ECLI:NL:TGZRAMS:2020:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/444

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:59
Datum uitspraak: 15-04-2020
Datum publicatie: 15-04-2020
Zaaknummer(s): 2019/444
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klagers dienen een klacht in tegen een huisarts, die betrekking heeft op (onder andere) het voorschrijven van het middel PrEP.  Eén klager is patiënt van de huisarts; de andere klager niet: tussen hem en verweerder bestaat geen behandelrelatie. Klagers hebben een seksuele relatie met elkaar. De klacht houdt in dat verweerder onduidelijk heeft gecommuniceerd over de doorverwijzing van zijn patiënt naar de GGD, dat er geen warme overdracht heeft plaatsgevonden, verweerder niet transparant is geweest over de testresultaten van zijn patiënt, dat verweerder zijn patiënt zorg heeft onthouden  etc. De klager, tussen wie en verweerder geen behandelrelatie bestaat, klaagt hierover namens zijn (sex-)partner, maar ook namens zichzelf: hij stelt door het niet handelen van verweerder in gevaar te zijn gebracht, onder meer doordat verweerder geen controle heeft uitgevoerd op het aantal PrEP-pillen dat zijn (sex-)partner tot beschikking had. Verweerder voert verweer. Naar het oordeel van het college is klager,  tussen wie en verweerder geen behandelrelatie bestond, grotendeel niet-ontvankelijk in zijn klacht. De klager, die wel patiënt van verweerder is, wel ontvankelijk in zijn klacht, maar het college verklaart de klacht ongegrond, omdat (ondere andere) ook als de patiënt als gevolg van handelen of nalaten van verweerder enige tijd geen beschikking heeft gehad over het middel PrEP, dat geen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Voor zover de patiënt van verweerder niet beschikte over het medicijn, was hij daarvan op de hoogte en kon hij zijn (sex-)partner daarvan ook op de hoogte brengen. Op dat moment is het aan klagers om verantwoordelijk met deze situatie om te gaan. Temeer nu het gaat om preventieve medicatie, gaat de zorgplicht van verweerder niet zover dat die verantwoordelijkheid op hem kan worden afgewenteld. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 26 november 2019 binnengekomen klacht van:

1. A, voor zichzelf, alsmede als gemachtigde van  

2. B

beiden wonende te C,

k l a g e r s,

tegen

D,

huisarts,

werkzaam te E

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. S. Slabbers, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      de schriftelijke machtiging waarin B A machtigt om hem te vertegenwoordigen in deze procedure;

-                      het verweerschrift;

-                      het proces-verbaal van het op 20 februari 2020 gehouden mondeling vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager sub 2 is sinds 17 mei 2018 patiënt bij verweerder.

2.2.      Klager sub 1 heeft een seksuele relatie met klager sub 2.

2.3.      Op 21 november 2018 heeft klager sub 2 aan verweerder gevraagd of hij het preventieve middel pre-expositie profylaxe (PrEP) mocht gaan gebruiken. PrEP is een pil met daarin twee HIV-remmers, die wordt gebruikt ter voorkoming van een HIV infectie. Verweerder heeft klager sub 2 doorverwezen naar de SOA poli van de GGD in E.

2.4.      Klager sub 2 heeft vervolgens de SOA poli in E bezocht. De arts Seksuele Gezondheid van de GGD heeft hierop telefonisch overleg gevoerd met verweerder. Hierover is in het medisch dossier het volgende genoteerd:

            “SOA arts GGD (…) belt heeft counseling gedaan, hiv testen negatief gebleken

zij stuurt info, patient betaalt zelfde medicatie, 40-50 euro per maand, eerst door ons uitgangswaarde nierfunctie (…), na maand weer hiv contr en nierfu en dan 3 mnd controle

voorbeeld recept zit erbij (…)”

2.5.      Nadat klager sub 2 drie keer door verweerder PrEP voorgeschreven had gekregen, heeft hij op 3 september 2019 bij verweerder weer om een vervolgrecept voor PrEP gevraagd. In het dossier heeft verweerder over dit verzoek het volgende genoteerd:

“Wil weer prep, mag het opnieuw voorgeschreven worden? HIV test was negatief en hij stuurt een mail hiervan. Lab en urine en navragen dgl gebruik en uitslagen soa testen. Hij gaat de resultaten mailen naar ons – hij wil de Prep dagelijks slikken – labform klaargemaakt en aan de balie, hij komt het halen “

2.6.      Op 9 september 2019 heeft verweerder telefonisch met de arts Seksuele Gezondheid van de GGD F besproken dat alle controles en het voorschrijven van medicatie aan haar zouden worden overgedragen.

2.7.      Op 11 september 2019 heeft klager sub 2 de uitslagen van de soa-testen aan verweerder doen toekomen, waarna de huisarts in opleiding een recept voor PrEP voor dertig dagen heeft voorgeschreven.

