Zoekresultaten 12561-12570 van de 45223 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2020:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 043/2020

    Bejegeningsklachten tegen bedrijfsarts ongegrond. Woord van klager tegenover dat van beklaagde. Dat beklaagde klager inhoudelijk niet serieus nam, is niet gebleken.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2020:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-262b

    Ongegronde klacht tegen een uroloog (destijds anios). De door beklaagde uitgevoerde medische handelingen zijn uitgevoerd onder toezicht en onder leiding van een bevoegd uroloog. Van een anios, geselecteerd voor de opleiding urologie en al een jaar werkzaam bij de vakgroep Urologie in het ziekenhuis, die daarvoor ook al een jaar werkzaam is geweest op de afdeling urologie in een andere kliniek, mag verwacht worden dat deze in staat is betrekkelijk eenvoudige chirurgische handelingen, zoals in dit geval, te verrichten, zeker nu de opererende uroloog haar daarvoor geschikt achtte. Niet valt in te zien dat beklaagde gelet op haar inmiddels opgedane ervaring onvoldoende bekwaam zou zijn geweest om onder leiding en toezicht van de uroloog de door haar verrichte handelingen uit te voeren. Hoewel achteraf kan worden vastgesteld dat de pijn van klaagster niet paste bij een normaal post-operatief beloop van een laparoscopische pyelumplastiek kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde de pijnanamnese verwijtbaar onjuist heeft verricht. Klacht ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2020:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-213b

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager heeft beklaagde driemaal geconsulteerd. Uit het medisch dossier van klager blijkt dat beklaagde bij ieder consult de anamnese heeft afgenomen, onderzoek heeft gedaan en steeds adequaat actie heeft ondernomen naar aanleiding van de klachten waarmee klager zich op het consult presenteerde. Het College kan klager niet volgen in zijn stelling dat beklaagde hem onvoldoende heeft gehoord of onvoldoende zorg heeft verleend. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2020:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-242

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. Vast staat dat beklaagde ‘op de gang’ door de VIT-verpleegkundige van het telefoongesprek op de hoogte is gesteld en heeft bevestigd dat er geen actie behoefde te worden ondernomen. Daarmee heeft hij op dat moment dus bemoeienis gehad met de zorgverlening aan patiënte die valt onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 Wet BIG. Het College concludeert dat klaagster geen medische hulp is onthouden. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2020:94 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-165

    Ongegronde klacht tegen een arts. Beklaagde is door een verpleegkundige geïnformeerd over de val van patiënte . Op basis van de bij beklaagde bekende informatie (-bekende- pijn in de rug, pijn aan het hoofd, een bult op het hoofd, helder aanspreekbaar) heeft beklaagde mogen oordelen dat het niet noodzakelijk was om patiënte die dag zelf te onderzoeken. Het behandelbeleid dat beklaagde daarop inzette was adequaat. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het onderzoek, dat beklaagde de volgende dag bij het begin van haar dienst bij patiënte verrichtte, niet adequaat of onvolledig was. Klacht ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2020:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/064

    De IGJ had een melding gekregen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) in verband met een levensbeëindiging op verzoek, waarbij volgens de RTE de arts (specialist ouderengeneeskunde) bij een patiënte met vergevorderde dementie (volledig wilsonbekwaam) niet had gehandeld volgens de zorgvuldigheidseisen. De IGJ heeft respect voor de wijze waarop de arts steeds inzicht heeft gegeven in haar handelen en twijfelt ook niet aan de goede intenties van de arts in deze, maar is wel van oordeel dat zij buiten de kaders van de professionele standaard is getreden en een grens heeft overschreden. De IGJ verwijt de arts dat 1) zij geoordeeld heeft dat de schriftelijke gedateerde en onduidelijke wilsverklaring in de plaats kon komen van het mondelinge euthanasieverzoek van patiënte - was er wel sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte gelet op de bevindingen die aanleiding geven om het tegendeel aan te nemen? - en 2) dat zij onvoldoende onderbouwd het volledig negatieve advies van de SCEN-arts terzijde heeft geschoven en zelf geen tweede consulent en/of deskundige heeft geraadpleegd, waardoor de arts niet de extra behoedzaamheid heeft betracht. De IGJ verzoekt het college de klacht gegrond te verklaren en de arts een maatregel op te leggen. De arts heeft verweer gevoerd. Zij is van oordeel dat zij zich kon en mocht baseren op de schriftelijke wilsverklaring van patiënte, die haar 'rechtsgeldigheid' op geen enkele wijze had verloren. Voorts heeft de arts inhoudelijk met de SCEN-arts van gedachten gewisseld en geconstateerd dat zij (blijvend) van mening zouden blijven verschillen. De arts heeft het negatief advies ingebracht in het MDO. Mede naar aanleiding van het MDO heeft de arts besloten geen nieuw consult te vragen. De arts is op basis van uitvoerige observaties, gesprekken en bestudering van de relevante (medische) gegevens tot de overtuiging gekomen dat, in afwijking van de SCEN-arts, wél aan de zorgvuldigheideisen werd voldaan. De arts is, in overleg met familie en verzorgenden, tot uitvoering van de euthanasie overgegaan. Zij is van oordeel dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard, althans moet - subsidiair - worden vastgesteld dat zij ter zake niet verwijtbaar heeft gehandeld. Deels gegrond, waarschuwing

