ECLI:NL:TNORARL:2021:39 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/385479 / KL RK 21-43

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2021:39
Datum uitspraak: 02-08-2021
Datum publicatie: 13-09-2021
Zaaknummer(s): C/05/385479 / KL RK 21-43
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht met betrekking tot een door de notaris gemaakte fout in een hypotheekakte. De klacht van klager ziet op de informatieplicht van de notaris voorafgaand aan het passeren, de gemaakte fout in de akte, de pogingen tot herstel van de fout door de notaris en de houding van de notaris bij de afwikkeling van de door klager gestelde schade. De kamer heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de notaris een waarschuwing opgelegd.    

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/385479 / KL RK 21-43

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klager ],

wonende te [ woonplaats klager ],

klager,

gemachtigde: mr. R.L.G.J. Eikelboom, advocaat te Maastricht,

tegen

[ naam notaris ] ,

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met bijlagen, van 10 maart 2021;

-          het verweer, met bijlagen, van de notaris van 26 april 2021.

1.2.      De klachtzaak is ter zitting van 28 juni 2021 behandeld, waarbij zijn verschenen klager met zijn gemachtigde enerzijds en de notaris met haar gemachtigde anderzijds. Beide gemachtigden hebben ter zitting spreekaantekeningen overgelegd.

2.         De feiten

2.1.      Klager was getrouwd met mevrouw [ naam van de vrouw ] (hierna: de vrouw).

2.2.      Over de afwikkeling van hun inmiddels ontbonden huwelijk en de afwikkeling van de destijds door hen gedreven ondernemingen zijn diverse gerechtelijke procedures aanhangig geweest tussen klager en de vrouw. In een van die procedures zijn klager en de vrouw op 26 februari 2019 een vaststellingsovereenkomst overeengekomen.

2.3.      In die vaststellingsovereenkomst kwamen klager en de vrouw (onder meer) overeen dat de vrouw de door klager in de besloten vennootschap [ X ] B.V. (hierna: [ X ] B.V.) gehouden certificaten van aandelen aankocht voor een bedrag van € 210.000. Deze koopsom zou de vrouw in termijnen aan klager voldoen. Ter zekerheid van de nakoming van deze verplichting diende de vrouw ervoor zorg te dragen dat haar persoonlijke holding, [ naam van de holding] B.V. (hierna: de holding), ten behoeve van klager een tweede recht van hypotheek voor een bedrag van € 125.000 zou (laten) vestigen op het pand aan de [ adresgegevens van het registergoed ] (hierna: het registergoed).

2.4.      Aan de notaris is (onder meer) de opdracht voor de vestiging van het overeengekomen hypotheekrecht verstrekt.

2.5.      De notaris heeft op 27 maart 2019 een concept van de hypotheekakte aan (de advocaat van) klager, de (advocaat van de) vrouw en de eerste hypotheekhouder voorgelegd. Nadien is het concept nog enkele malen gewijzigd. De notaris heeft op 8 mei 2019 de laatste versie van de conceptakte aan alle betrokken partijen verzonden.

2.6.      Op 28 juni 2019 heeft de notaris de hypotheekakte verleden. In de akte handelt de vrouw namens zichzelf en als zelfstandig bevoegd directeur van [ X ] B.V. Zowel klager als de vrouw zijn in de akte middels een volmacht vertegenwoordigd.

2.7.      Op 19 mei 2020 is de holding failliet verklaard. De heer mr. [ naam van de curator ] (hierna: de curator) is benoemd tot curator in het faillissement van de holding.

2.8.      De curator stelde zich op het standpunt dat er een gebrek kleefde aan de hypotheekakte, omdat volgens de curator:

1)      met de hypotheekakte geen hypotheek was gevestigd ten behoeve van klager omdat de holding bij het verlijden van de akte niet zou zijn verschenen bij de notaris; en

2)      voor zover de hypotheekakte wel had geresulteerd in de vestiging van een hypotheek ten laste van de holding en ten gunste van klager, een geldige titel hieraan zou ontbreken. De holding was geen schuldenaar en volgens de curator was sprake van faillissementspauliana omdat sprake was van een rechtshandeling om niet waardoor schuldeisers van de holding werden benadeeld.

2.9.      Op 2 juli 2020 is de notaris door (de advocaat van) klager geïnformeerd over het standpunt van de curator. De notaris heeft toen de hypotheekakte nogmaals gecontroleerd en geconstateerd dat in de hypotheekakte niet stond vermeld dat de vrouw (ook) namens de holding handelde.

2.10.     De notaris heeft op 3 juli 2020 ambtshalve een proces-verbaal van verbetering opgemaakt wegens de constatering van een kennelijke schrijffout c.q. misslag. Dezelfde dag is het proces-verbaal ingeschreven in de openbare registers van het kadaster als aanvulling op de hypotheekakte.

2.11.     De curator heeft klager op 15 juli 2020 bericht dat naar zijn mening van een schrijffout geen sprake is geweest, dat de vestiging van het hypotheekrecht niet heeft plaatsgehad en dat dit vanwege het in faillissementen geldende fixatiebeginsel niet met een proces-verbaal van verbetering na faillissement kan worden gerepareerd.

2.12.     Op 18 augustus 2020 heeft de curator klager gesommeerd om mee te werken aan de doorhaling van zijn hypotheekrecht, bij gebreke waarvan de curator een kort geding zou opstarten.

2.13.     (De advocaat van) klager heeft vervolgens getracht tot een minnelijke regeling te komen met zowel de eerste hypotheekhouder als de curator. Tussen de notaris en (de advocaat van) klager is meerdere malen, en in het bijzonder tijdens een bespreking op 14 augustus 2020 en een e-mailwisseling van 19 en 20 augustus 2020, contact geweest over een mogelijke minnelijke regeling en de eventuele rol van de notaris daarin.

2.14.     De notaris heeft op 24 augustus 2020 een akte van rectificatie verleden, waarbij de vrouw heeft verklaard dat zij in de hypotheekakte (mede) handelde in haar hoedanigheid van zelfstandig bestuurder van de holding.

2.15.     Omdat klager geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie van de curator, heeft de curator een kort geding jegens klager aangespannen. Op 23 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland de vordering van de curator toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de fout in de hypotheekakte niet meer kon worden hersteld. Klager is veroordeeld om zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de doorhaling van de inschrijving van het hypotheekrecht.

2.16.     Naar aanleiding van het vonnis in kort geding heeft de notaris in november 2020 een concept volmacht opzegging hypotheek opgemaakt voor klager. In het concept stond vermeld dat klager volmacht verleende aan de medewerkers van het kantoor van de notaris om namens klager met gebruikmaking van het hem bij de vestiging van het hypotheekrecht toegekende recht tot opzegging het hypotheekrecht op te zeggen.

Uiteindelijk heeft een andere notaris zorggedragen voor doorhaling van het hypotheekrecht.

2.17.     Ook hebben (de advocaat van) klager en (de advocaat van) de notaris naar aanleiding van het vonnis veelvuldig contact gehad over de gestelde schade van klager.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Op grond van het ingediende klaagschrift valt de klacht uiteen in de volgende onderdelen:

1.       De notaris heeft bij de voorbereiding en het verlijden van de hypotheekakte niet als een redelijk bekwaam handelend notaris gehandeld. Dit klachtonderdeel valt uiteen in de volgende subklachten:

a.       De notaris heeft zonder klager te informeren en zonder zijn medeweten het door klager goedgekeurde concept van 27 maart 2019 gewijzigd. Hierdoor is volgens klager sprake van (de zweem van) partijdigheid en schending van de informatieplicht;

b.       De notaris heeft ten gunste van klager de hypotheekakte verleden waarvan inmiddels is gebleken dat die niet rechtsgeldig is. In de akte stond [ X ] B.V. in plaats van de holding als hypotheekgever opgenomen.

2.       De notaris heeft niet zorgvuldig en deskundig gehandeld om de gemaakte fout te herstellen. Ook heeft de notaris, zonder enige vorm van zelfreflectie, haar eigen belang vooropgesteld en in het geheel geen rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van klager. De verwijten van klager zien op:

a.       het proces-verbaal van verbetering;

b.       de akte van rectificatie;

c.       de volmacht tot doorhaling van het hypotheekrecht van klager.

3.       Door toedoen van de notaris wordt een normaal en gebruikelijk verzekeringsproces gefrustreerd.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Op grond van artikel 99 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) kan een ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen.

4.2.      De notaris heeft ter zitting aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht wegens gebrek aan belang. Volgens de notaris heeft klager niet langer een belang bij zijn klacht, omdat de notaris de gemaakte fout niet (langer) heeft betwist en de notaris bij herhaling heeft aangegeven de kwestie op een ordentelijke manier te willen afwikkelen.