2.8.      Op 7 oktober 2019 heeft klager sub 2 zich wederom tot verweerder gewend met het verzoek om PrEP voorgeschreven te krijgen. Verweerder heeft klager sub 2 nog eenmaal PrEP voorgeschreven. In het dossier heeft verweerder hierover opgeschreven:

“Over de prep:: nog 1x voorgeschreven hierna GGD dit laten regelen, dit kan vanaf sept. Hij haalt nog recept op 30 dagen med op bij balie, gaat met recept naar een goedkopere afleveraar”

2.9.      Op 14 november 2019 heeft klager sub 2 telefonisch contact gehad met de praktijkassistente van verweerder om een nieuw recept voor PrEP te vragen. Na overleg met verweerder heeft de praktijkassistente klager sub 2 verwezen naar de SOA poli.

2.10.    Op of omstreeks 20 november 2019 heeft klager sub 2 via de telefoon gesproken met de praktijkassistente, waarna klager sub 1 het gesprek overnam. Nadat zich een woordenwisseling had voorgedaan tussen klager sub 1 en de assistente, heeft verweerder klager sub 2 die middag nog telefonisch gesproken. Verweerder heeft klager sub 2 in dat gesprek nog een dosis PrEP tabletten voorgeschreven.

3.         De klacht en het standpunt van klagers

Klager sub 1 heeft tijdens het vooronderzoek te kennen gegeven primair voor zichzelf te klagen. Daarnaast stelt hij dat de klacht moet worden gezien als mede ingesteld door klager sub 2, hetgeen ook blijkt uit een door klager sub 1 ten tijde van het vooronderzoek meegebrachte schriftelijke verklaring van klager sub 2.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in (i) dat verweerder onduidelijk heeft gecommuniceerd over de doorverwijzing van klager sub 2 naar de GGD, (ii) dat er geen warme overdracht naar de GGD heeft plaatsgevonden, (iii) dat verweerder niet transparant is geweest over testresultaten van klager sub 2, (iv) dat verweerder klager sub 2 zorg heeft onthouden, door hem geen (kopie van een) PrEP recept te verstrekken. Klager sub 1 klaagt hierover namens klager sub 2, aan wie de zorg zijns inziens is onthouden, alsmede voor zichzelf: hij stelt door het (niet) handelen van verweerder in gevaar te zijn gebracht en (v) dat verweerder geen controle heeft uitgevoerd op de hoeveelheid pillen die klager sub 2 tot zijn beschikking had. Tot slot klagen klagers over (vi) dat zij telefonisch alleen de assistente te spreken hebben gekregen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht bestreden. Allereerst beroept verweerder zich op de niet-ontvankelijkheid van klager sub 1. De verwijten die klagers verweerder maken vallen volgens verweerder onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 sub a onder 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG). Hierover kan naar de opvatting van verweerder alleen klager sub 2 klagen.

Inhoudelijk bestrijdt verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.

Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling          

Ontvankelijkheid

Klager sub 1

5.1.      Klager sub 1 is geen patiënt van verweerder. Hij klaagt over het optreden van verweerder jegens zijn partner, klager sub 2, hetgeen volgens klager sub 1 (ook) voor hem als partner gevolgen heeft gehad. Het college moet vaststellen of klager sub 1 aangemerkt kan worden als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet BIG. Daarvoor moet er aan de zijde van klager sub 1 sprake zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg . Deze eis vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG, die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Naar het oordeel van het College voldoet het belang dat klager sub 1 bij het indienen van de klacht stelt te hebben aan deze eis, nu klager voldoende onderbouwd heeft aangevoerd dat hij door de door hem gestelde handelwijze van verweerder is getroffen in een eigen belang, dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Klager sub 1 is derhalve aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG.

5.2.      Vervolgens moet worden bekeken of hetgeen klager sub 1 verweerder verwijt valt onder een van beide tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a en b Wet BIG. Deze betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm). Aangezien verweerder geen zorg verleende aan klager sub 1, moet worden beoordeeld of hetgeen klager sub 1 verweerder verwijt onder de tweede tuchtnorm valt .

5.3.      Het college is van oordeel dat voor zover klager sub 1 verweerder verwijt dat verweerder hem persoonlijk in gevaar heeft gebracht door aan zijn partner adequate zorg te onthouden als gevolg waarvan klager sub 2 gedurende een periode geen PrEP tot zijn beschikking had, op voorhand niet kan worden gezegd dat toetsing aan de tweede tuchtnorm uitgesloten zou zijn. Klager stelt hiermee immers feitelijk dat het handelen van verweerder zijn weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. In zoverre kan klager sub 1 in zijn klacht worden ontvangen. Dat geldt niet voor de overige klachtonderdelen. Daarin wordt immers geklaagd over het handelen van verweerder jegens klager sub 2 uit hoofde van de tussen hen bestaande behandelrelatie en dat handelen valt onder de eerste tuchtnorm uit artikel 47 van de Wet BIG. Te dien aanzien is klager sub 1 niet-ontvankelijk.