  • ECLI:NL:TACAKN:2020:53 Accountantskamer Zwolle 19/2068 Wtra AK

    Klacht over de gebrekkige controle van een in de jaarrekening opgenomen rekeningcourantvordering van de vennootschap op de STAK is ongegrond. Het verwijt dat betrokkene geen (aantoonbare) aandacht heeft besteed aan de vraag of financiële gegevens van de STAK in de jaarrekening van de vennootschap moesten worden geconsolideerd, is gegrond verklaard. Een controlerend accountant moet beoordelen of de te controleren entiteit op basis van het toegepaste stelsel van financiële verslaggeving bij het opmaken van de jaarrekening met betrekking tot groepsonderdelen al dan niet een consolidatieplicht heeft (Standaard 600). Van belang is dat alinea 309 van hoofdstuk 217 van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) voorschrijft dat, indien sprake is van een stichting administratiekantoor, op grond van de administratievoorwaarden en de nader specifiek overeengekomen bepalingen wordt bepaald of het administratiekantoor deel uitmaakt van de consolidatiekring en of deze wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Betrokkene heeft overwegingen met betrekking tot de relatie tussen de vennootschap en de STAK niet in zijn controledossier vastgelegd (Standaard 230). Betrokkene diende vast te stellen of de vennootschap al dan niet de STAK in wezen beheerste (alinea 202 tot en met 204 van hoofdstuk 217 van de RJ), en dus een consolidatieplicht met betrekking tot financiële gegevens van de STAK had. Omdat een concrete vastlegging van de door betrokkene gestelde overwegingen ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of betrokkene deze beoordeling zorgvuldig heeft gedaan. De klacht over onvoldoende objectief, integer en professioneel handelen is deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

  • ECLI:NL:TAHVD:2020:134 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200177

    Artikel 13 beklag. Klager is zaakvoerder van een vennootschap. De vennootschap is verwikkeld in een procedure bij de rechtbank. Voor deze procedure verzoekt klager aanwijzing van een advocaat. Gebleken is dat klager advocaten heeft geraadpleegd die bereid zijn de vennootschap te willen bijstaan. Nu dit het geval is en niet is gebleken dat de vennootschap voor een toevoeging in aanmerking komt, is het hof van oordeel dat de situatie zoals bedoeld in artikel 13 Advocatenwet zich niet voor doet.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2020:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.318

    Klacht tegen psychotherapeut. Klager is lange tijd onder behandeling geweest bij een expertisecentrum voor autisme en heeft tegen een groot aantal behandelaren een klacht ingediend. Verweerster was eerder betrokken bij een onderzoek in het kader van een second opinion. Zes jaar later heeft zij klager opnieuw gezien en is zij gestart met een intensieve tweewekelijkse traumabehandeling. Klager verwijt verweerster in de kern een onjuiste diagnose te hebben gesteld en dat zij alles heeft gedaan om die diagnose te handhaven. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2020:144 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.353

    Klaagsters zijn moeder en dochter. De moeder had een urgentieverklaring aangevraagd bij de gemeente. De arts is door de gemeente ingeschakeld om advies uit te brengen over de vraag of moeder in aanmerking kwam voor een huisvestingurgentieverklaring. De klacht betreft het door de arts aan de gemeente uitgebrachte advies over het verlenen van huisvestingsurgentie. Klaagsters verwijten de arts dat: a. de rapportage van beklaagde op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen; b. de rapportage onwaarheden en onjuistheden behelst; c. de dochter ten onrechte niet door beklaagde is gehoord; d. ten onrechte niet is gewezen op het inzage-, correctie-, en blokkeringsrecht. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen a. en b. ongegrond, de klachtonderdelen c. en d. gegrond en legt de arts de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagsters.