ECLI:NL:TNORAMS:2021:19 Kamer voor het notariaat Amsterdam 694726 / NT 20-52, 694728 / NT 20-53 en 694732 / NT 20-54
ECLI: | ECLI:NL:TNORAMS:2021:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-09-2021 |
Datum publicatie: | 15-09-2021 |
Zaaknummer(s): | 694726 / NT 20-52, 694728 / NT 20-53 en 694732 / NT 20-54 |
Onderwerp: | Overig |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Ter zitting is gebleken dat klager de notarissen echter in de kern verwijt dat zij tijdens hun waarneming hebben gehandeld in nauw overleg met het BFT en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) en dat zij daarvan hebben geprofiteerd en/of zich hebben verrijkt. Klager stelt dat de kamer in haar beslissing van 27 december 2016 hem op onterechte gronden heeft ontzet, omdat zijn bewaringspositie niet negatief was. Volgens klager is geen sprake van ‘normale’ waarneming door de notarissen maar in feite van liquidatie van zijn (voormalige) kantoor door de notarissen in nauwe samenwerking met het BFT en de KNB. Klager legt aan zijn klacht ten grondslag de conclusie van het BNA-rapport, waarin onder meer is vermeld dat de bewaringspositie per 5 februari 2016 positief was. Klager stelt verder dat niet hij maar zijn voormalige boekhouder gelden van de derdenrekening van het kantoor heeft onttrokken en naar zijn privérekening heeft overgemaakt en dat hij daarom zelf beslag op de bankrekening van de boekhouder heeft gelegd. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 7 september 2021 in de klacht met nummers 694726 / NT 20-52, 694728 / NT 20-53 en 694732 / NT 20-54 van:
[Klager],
wonende te [woonplaats],
hierna: klager,
tegen:
1. [Notaris] ,
notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [notaris 1.] ,
2. [Kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de kandidaat-notaris,
en
3. [Notaris] ,
notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: [notaris 2.].
[Notaris 1.], de kandidaat-notaris en [notaris 2.] (hierna gezamenlijk: de notarissen) worden bijgestaan door mr. H.J. Delhaas, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:
- drie klaagschriften, met bijlagen, jegens de notarissen, ingekomen op 11 december 2020;
- drie verweerschriften, met bijlagen, van de notarissen, ingekomen op 17 maart 2021.
Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 13 juli 2021 zijn klager, vergezeld door de heer [A], de kandidaat-notaris en [notaris 2.], beiden bijgestaan door hun raadsvrouw, verschenen. [Notaris 1.] - eveneens bijgestaan door mr. Delhaas - heeft door middel van een online-verbinding (vanwege verblijf in het buitenland) de mondelinge behandeling gevolgd. Partijen hebben het woord gevoerd, klager aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:
2.1. Klager is van 1 mei 1996 tot 15 november 2016 als notaris in Amsterdam werkzaam geweest.
2.2. Bij wijze van ordemaatregel heeft de voorzitter van de kamer klager met ingang van 5 februari 2016 13:00 uur ingevolge artikel 106 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn ambt als notaris geschorst en de toegang tot zijn kantoor ontzegd gedurende de tijd van de hem opgelegde schorsing. Voorts is bij separate beschikking van 5 februari 2016 de kandidaat-notaris met ingang van 5 februari 2016 13:00 uur tot en met 12 augustus 2016 als zware waarnemer van het protocol benoemd.
2.3. Bij beslissing van 3 maart 2016 heeft de kamer genoemde ordemaatregel bekrachtigd. Klager heeft berust in de opgelegde ordemaatregel.
2.4. [Notaris 2.] was ten tijde van de schorsing van klager als kandidaat-notaris werkzaam op het kantoor van klager. Daarnaast heeft [notaris 2.] als subwaarnemer voor de kandidaat-notaris in de periode van 9 februari 2016 tot 1 mei 2016 akten gepasseerd.
2.5. Gelet op de boekhoudkundige en financiële situatie die op het kantoor van klager werd aangetroffen, heeft de kandidaat-notaris het Bureau Notariaat & Advocatuur te Baarn (hierna: het BNA) ingeschakeld om onderzoek te doen naar en te rapporteren over de financiële situatie, meer in het bijzonder omtrent de bewaringspositie. Doel hiervan was de waarnemers meer zicht te geven op de situatie en hen behulpzaam te zijn bij het bepalen van hoe te handelen als waarnemer. Het onderzoek heeft geresulteerd in een rapport d.d. 19 februari 2016 (hierna: het BNA-rapport).
2.6. [Notaris 1.] is vervolgens met ingang van 13 augustus 2016 tot zware waarnemer van het protocol van klager benoemd. De kandidaat-notaris voert thans de feitelijke werkzaamheden in het protocol uit onder verantwoordelijkheid van [notaris 1.].
