Zoekresultaten 401-410 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:45 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/380852 / KL RK 20-148

    De notaris passeerde een akte van levering waarbij klagers eigenaar werden van een nieuw gebouwde woning op een nieuw perceel en één achtste deel van een mandelige toegangsweg. Op het oorspronkelijke perceel van de toegangsweg rustte een opstalrecht van Liander. De akte van levering maakte geen meling van dit opstalrecht en bepaalde daarentegen dat de grond onbezwaard werd geleverd. Weliswaar heeft de notaris het opstalrecht nadien middels een akte van waardeloosheid uit de kadastrale registratie verwijderd, echter dit neemt niet weg dat klagers terecht klagen over de onjuistheid van de akte van levering per datum van de akte. De klacht op dit punt is gegrond, maar  rechtvaardigt niet de oplegging van een maatregel. Klacht op overige punten geen zelfstandige betekenis en ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:46 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/384750 Kl RK 21-33

    De kamer overweegt dat ter beoordeling de vraag voorligt of de notaris gehouden was om op grond van de in artikel 21 lid 1 Wna opgenomen ministerieplicht de van hem verlangde akten te verlijden, of dat hij vanwege de door klagers gestelde feiten en omstandigheden nader onderzoek had moeten doen, bij gebreke waarvan hij zijn ministerie had moeten weigeren op grond van artikel 21 lid 2 Wna. De kamer komt tot de conclusie dat de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat hij zijn ministerie heeft verleend aan de gevraagde hypotheekakten. De statutaire bevoegdheidsbeperkingen van het bestuur hebben enkel interne werking. Bovendien waren er voor de notaris geen signalen dat de verhoudingen binnen de vennootschap verstoord waren.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:42 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/383946 KL RK 21-27

    De kamer heeft de klacht gegrond verklaard voor zover deze gaat over schending van de Belehrungspflicht ten aanzien van een tussen de notaris, klaagster en de kopers gesloten depotovereenkomst.   De kamer overweegt dat de overeengekomen depotovereenkomst mogelijk verstrekkende gevolgen voor klaagster kon hebben. Het lag daarom op de weg van de notaris om nadrukkelijk aandacht te besteden aan de verschillende scenario’s die in de depotovereenkomst waren uitgewerkt en deze voorlichting aan klaagster in zijn dossier vast te leggen. De notaris had klaagster expliciet moeten informeren over de consequenties als de woning na een jaar niet zou zijn opgeleverd en er geen gerechtelijke procedure aanhangig zou zijn (geweest). Zelfs als de stelling van de notaris juist zou zijn dat de overeenkomst aansloot bij de doelstelling(en) die klaagster en de kopers op voorhand hadden aangegeven, dan nog behoorde het tot de taak van de notaris om klaagster ten tijde van de ondertekening voor te lichten over de gevolgen van de verschillende opties in de overeenkomst en te verifiëren of de gemaakte keuzes aansloten bij haar wensen. Uit het feit dat klaagster geen noemenswaardige vragen over de verstuurde conceptakte heeft gesteld, mocht de notaris in elk geval niet zonder meer afleiden dat zij de inhoud volledig begreep en de gevolgen overzag. Dat geldt te meer nu uit het dossier had kunnen worden afgeleid dat de concept-akte was verstuurd zonder toelichting over de gevolgen. Uit de overgelegde verklaring van de kandidaat-notaris blijkt ook niet dat de notaris tijdens het passeren van de akte voldoende aandacht heeft besteed aan zijn Belehrungspflicht op grond van artikel 43 Wna. Zelfs al zou komen vast te staan dat de depotovereenkomst voorafgaand aan het passeren volledig is voorgelezen, dan blijkt hieruit niet dat klaagster is voorgelicht over de risico’s. Immers, een akte (gedeeltelijk) voorlezen is niet hetzelfde als een voorlichting geven over de mogelijke gevolgen van die akte. Gelet op voorgaande komt de kamer tot de slotsom dat uit hetgeen de notaris heeft aangevoerd onvoldoende blijkt dat klaagster is gewezen op de risico’s van de overeenkomst, hetgeen te meer klemt vanwege de mogelijk verstrekkende gevolgen van de overeenkomst. Daarom heeft de kamer dit deel van de klacht gegrond verklaard en aan de notaris een waarschuwing opgelegd.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:43 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/381647 / KL RK 20-157 C/05/381649 / KL RK 20-158

    De klacht is buiten de termijnen van artikel 99 lid 21 Wna ingediend. Klacht is niet-ontvankelijk op alle onderdelen.    

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:19 Kamer voor het notariaat Amsterdam 694726 / NT 20-52, 694728 / NT 20-53 en 694732 / NT 20-54

    Ter zitting is gebleken dat klager de notarissen echter in de kern verwijt dat zij tijdens hun waarneming hebben gehandeld in nauw overleg met het BFT en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) en dat zij daarvan hebben geprofiteerd en/of zich hebben verrijkt. Klager stelt dat de kamer in haar beslissing van 27 december 2016 hem op onterechte gronden heeft ontzet, omdat zijn bewaringspositie niet negatief was. Volgens klager is geen sprake van ‘normale’ waarneming door de notarissen maar in feite van liquidatie van zijn (voormalige) kantoor door de notarissen in nauwe samenwerking met het BFT en de KNB. Klager legt aan zijn klacht ten grondslag de conclusie van het BNA-rapport, waarin onder meer is vermeld dat de bewaringspositie per 5 februari 2016 positief was. Klager stelt verder dat niet hij maar zijn voormalige boekhouder gelden van de derdenrekening van het kantoor heeft onttrokken en naar zijn privérekening heeft overgemaakt en dat hij daarom zelf beslag op de bankrekening van de boekhouder heeft gelegd.   

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:17 Kamer voor het notariaat Amsterdam 696590 / NT 21-6

    De notaris heeft in haar verweerschrift als ook ter zitting erkend dat de onderstelling niet juist is omschreven in de concept-hypotheekakte en heeft de omschrijving vervolgens aangepast. Ter zitting heeft de notaris toegelicht dat de gebruikelijke procedure op het notariskantoor is dat de concept-akten worden tegengelezen en dat de akten dus worden gecheckt, maar dat dit kennelijk in dit geval niet is gebeurd. Klager beklaagt zich daarnaast over de taalkundige formulering van de ontwerp-hypotheekakte, waardoor het - volgens klager - lijkt alsof hem en zijn echtgenote in 1989 kwijting is verleend van de verschuldigde koopsom van het onderpand vanwege een dertig jaar later te passeren akte wijziging erfpachtrecht.  De notaris heeft daartegen aangevoerd dat een notaris nu eenmaal een aantal gegevens in de akte moet vermelden, waaronder de akte waarbij de hypotheekgevers het onderpand hebben verkregen. Volgens de notaris staat de juridische inhoud centraal; de taalkundige formulering is wellicht minder fraai maar wel juridisch correct, aldus de notaris. De kamer overweegt dat de notaris voldoende waarborgen op het notariskantoor heeft gecreëerd om eventuele fouten in akten te vermijden. Dat dit in het onderhavige geval toch is gebeurd, is, nu is komen vast te staan dat het hier een conceptakte betrof en de notaris de conceptakte na opmerkingen van klager heeft aangepast, naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daar komt bij dat de notaris aan klager haar verontschuldigingen heeft aangeboden. Ook overigens treft de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt voor wat betreft de inhoud van de (aangepaste) hypotheekakte. De kamer acht dit klachtonderdeel daarom eveneens ongegrond.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:18 Kamer voor het notariaat Amsterdam 695255 / NT 20-58

    De notaris heeft twee onjuiste aangiften erfbelasting ingediend en vervolgens één aangifte hersteld door middel van een nadere aangifte. Het verwijt dat de notaris wordt gemaakt is dat hij niet op de juiste wijze heeft gehandeld nadat hij op de fouten was gewezen. Hij heeft kennelijk te lichtvaardig en ten onrechte gemeend dat met de enkele nadere aangifte in de nalatenschap van erflaatster de fouten geheel waren hersteld en heeft over deze fouten en het herstel onvoldoende adequaat met klaagster gecommuniceerd. Dit neemt niet weg dat de notaris zich overigens naar behoren heeft ingespannen om de nalatenschappen voor alle erfgenamen zo goed mogelijk af te wikkelen waarbij ook de moeizame relatie tussen klaagster en de overige erfgenamen onderling in ogenschouw dient te worden genomen. Vast staat bovendien dat klaagster had aangegeven dat zij niet rechtstreeks door de notaris benaderd wenste te worden. De kamer houdt er rekening mee dat dit niet bevorderlijk is geweest voor de noodzakelijke communicatie tussen de notaris en klaagster. Gelet op het voorgaande acht de kamer de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:38 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/372913 / KL RK 20-80 C/05/372916 / KL RK 20-81

    Klagers (vader en één van zijn zonen) dienen een klacht in tegen de (kandidaat-)notaris die op het sterfbed van de zoon c.q broer van klagers (hierna: erflater) een testament ten gunste van de samenwoonrelatie van erflater en hun gezamenlijke en eerdere eigen kinderen heeft gepasseerd. Klager-zoon is volgens de kamer niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat hij geen redelijk belang bij indiening van de klacht aannemelijk heeft gemaakt. Klager-vader heeft wel een redelijk belang want hij woont op basis van een vruchtgebruikregeling in een woning die tot de nalatenschap van erflater behoort. De klachten van klager-vader worden echter ongegrond verklaard. Onder meer omdat niet is komen vast te staan dat de (kandidaat-)notaris bij het voorbereiden en passeren van dit sterfbed-testament zou hebben gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid/het Stappenplan. Ook de verdere verwijten die klager de (kandidaat-)notaris maakt zijn feitelijk niet komen vast te staan en/of treffen geen doel.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:39 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/385479 / KL RK 21-43

    Klacht met betrekking tot een door de notaris gemaakte fout in een hypotheekakte. De klacht van klager ziet op de informatieplicht van de notaris voorafgaand aan het passeren, de gemaakte fout in de akte, de pogingen tot herstel van de fout door de notaris en de houding van de notaris bij de afwikkeling van de door klager gestelde schade. De kamer heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de notaris een waarschuwing opgelegd.    

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:40 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/385121 / KL RK 21-35

    Klacht over de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een testateur kort voorafgaand en ten tijde van het passeren van zijn testament. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard. De kamer heeft overwogen dat de door klagers aangehaalde omstandigheden niet zonder meer meebrengen dat vader niet in staat was zijn wil te bepalen. Wel gaven zij aanleiding om de wilsbekwaamheid nader te onderzoeken. Hoewel het vanwege de aanwezige indicatoren (gezondheidstoestand vader; ingrijpende afwijking van het eerdere concept) voor de hand had gelegen dat de notaris bewust de stappen uit het Stappenplan zou hebben gevolgd en haar bevindingen in het dossier zou hebben vastgelegd, heeft de notaris dat niet gedaan, zo heeft zij zelf ter zitting verklaard. Uit het verweerschrift van de notaris en hetgeen zij ter zitting verder naar voren heeft gebracht, is het de kamer echter wel gebleken dat de notaris in concreto verschillende stappen uit het Stappenplan heeft toegepast, op basis waarvan de notaris zich een oordeel heeft kunnen vormen over de wilsbekwaamheid van vader. De kamer heeft verder overwogen dat de notaris tijdens haar besprekingen met vader tot de conclusie is gekomen dat hij bekwaam was om zijn wil te bepalen. Het was in eerste instantie aan de notaris om vast te stellen of vader voldoende bekwaam was om de inhoud van de akte te begrijpen. Er was bij de notaris geen sprake van twijfel over de wilsbekwaamheid van vader. Dat de notaris tot een andere conclusie had moeten komen, is niet of onvoldoende gebleken. De notaris heeft meermaals uitgebreid en ook onder vier ogen met vader gesproken waarbij vader duidelijk kon uitleggen wat zijn wens was en wat zijn beweegredenen hiervoor waren. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris niet onzorgvuldig gehandeld. De notaris kon en mocht in de gegeven omstandigheden concluderen dat vader wilsbekwaam was om zijn testament op te maken