4.3.      De kamer overweegt dat klager als direct belanghebbende voor het tuchtrecht kan worden aangemerkt nu de klacht ziet op een akte waarbij hij partij was. Dat de notaris heeft erkend dat zij een fout heeft gemaakt in de betreffende akte en dat zij gepoogd heeft de eventueel ontstane schade ordentelijk af te wikkelen doet hieraan niets af. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijk

4.4.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen en/of nalaten van een notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen.

4.5.      Aan de toetsnorm wordt onder andere invulling gegeven door artikel 17 Wna op grond waarvan een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid dient uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dient te behartigen.

4.6.      Gelet op het bepaalde in artikel 43 Wna heeft de notaris een zogeheten Belehrungspflicht. De notaris dient de zakelijke inhoud van de akte te bespreken en hij dient daarop een toelichting te geven. Zo nodig wijst hij op de gevolgen die voor partijen uit de inhoud van die akte kunnen voortvloeien.

Klachtonderdeel 1

Klachtonderdeel 1 a

4.7.      Ter onderbouwing voert klager aan dat hij akkoord is gegaan met het door de notaris verstrekte concept van 27 maart 2019. In dat concept stond vermeld dat de vrouw in de akte handelde namens zichzelf, de holding, stichting administratiekantoor [ naam van de stichting administratiekantoor ] en [ X ] B.V. Nadien heeft de notaris zonder klager te informeren en zonder zijn medeweten het concept gewijzigd, waarbij in het definitieve concept van 8 mei 2019 de vrouw in de akte (enkel nog) handelde namens zichzelf en [ X ] B.V. Voor klager is onduidelijk waarom het concept is gewijzigd. Wel is klager duidelijk geworden dat de notaris over het concept uitgebreid overleg heeft gehad met de vrouw en de eerste hypotheekhouder.

Volgens klager is enerzijds sprake van (de zweem van) partijdigheid van de notaris in het voordeel van de vrouw, in combinatie met een gebrek aan onafhankelijkheid. Ook heeft de notaris haar informatieplicht geschonden door klager geen toelichting te geven op de wijzigingen in het concept.

4.8.      De notaris heeft aangevoerd dat naar aanleiding van het eerste concept van 27 maart 2019 zij van (de advocaat van) de vrouw en de eerste hypotheekhouder diverse verzoeken tot aanpassing van de conceptakte ontving. Voor zover het geleverde commentaar terecht was, heeft de notaris de akte aangepast en aan alle betrokken partijen verzonden, voor het laatst op 8 mei 2019. Op deze conceptakte heeft de notaris geen reactie meer ontvangen van klager.

4.9.      De kamer overweegt dat het enkele feit dat de wijzigingen in het concept op verzoek van de vrouw dan wel de eerste hypotheekhouder zijn doorgevoerd, niet maakt dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid ten voordele van de vrouw. Voor het overige heeft klager zijn verwijt dat de notaris partijdig zou zijn geweest ten gunste van de vrouw niet deugdelijk onderbouwd, zodat dit verwijt bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond is. Ook overigens is het de kamer niet gebleken dat de notaris bij het voorbereiden van de hypotheekakte de belangen van de vrouw heeft laten prevaleren boven de belangen van klager. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.10.     Verder overweegt de kamer dat klager ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij achteraf gezien de gewijzigde concepten wel degelijk heeft ontvangen. Het verwijt dat klager de notaris hierover maakt is dus onterecht. Ter zitting heeft klager aangevoerd dat in de begeleidende mail bij de gewijzigde concepten de notaris klager niet heeft gewezen op de substantiële wijzigingen in het concept, hetgeen door de notaris niet is weersproken. Naar het oordeel van de kamer lag het echter wel op de weg van de notaris om klager expliciet te informeren over de substantiële wijzigingen in het concept nu deze op verzoek van de wederpartij waren doorgevoerd. Dit klemt temeer nu het ging om een complexe hypotheekakte waarbij de daarin comparerende partijen op voorhand niet zonder meer duidelijk waren. De kamer acht het handelen van de notaris op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar en zal daarom dit klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 1b

