2 overweegt de kamer dat de opgevraagde aantekeningen niet tot haar protocol behoren en dat zij reeds hierom niet bevoegd is klaagster inzage te verlenen in de aantekeningen en/of kopieën van deze aantekeningen aan klaagster te verstrekken.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:6 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/377342 KL RK 20-115

      De notaris heeft naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met betrekking tot de derdengeldenrekening. De notaris heeft met zijn handelen bewust een bewaringstekort gecreëerd en dit niet ter stond aangezuiverd. Bovendien heeft de notaris het ontstane tekort niet onverwijld en volledig gemeld aan klager. Voorts zijn structurele onzorgvuldigheden geconstateerd ten aanzien van de financiële administratie. Op een gedeelte van deze onzorgvuldigheden is de notaris eerder door klager gewezen. Ook heeft de notaris het uitleenverbod geschonden.   De kamer heeft de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd en dit als volgt gemotiveerd. Het gerechtshof Amsterdam heeft meermaals het uitgangspunt geformuleerd dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt, tenzij de omstandigheden van het specifieke geval aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van de kamer zijn alleen al de feiten ten aanzien van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de notaris met betrekking tot de derdengeldenrekening zo ernstig dat ontzetting uit het ambt, overeenkomstig het hiervoor genoemde uitgangspunt, op zijn plaats is. De kamer licht dit hierna toe. De kamer stelt voorop dat de notaris in de maatschappij een positie bekleedt die mede is gegrond op vertrouwen in zijn ambt. Voor dat vertrouwen is onder meer voorwaarde dat de notaris zeer zorgvuldig omgaat met de hem toevertrouwde gelden en deze te allen tijde daadwerkelijk beschikbaar heeft. Een notaris moet dus onmiddellijk en zonder enige beperking over deze derdengelden kunnen beschikken. Door gelden van de derdengeldenrekening te gebruiken voor privédoeleinden, terwijl de notaris wist dat hierdoor onmiddellijk een bewaringstekort zou ontstaan, heeft de notaris willens en wetens gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichtingen. Dit handelen heeft op meerdere momenten plaatsgevonden. Desondanks is de notaris niet tot inkeer gekomen. Ook structureel is sprake van onzorgvuldig beheer van derdengelden. Op meerdere punten voldoet de notaris met zijn financiële administratie niet aan de geldende wet- en regelgeving, die er op gericht is om de belangen van derden te beschermen. Dit klemt te meer nu klager in 2014 en 2015 reeds onderzoek heeft gedaan en de bevindingen daaruit in een norm-overdragend gesprek met de notaris heeft besproken. Desondanks heeft de notaris geen dan wel onvoldoende verbeteringen doorgevoerd en heeft klager in het onderzoek van 2020 deels dezelfde bevindingen geconstateerd als in de onderzoeken uit 2014 en 2015. De notaris heeft met zijn handelen de belangen van derden onvoldoende gewaarborgd en het vertrouwen van de maatschappij in het notariaat in ernstige mate geschaad. De notaris heeft weliswaar enkele verbetermaatregelen doorgevoerd, maar de kamer acht deze, gelet op de ernst van de verwijten, onvoldoende. Daarbij weegt de kamer mee dat het verweer en de houding van de notaris bij de behandeling van de klacht niet duiden op besef van zijn verantwoordelijkheid als notaris. De notaris lijkt het laakbare van zijn handelen niet althans onvoldoende in te zien, hetgeen de kamer hem ernstig aanrekent. Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt het noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:4 Kamer voor het notariaat Amsterdam 685232 / 20-22 en 684237 / 20-23

    Uit het voorgaande volgt reeds, dat sprake is van ernstige normschendingen. In het best mogelijke scenario is, indien alle ook door het BFT gevraagde informatie voor beoordeling beschikbaar zou zijn gekomen (hetgeen noch voor noch in deze procedure het geval is), denkbaar dat geoordeeld wordt dat zich geen ongeoorloofde transacties hebben voorgedaan en deze niet door notaris of kandidaat-notaris zijn gefaciliteerd. De essentie is echter dat, dit uit geen van de onderzochte dossiers voldoende blijkt, of blijkt dat daarnaar (voldoende) onderzoek is gedaan. Dat laatste is voldoende om een ernstige normschending vast te stellen. Ook als zich niets ongeoorloofds heeft voorgedaan, blijft overeind dat de notarissen zichzelf niet in de positie hebben gebracht om te bepalen of aanleiding bestond hun diensten te weigeren en deze zijn blijven verrichten zonder dat de verplichting tot het doen van (verscherpt) cliëntenonderzoek is nageleefd. Op grond van de gebrekkige vastlegging kan niet worden geverifieerd of sprake is van het vervullen van de poortwachtersrol. Het optreden in het algemeen als poortwachter tegen witwassen en criminaliteit is een wezenlijke maatschappelijke functie van het notariaat, zodat sprake is van een ernstig tekortschieten. Ook als ervan wordt uitgegaan dat notarissen over een beperkt instrumentarium beschikken om hun poortwachtersrol te vervullen, moet in dit geval worden geconcludeerd dat de notarissen de daarvoor wel voorhanden zijnde instrumenten vrijwel volledig onbenut hebben gelaten. Naar het oordeel van de kamer illustreren de vastgestelde normschendingen de lichtvaardige en onzorgvuldige wijze waarop de notarissen hun ambt hebben uitgeoefend. De notarissen hebben aangevoerd dat het onderzoek en de conclusies die het BFT daaraan gekoppeld heeft, als een ware schokgolf over kantoor zijn gespoeld. Gelet op de inhoud van de brief van 19 september 2019 in reactie op de vragen van het BFT vraagt de kamer zich echter af of de notarissen wel zijn doordrongen geraakt van de ernst van de geconstateerde normschendingen. Een zware maatregel lijkt daarom geboden.