2.7. Bij Koninklijk Besluit van 29 oktober 2016 is klager ontslag verleend als notaris per 15 augustus 2016.
2.8. Er is – in vervolg op het schorsingsverzoek – in mei 2016 een tuchtklacht ingediend door het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) tegen klager. Die klacht heeft geleid tot de beslissing van de kamer van 27 december 2016, waarbij klager uit het notarisambt is ontzet. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.
2.9. Daarnaast is de praktijkvennootschap van klager failliet verklaard per 4 mei 2016, met benoeming van mr. P. Wijbrands als curator. Per 11 januari 2019 is hij opgevolgd door mr. C.M. de Breet.
2.10. Bij e-mail van 13 juli 2021 heeft klager de kamer een bericht gestuurd. De kamer heeft klager bij e-mailbericht van 14 juli 2021 bericht dat op de inhoud daarvan geen acht kan worden geslagen in verband met de sluiting van de behandeling.
3. De klacht jegens de notarissen en het verweer
3.1. Klager verwijt de notarissen - kort samengevat - onzorgvuldig handelen in de uitoefening van hun (onder)waarneming in de periode nadat klager in de uitoefening van zijn ambt als notaris is geschorst respectievelijk uit het notarisambt is ontzet. Klager heeft diverse klachten jegens de notarissen ingediend zoals vermeld in de drie klaagschriften.
Ter zitting is gebleken dat klager de notarissen echter in de kern verwijt dat zij tijdens hun waarneming hebben gehandeld in nauw overleg met het BFT en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) en dat zij daarvan hebben geprofiteerd en/of zich hebben verrijkt. Klager stelt dat de kamer in haar beslissing van 27 december 2016 hem op onterechte gronden heeft ontzet, omdat zijn bewaringspositie niet negatief was. Volgens klager is geen sprake van ‘normale’ waarneming door de notarissen maar in feite van liquidatie van zijn (voormalige) kantoor door de notarissen in nauwe samenwerking met het BFT en de KNB. Klager legt aan zijn klacht ten grondslag de conclusie van het BNA-rapport, waarin onder meer is vermeld dat de bewaringspositie per 5 februari 2016 positief was. Klager stelt verder dat niet hij maar zijn voormalige boekhouder gelden van de derdenrekening van het kantoor heeft onttrokken en naar zijn privérekening heeft overgemaakt en dat hij daarom zelf beslag op de bankrekening van de boekhouder heeft gelegd.
4. Verweer
4.1. Het algemene verweer van de notarissen luidt dat het hen niet duidelijk is welke (specifieke) klacht(en) aan de kamer worden voorgelegd. Dat maakt dat het ook niet duidelijk is waartegen zij zich dienen te verweren. De notarissen hebben ervoor gekozen om in het verweerschrift geen volledig beeld te schetsen van ieders betrokkenheid bij de waarneming van het voormalige kantoor van klager, maar zij hebben hun verweer ingericht aan de hand van de inhoud van het tegen ieder van hen gerichte klaagschrift en de daarin door klager aangesneden onderwerpen. De notarissen hebben de klacht(en) waar mogelijk gemotiveerd weersproken.
De notarissen wijzen bij wijze van inleiding op de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna en doen bij een aantal klachtonderdelen een beroep op de vervaltermijn. De notarissen concluderen dat de klachten niet-ontvankelijk dan wel ongegrond dienen te worden verklaard.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.2. De kamer overweegt het volgende.
Gebleken is dat klager in 2016 essentiële financiële aspecten van zijn kantoor niet op orde had. Klager had op het moment van zijn schorsing een tekort op het totaal van de vier kwaliteitsrekeningen, hetgeen ertoe heeft geleid dat noodzakelijke betalingen niet konden worden verricht. De boekhouding die door de waarnemers werd aangetroffen was chaotisch en incompleet. Dat heeft de waarnemer(s) ertoe genoopt nader onderzoek naar de bewaringspositie van het kantoor in te stellen, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in het BNA-rapport. In het BNA-rapport is weliswaar vermeld dat de bewaringspositie een positief saldo heeft van € 25.287,04 per
5 februari 2016, maar de conclusie die klager daaraan heeft verbonden miskent naar het oordeel van de kamer dat er slechts op papier sprake is van een positieve bewaringspositie aangezien het ondoenlijk bleek om de werkelijke bewaringspositie te bepalen vanwege het ontbreken van fysieke en digitale onderliggende administratieve bescheiden op het kantoor, zoals het BNA ook uitdrukkelijk in haar conclusie heeft vermeld.