Klager sub 2

5.4.      Klager sub 2 heeft via een ten tijde van het mondelinge vooronderzoek overgelegde schriftelijke verklaring te kennen gegeven dat de klacht mede namens hem is ingediend, zodat hij is aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG. De klacht van klager sub 2 ziet in al haar onderdelen op het handelen van verweerder jegens klager sub 2 in het kader van de tussen hen bestaande behandelrelatie en valt daarmee onder de eerste tuchtnorm, zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a Wet BIG. Aldus is klager sub 2 ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijke beoordeling

Ten aanzien van klager sub 1

5.5.      Eerst zal inhoudelijk worden beoordeeld of verweerder jegens klager sub 1 door het niet verstrekken van een (kopie) recept voor het preventieve medicijn PrEP aan klager sub 2, in strijd met de tweede tuchtnorm heeft gehandeld, met andere woorden: of het handelen van verweerder zodanige weerslag heeft gehad op het belang van de individuele gezondheidszorg dat verweerder daarover een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het college is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Afgezien van de feitelijke gang van zaken omtrent het al dan niet verstrekken van een kopie recept voor PrEP aan klager sub 2, waarop hierna bij de beoordeling van de klacht van klager sub 2 nader zal worden ingegaan, geldt dat de mogelijke weerslag die dit handelen heeft (gehad) op klager sub 1 als partner van de patiënt van verweerder niet zodanig is dat het moet worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens hem als partner. Ook als klager sub 2 als gevolg van handelen (of nalaten) van verweerder gedurende enige tijd geen beschikking heeft gehad over het middel PrEP, hetgeen door verweerder wordt betwist, heeft dat op zichzelf nog geen weerslag op de individuele gezondheidszorg. Immers, voor zover klager sub 2 niet beschikte over het medicijn, was hij daarvan op de hoogte en kon hij zijn partner daarvan ook op de hoogte brengen. Op dat moment is het aan klagers om verantwoordelijk met deze situatie om te gaan. Temeer nu het gaat om preventieve medicatie, gaat de zorgplicht van verweerder niet zo ver dat deze verantwoordelijkheid op hem kan worden afgewenteld. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager sub 1 gehandeld en dit klachtonderdeel is ten aanzien van klager sub 1 in elk geval ongegrond.

Ten aanzien van klager sub 2

5.6.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.7.      De klacht ziet in al haar onderdelen op de gang van zaken bij de door verweerder aan klager sub 2 vertstrekte zorg na zijn verzoek om het preventieve geneesmiddel PrEP. Het college stelt voorop dat eerst ten tijde van het vooronderzoek, waar klager sub 2 niet bij aanwezig was, door klager sub 1 namens klager sub 2 te kennen is gegeven dat klager sub 2 na het lezen van het verweerschrift ook zelfstandig als klager aangemerkt wilde worden. De omstandigheid dat klager sub 2 na het lezen van het verweerschrift niet zelf een nadere toelichting heeft gegeven op de klacht, die vooral ziet op contacten tussen klager sub 2 en verweerder, maakt de beoordeling van de feitelijke gang van zaken lastig. Dit alles in aanmerking nemend, zal het college de verschillende klachtonderdelen al dan niet gezamenlijk hieronder behandelen.

Klachtonderdeel 1 en 2

5.8.      Voor zover klager sub 2 klaagt dat het hem niet duidelijk was waarom hij werd doorverwezen naar een andere zorgverlener, in dit geval de SOA poli van de GGD, overweegt het college als volgt.