4.11.     De kamer overweegt dat door de notaris wordt erkend dat in de gepasseerde hypotheekakte een fout staat, omdat de holding daarin niet als hypotheekgever is opgenomen. De door klager en de vrouw in de vaststellingsovereenkomst beoogde hypothecaire zekerheid is daardoor niet gevestigd. Zoals hiervoor reeds overwogen ging het om een complexe hypotheekakte, waarbij de hypotheekakte slechts een onderdeel was in het grotere geheel om de echtscheiding tussen klager en de vrouw en de ontvlechting van de door hen gedreven ondernemingen af te wikkelen. In de voorfase zijn diverse wijzigingen geweest in de conceptakte wat betreft de daarin comparerende partijen. Juist in deze omstandigheden lag het des te meer op de weg van de notaris om te waarborgen dat in de definitieve versie van de hypotheekakte de juiste partijen en de hoedanigheden waarin zij handelden correct waren opgenomen. Dat de notaris hierop onvoldoende heeft toegezien waardoor de holding per abuis niet als hypotheekgever is opgenomen, acht de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarom zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2

4.12.     De kamer overweegt dat van een behoorlijk handelend notaris mag worden verwacht dat hij als hij ontdekt dat hij (mogelijk) een fout heeft gemaakt, ervoor zorgt dat hij zo spoedig mogelijk alles in het werk stelt om deze fout te herstellen.

Terecht heeft de notaris aangevoerd dat het oordeel of herstel mogelijk is afhankelijk is van een afwegingsproces dat (uiteindelijk) door een onafhankelijke rechter gemaakt moet worden. Er valt nooit uit te sluiten dat een rechter tot een andere afweging komt. De notaris kon daarom geen garantie geven dat herstel van de hypotheekakte mogelijk was. Wel diende de notaris te kiezen voor een kansrijke en verdedigbare oplossingsrichting.

4.13.     Nadat de notaris op 2 juli 2020 de fout in de hypotheekakte heeft geconstateerd heeft zij deze direct onderkend en erkend. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris pro-actief en voortvarend actie ondernomen in haar pogingen om de fout te herstellen. Dat de notaris hierbij onvoldoende zelfreflectie heeft getoond is de kamer niet gebleken. Zowel uit de stukken als ter zitting is de kamer gebleken dat de notaris de fout bijzonder heeft aangetrokken en dat zij veel energie en tijd heeft gestoken in het vinden van een oplossing. Dat de notaris hierbij onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van klager, is de kamer evenmin gebleken.

Klachtonderdeel 2a

4.14.     Ter onderbouwing voert klager aan dat hij het vindt getuigen van ondeskundigheid dat de notaris, in eerste instantie zonder vooroverleg met klager, een proces-verbaal van verbetering heeft opgesteld, terwijl een dergelijke zware fout niet door middel van een proces-verbaal van verbetering kon worden hersteld.

4.15.     De notaris heeft aangevoerd dat zij, op basis van wettelijke regelgeving en jurisprudentie, bij haar pogingen tot herstel voor twee ankers is gaan liggen: enerzijds de mogelijkheid om middels een proces-verbaal van verbetering op grond van artikel 45 lid 2 Wna de kennelijke schrijffout te verbeteren. En voor zover dat geen doel zou treffen, meende de notaris dat er voldoende juridische argumenten waren dat reparatie door middel van een akte van rectificatie tot de mogelijkheden behoorde.

4.16.     Op basis van de stukken acht de kamer het niet zonder meer verdedigbaar dat de fout in de hypotheekakte zich leende voor herstel middels een proces-verbaal van verbetering op grond van artikel 45 lid 2 Wna. De kamer is echter van oordeel dat de notaris op zichzelf beschouwd niet klachtwaardig heeft gehandeld door in de geschetste omstandigheden een proces-verbaal van verbetering op te maken. De notaris koos er immers voor om voor twee ankers te gaan liggen. Bovendien is het proces-verbaal ingediend in het belang van klager en heeft de notaris onbetwist gesteld dat klager voorafgaand aan onderhavige klacht geen bezwaar heeft gemaakt tegen het proces-verbaal van verbetering, maar zich hierop zelfs jegens de curator heeft beroepen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 2b

4.17.     Klager voert aan dat de notaris klager ten onrechte heeft medegedeeld dat de fout in de hypotheekakte kon worden hersteld door de akte van rectificatie. Verder vindt klager dat de notaris niet deskundig heeft gehandeld, omdat de akte van rectificatie meerdere (vorm)fouten bevatte.