Ter zitting hebben de kandidaat-notaris en [notaris 1.] onweersproken verklaard dat genoemde positieve bewaringspositie uit het BNA-rapport slechts een schijnwerkelijkheid betrof en dat na (verder) onderzoek in een groot aantal dossiers c.q. boedels een reconstructie diende plaats te vinden, hetgeen latente claims jegens het kantoor aan het licht bracht. [Notaris 1.] heeft erfgenamen opnieuw moeten benaderen en gegevens bij de diverse bankinstellingen moeten opvragen, waarna bleek dat te weinig geld aan de erfgenamen was uitgekeerd. Het tekort uit de boedels beliep enkele tonnen en daarbij dienden nog de aanzienlijke kosten van de waarneming en de kosten van het in de lucht houden van het kantoor te worden opgeteld, aldus [notaris 1.] in zijn verklaring. Ter zitting is voorts namens [notaris 2.] onweersproken verklaard dat hij na de schorsing van klager werkzaamheden heeft uitgevoerd die nog niet vergoed zijn, zodat ook hij een vordering uit dien hoofde op klager heeft.
Vast staat dat klager per 31 december 2015 een negatieve bewaringspositie van € 668.487,00 had, naast een (langdurige) negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie. Uit de beslissing van de kamer van 27 december 2016 blijkt dat de verweren van klager, waaronder het verweer dat hem geen verwijt kon worden gemaakt omdat het zijn boekhouder is geweest die de gelden had overgemaakt en niet klager, alle door de kamer zijn verworpen en dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is verklaard. Deze beslissing is in kracht van gewijsde gegaan.
De door klager opgeworpen stellingen en ter zitting overgelegde producties – die overigens reeds als bijlagen aan de klaagschriften jegens de kandidaat-notaris en jegens [notaris 2.] waren gehecht – werpen, zo de klacht op dit punt al niet tardief is, naar het oordeel van de kamer ook geen ander licht op het voorgaande.
De kamer acht de klacht dan ook ongegrond.
5.3. Ten aanzien van de respectieve klachtonderdelen jegens de notarissen overweegt de kamer het volgende.
Klachtonderdelen 1. van de klaagschriften jegens [notaris 1.] en jegens de kandidaat-notaris: dienstweigering.
5.4. Ten aanzien van het verwijt van klager dat zowel [notaris 1.] als de kandidaat-notaris hun dienstverlening ten onrechte hebben geweigerd in de desbetreffende dossiers, overweegt de kamer dat voor zover deze klacht al ontvankelijk moet worden geacht gelet op artikel 99 lid 21 Wna, klager onvoldoende heeft geconcretiseerd welke dienst(en) door [notaris 1.] en de kandidaat-notaris nu precies is/zijn geweigerd en evenmin welk belang klager bij deze klacht heeft. De overgelegde verklaring van de heer [B] is daartoe in ieder geval onvoldoende. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 2 van het klaagschrift jegens [notaris 1.]: het geven van desinformatie.
5.5. De kamer begrijpt het tweede verwijt jegens [notaris 1.] aldus dat klager [notaris 1.] verwijt dat hij aan de financieel directeur van [C] heeft meegedeeld dat de financiële afwikkeling van het kantoor nog jaren gaat duren terwijl volgens klager het kantoor gewoon is doorgegaan en boedels voor 100% zijn uitbetaald. De kamer overweegt dat, zover deze klacht al ontvankelijk moet worden geacht gelet op artikel 99 lid 21 Wna, dit klachtonderdeel onvoldoende door klager is onderbouwd en derhalve ongegrond is.
Klachtonderdeel 3 van het klaagschrift jegens [notaris 1.]: het opstellen van een interne notitie.
5.6. Klager stelt dat [notaris 1.] een notitie heeft opgesteld waarvan de inhoud onjuist is. Klager stelt dat uit deze notitie blijkt dat klager eigenlijk geen beroepsfouten heeft gemaakt, één dossier uitgezonderd. De kamer overweegt dat het hier een interne notitie van [notaris 1.] betreft, opgesteld in 2017, waarbij [notaris 1.] onweersproken heeft opgemerkt dat de overgelegde productie niet de oorspronkelijke notitie betreft. Gelet op de gestelde weerlegging van [notaris 1.] overweegt de kamer dat voor zover deze klacht al ontvankelijk moet worden geacht gelet op artikel 99 lid 21 Wna, klager onvoldoende heeft toegelicht waarom er in deze sprake is van klachtwaardig handelen, in welk opzicht deze notitie onjuist c.q. onvolledig is, en/of dat op basis van deze notitie kan worden geconcludeerd dat klager geen beroepsfouten zou hebben gemaakt, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 4 van het klaagschrift jegens [notaris 1.]: de nalatenschap [D].
5.7. Klager verwijt [notaris 1.] – tenminste zo begrijpt de kamer – dat ten aanzien van de nalatenschap [D] een saldo van € 40.000,- resteert, welk bedrag ten onrechte is uitgekeerd aan de raadsvrouw van de erfgenamen.
Voor zover klager met zijn verwijt doelt op de bewoordingen van de concept-vaststellingsovereenkomst gesloten tussen het Voorzieningsfonds en de erfgenamen in de nalatenschap van mevrouw [D] d.d. 18 januari 2018, overweegt de kamer dat deze voorafgaand aan ondertekening in concept aan klager is toegezonden door de kandidaat-notaris. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij deze conceptovereenkomst toen ook heeft ontvangen. Vast staat dat klager niet heeft gereageerd op het concept. De kandidaat-notaris heeft ter zitting verklaard dat hij, op verzoek van de advocaat van de erfgenamen nog één punt – wat betreft de bepaling omtrent de algehele kwijting en décharge van klager – in de overeenkomst heeft aangepast en daarna de definitieve vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld. Ter zitting heeft klager verklaard niets te weten van het betreffende bezwaar van de erfgenamen en dat hij altijd is uitgegaan van het eerste concept.
De kamer overweegt dat klager niet heeft onderbouwd om welke reden de vaststellingsovereenkomst onjuist zou zijn, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel 2 van het klaagschrift jegens de kandidaat-notaris: verzwijging BNA-rapport door de kandidaat-notaris en weigering afgifte sieraden.
5.8. Ter zitting heeft klager verklaard het rapport eind 2016 te hebben ontvangen, zodat daarmee naar het oordeel van de kamer het eerste deel van dit klachtonderdeel afdoende is weerlegd.
Wat betreft de sieraden van de echtgenote van klager die zich volgens klager in de kluis van het kantoor zouden bevinden, heeft de kandidaat-notaris onweersproken aangevoerd dat er geen depotovereenkomst is opgemaakt zodat het hem niet duidelijk is wie eigenaar is van (ook) de (overige) inhoud van de kluis. Klager heeft, ook na het desbetreffende verzoek van de kandidaat-notaris, geen bewijs geleverd van eigendom van de sieraden. Daarmee is naar het oordeel van de kamer dit klachtonderdeel ook ongegrond.
Klachtonderdeel 5 van het klaagschrift jegens de kandidaat-notaris: ten onrechte geen eindafrekening.
5.9. De kandidaat-notaris heeft onweersproken aangevoerd dat op hem geen plicht rust om rekening en verantwoording af te leggen, althans niet aan klager. Voor zover dit aan de orde is, bijvoorbeeld financiële rekening en verantwoording aan de curator, heeft de kandidaat-notaris of [notaris 1.] dit gedaan.
De kamer acht, gelet op de hiervoor gegeven uitleg, het verwijt van klager - voor zover klager al als belanghebbende bij dit klachtonderdeel zou kunnen worden beschouwd - onvoldoende onderbouwd en daarom ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel 3 in het klaagschrift jegens de kandidaat-notaris: verduistering van omzet en klachtonderdeel 1 in het klaagschrift jegens [notaris 2.]: het passeren van 53 akten, zwart maken van klager en verduistering van omzet.
5.10. Klager verwijt [notaris 2.] en de kandidaat-notaris dat zij reeds vanaf vier dagen na de schorsing van klager akten hebben gepasseerd terwijl hem was meegedeeld dat het kantoor voor nader onderzoek gesloten was. Klager heeft hieraan de conclusie verbonden dat genoemde notarissen de opbrengst van al deze akten plus die van de gepasseerde testamenten en afgewikkelde boedels hebben verduisterd.
De kamer oordeelt dat ook terzake van dit klachtonderdeel - voor zover klager hierin al kan worden ontvangen - klager zijn verwijten niet heeft onderbouwd.
5.11. De overige klachtonderdelen, voor zover zij in het voorgaande niet reeds separaat zijn beoordeeld door de kamer, voldoen naar het oordeel van de kamer niet aan het bepaalde in a rtikel 5 van het Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat (zoals bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Besluit op het notarisambt) (hierna: het Reglement) dat voorschrijft dat het klaagschrift een duidelijke omschrijving van de klacht en de gronden waarop de klacht berust, voor zoveel nodig onderbouwd met bewijsstukken, dient te vermelden.
Klager heeft niet duidelijk omschreven wat hij de notarissen precies verwijt, noch heeft hij feiten of omstandigheden gesteld ter onderbouwing van zijn klacht.
5.12. Ten overvloede overweegt de kamer dat ook indien deze klachtonderdelen wel ontvankelijk zouden zijn, klager niet duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht de notaris(sen) zich bij hun (onder)waarneming hebben gedragen op een wijze die een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt of met welk handelen of nalaten de (kandidaat-)notaris de eer en het aanzien van het notariaat heeft geschonden.
5.13. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kamer voor het notariaat:
- verklaart de klachten in al hun onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.H. Schotman, C. Holdinga, E.F. van Bolhuis, en O. Schlaman, leden.
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2021 door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, in aanwezigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).