Verweerder heeft uiteengezet hoe de situatie was ten aanzien van de medische begeleiding bij het voorschrijven van PrEP en hoe dit landelijk is georganiseerd. Per 1 augustus 2019 is hiertoe een landelijke PrEP-regeling gestart. Op grond daarvan kon PrEP-zorg via de GGD’en geleverd kon worden. Omdat medische begeleiding noodzakelijk is en omdat het bieden van PrEP- zorg extra scholing en monitoring vergt, kunnen patiënten bij hun huisarts terecht voor informatie over het gebruik van PrEP. Op basis van het hierover opgestelde RIVM advies wordt de verstrekking van PrEP en de medische begeleiding georganiseerd vanuit de GGD regio’s. Verweerder stelt goed contact te hebben met klager sub 2 en de hiervoor weergegeven situatie ook uitvoerig met klager sub 2 te hebben besproken tijdens de diverse consulten. In het licht van het gemotiveerde verweer, dat wordt ondersteund door de opmerkingen in het medisch dossier naar aanleiding van de diverse consulten, heeft klager sub 2 zijn klacht over de communicatie onvoldoende toegelicht. Datzelfde geldt voor de stelling dat geen warme overdracht aaan de GGD zou hebben plaatsgevonden, nu ook daarover meermalen aantekeningen zijn gemaakt in het dossier. Aldus is er naar het oordeel van het college geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat verweerder in de communicatie met klager sub 2, dan wel bij de overdracht aan de GGD tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.9.      Klager sub 2 verwijt verweerder geen testresultaten over de bij hem uitgevoerde lever en niertesten met hem te hebben gedeeld. Verweerder heeft in reactie op dit klachtonderdeel gesteld wel degelijk de testresultaten met klager sub 2 te hebben gecommuniceerd en op welke momenten dit (telefonisch) met klager sub 2 is besproken. Nu klager sub 2 niet meer heeft gereageerd op deze betwisting, moet het oordeel luiden dat de grondslag voor dit  klachtonderdeel niet is komen vast te staan en dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel 4, 5 en 6

5.10.    Klager sub 2 verwijt verweerder voorts het onthouden van zorg, door het niet verstrekken van een (kopie) recept van PrEP. Bovendien verwijt klager sub 2 verweerder niet te hebben gecontroleerd of klager sub 2 wel over voldoende pillen beschikte én dat hij niet verweerder, maar diens assistente aaan de telefoon te spreken kreeg. Naar het college begrijpt, zien al deze onderdelen op het telefoongesprek van 20 november 2019.

5.11.    Klager sub 2 en verweerder verschillen van mening over de gang van zaken tijdens het telefoongesprek tussen klagers en (de praktijkassistente van) verweerder op 20 november 2019 en of al dan niet verzocht is om een nieuw recept, dan wel om een kopie van een eerder recept. Dat laatste wordt door verweerder betwist. Hij heeft uiteengezet dat zijn assistente aan de telefoon het bij klager sub 2 bekende bericht heeft doorgegeven dat hij voor een nieuw recept van PrEP bij de GGD moest zijn. Het college kan deze feiten hier niet vaststellen. Tussen klager sub 2 en verweerder is niet in geschil dat verweerder aan klager sub 2 in de periode voorafgaand aan 20 november 2019 diverse keren een recept voor PrEP heeft verstrekt.  Feitelijk komt het er ook volgens de stelling van klager sub 2 op neer dat klager sub 2 gedurende (maximaal) één week geen PrEP tot zijn beschikking heeft gehad. Naar het oordeel van het college valt verweerder in het licht van zijn gegeven toelichting op de situatie hierover geen verwijt te maken. Verweerder had immers voldoende gewaarborgd dat klager sub 2 bij een alternatieve en bovendien terzake beter geëquipeerde zorgverlener terecht kon. Daarbij komt dat ook voor klager sub 2 geldt dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat hij voldoende PrEP pillen heeft en de benodigde maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat hij niet met HIV besmet wordt, danwel anderen daarmee in gevaar brengt.

5.12.    Voor zover de klacht ziet op de omstandigheid dat klager sub 2 op 20 november 2019 aanvankelijk door de assistente van verweerder telefonisch te woord is gestaan en niet meteen door verweerder zelf, geldt dat hierdoor geen tuchtrechtelijke norm is geschonden. Niet is gebleken dat sprake was van zodanige levensbedreigende spoed dat verweerder hiervoor zijn spreekuur diende af te breken, nog daargelaten dat hij diezelfde dag uiteindelijk alsnog telefonisch met klager sub 2 gesproken heeft.

Het voorgaande heeft tot gevolg dat zowel klachtonderdeel 4, klachtonderdeel 5 als klachtonderdeel 6 ongegrond zijn.

5.13.    De conclusie van het voorgaande is dat klager sub 1 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 en dat de klacht ten aanzien van klager sub 1 betreffende klachtonderdeel 4 kennelijk ongegrond is en voorts dat de klacht ten aanzien van klager sub 2 in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

Ten aanzien van klager sub 1:

-                      verklaart klager sub 1 niet-ontvankelijk ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6;

-                      verklaart klager sub 1 ten aanzien van klachtonderdeel 4 ontvankelijk;

-                      verklaart het vierde klachtonderdeel ten aanzien van klager sub 1 kennelijk ongegrond;

Ten aanzien van klager sub 2:

-                      verklaart klager sub 2 ten aanzien van alle klachtonderdelen ontvankelijk;

-                      verklaart de klacht (in alle onderdelen) ten aanzien van klager sub 2 kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 15 april 2020 door:

G.M. Boekhoudt, voorzitter,

J.I. van der Spoel en A. Medema, leden-arts,

bijgestaan door J.M. Sodderland-Elzas, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                       voorzitter