4.18.     De kamer overweegt dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat de notaris klager een garantie heeft gegeven wat betreft de slagingskansen van de akte van rectificatie nu dit door de notaris wordt betwist en dit ook overigens niet uit het dossier is gebleken. Verder overweegt de kamer dat het herstel van de fout in de hypotheekakte middels een akte van rectificatie op zichzelf beschouwd een verdedigbare oplossingsrichting had kunnen zijn. Omdat de voorzieningenrechter echter reeds heeft geoordeeld dat de akte van rectificatie geen stand houdt, zal de kamer dit verder niet uitputtend beoordelen.

4.19.     Verder voert klager aan dat de notaris haar eigen belang voorop heeft gesteld door klager niet akkoord te laten gaan met een minnelijke regeling met de curator en de eerste hypotheekhouder. De notaris heeft klager feitelijk gedwongen een kort geding tegen de curator te voeren, door klager tijdens de bespreking op 14 augustus 2020 ‘voor 100%’ te verzekeren dat in ieder geval de op dat moment nog op te maken akte van rectificatie in rechte stand zou houden. Tijdens die bespreking heeft de notaris volgens klager aan hem medegedeeld dat zijn financiële risico voor het voeren van het kort geding nihil was, omdat als de rechter zou oordelen dat de akte niet rechtsgeldig zou zijn, de (beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de) notaris de volledige schade van klager zou vergoeden.

4.20.     De notaris stelt dat zij klager op geen enkele wijze heeft geadviseerd over het al dan niet aangaan van een regeling met zijn wederpartijen en de curator. De notaris heeft dit ook meerdere malen expliciet aan (de gemachtigde van klager) medegedeeld, onder meer in de e-mails van 19 en 20 augustus 2020.

Verder voert de notaris aan dat voor het geval zou blijken dat herstel niet mogelijk is en de hypothecaire inschrijving ten gevolge van een fout in de akte van vestiging diende te worden doorgehaald, zij heeft aangegeven dat zij voor de eventuele schadelijke gevolgen van een dergelijke fout verzekerd was. Het is aan klager om aan te tonen wat zijn schade is, waarbij een complicerende factor is het feit dat de curator als tweede grond voor vernietiging heeft aangevoerd dat sprake is van een paulianeuze rechtshandeling.

4.21.     De kamer overweegt dat zij niet kan vaststellen wat er exact is besproken tijdens de bespreking op 14 augustus 2020, omdat partijen elk een andere lezing van dat gesprek hebben. Als al bij de klager de indruk zou zijn ontstaan dat de notaris tijdens die bespreking een adviserende rol aannam wat betreft de rechtspositie van klager ten opzichte van de curator en de eerste hypotheekhouder, dan is dat beeld naar het oordeel van de kamer zonder meer rechtgezet door de e-mails van 19 en 20 augustus 2020 van de notaris aan de advocaat van klager. In die e-mails meldt de notaris expliciet dat het aan partijen en hun raadslieden is om een eventuele minnelijke regeling te treffen. De notaris ziet hier voor zichzelf geen rol weggelegd omdat het haar niet vrij staat om klager te adviseren. Op basis van die e-mails wist, althans behoorde klager te weten, dat de notaris hem niet kon adviseren omtrent de minnelijke regeling en dat het aan hem zelf (en zijn advocaat) was om zijn rechtspositie te bepalen.

In de hiervoor genoemde e-mails maakt de notaris ook al melding van het feit dat voor zover klager schade zou lijden deze vergoed zou worden als sprake zou zijn van aantoonbare schade als gevolg van een toerekenbare beroepsfout van de notaris. Voor zover klager tijdens de bespreking van 14 augustus 2020 de indruk zou hebben gehad dat de door hem gestelde schade zonder meer vergoed zou worden waardoor hij in het kort geding geen financieel risico liep, is ook dit beeld door de e-mails van 19 en 20 augustus 2020 rechtgezet.

Gelet op voorgaande zal de kamer daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2c

4.22.     Klager stelt dat de tekst in de volmacht niet juist was, omdat klager op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter was veroordeeld tot doorhaling en die rechtsgrond moest volgens klager in de volmacht staan. Klager acht het handelen van de notaris klachtwaardig omdat de notaris met de door haar voorgestelde tekst enkel haar eigen belang diende en wederom niet heeft gehandeld zoals van haar verwacht had mogen worden.

4.23.     De kamer overweegt dat de notaris met de door haar voorgestelde tekst in het concept niet klachtwaardig heeft gehandeld. De tekst voldeed om het beoogde doel, namelijk doorhaling van het hypotheekrecht, te bewerkstelligen. Het was (juridisch) niet noodzakelijk om in de royementsvolmacht te verwijzen naar de uitspraak in kort geding. Met de notaris is de kamer van oordeel dat doorhaling van het hypotheekrecht had kunnen plaatsvinden op basis van de door de notaris opgestelde volmacht. Dat neemt niet weg dat het klager vrij stond om voor de doorhaling van het hypotheekrecht een andere notaris te benaderen. Van klachtwaardig handelen van de notaris is echter geen sprake, zodat de kamer dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel 3

4.24.     Ter onderbouwing voert klager aan dat de notaris de kwestie weliswaar heeft gemeld bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, maar dat zij vervolgens het proces frustreert om de door klager gemaakte schade te vergoeden. Klager heeft daarbij de indruk dat bij de afwikkeling van de schade andere belangen dan de zijne worden gediend, waarbij klager wijst op voorstellen die door de echtgenoot van de notaris, die tevens een kantoorgenoot van de gemachtigde van de notaris is, zijn gedaan. Ook werpen de notaris en haar verzekeringsmaatschappij allerlei mistgordijnen op voor wat betreft mogelijke schadebeperkende maatregelen.

Verder vindt klager het onbegrijpelijk en ongepast dat de notaris blijft volharden dat zij enkel een kennelijke schrijffout heeft gemaakt. Dit geeft volgens klager geen blijk van deskundigheid en professionaliteit, laat staan van enige vorm van zelfreflectie of inlevingsvermogen in de situatie van klager.

Als klap op de vuurpijl heeft de (advocaat van de) notaris volgens klager gezegd dat hij ‘niet moet zeuren’ omdat ook als sprake zou zijn geweest van een rechtsgeldige hypotheekakte, deze door de curator zou zijn vernietigd op grond van ‘pauliana’.

4.25.     Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is het de kamer gebleken dat partijen onderling een intensieve discussie voeren over de door klager gestelde schade. De beoordeling van de schade en het causale verband tussen de gestelde schade en de door de notaris gemaakte fout vallen buiten het bestek van onderhavige klachtprocedure, zodat de kamer daar niet nader op ingaat. Hierbij merkt de kamer op dat zij het niet verwijtbaar acht dat door de notaris c.q. haar verzekeraar geen aansprakelijkheid, althans draagplicht voor het gestelde schadebedrag, wordt erkend voordat de schade en het causaal verband tussen de schade en de fout van de notaris zijn aangetoond. Ook acht de kamer het niet verwijtbaar dat de notaris klager heeft gewezen op de complicerende factor dat mogelijk sprake is geweest van een paulianeuze rechtshandeling. Tot slot overweegt de kamer dat het haar niet is gebleken dat de notaris in het proces rondom de afwikkeling van de schade onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van klager of zich anderszins klachtwaardig heeft opgesteld.

Gelet op voorgaande zal de kamer dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Maatregel

4.26.      De kamer zal de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren. Op de gegrondverklaring van een klacht volgt in beginsel een tuchtrechtelijke reactie. Gezien de aard en de ernst van het verwijt dat de notaris gemaakt moet worden, is de oplegging van de maatregel van waarschuwing naar het oordeel van de kamer passend en geboden.

Terugbetaling griffierecht

4.27.     Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.

Kostenveroordeling

4.28.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en sub a Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te veroordelen in de volgende kosten:

-          De kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50;

-          De kosten die klager heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op 1 punt voor de bijstand ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1. De kamer kent dus een bedrag van € 525 toe.

De notaris dient deze kosten en het griffierecht genoemd in 4.27 binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te vergoeden. Klager dient daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

4.29.     Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en

sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000, met een wegingsfactor 1. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

4.30.     Gelet op voorgaande wordt als volgt beslist.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          verklaart klachtonderdeel 1a gedeeltelijk gegrond en klachtonderdeel 1b gegrond;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-          legt de notaris op de maatregel van waarschuwing;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.28 bepaald;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van klager, vastgesteld op een bedrag van € 50, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.28 bepaald;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van de aan klager door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een bedrag van € 525, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.28 bepaald;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op een bedrag van € 2.000, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.29 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, mr. H.R. Grievink en mr. F. Drost, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2021.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.