ECLI:NL:TADRSGR:2018:275 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-962/HVD/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:275
Datum uitspraak: 11-12-2018
Datum publicatie: 14-04-2020
Zaaknummer(s): 18-962/HVD/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek afgewezen.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 december 2018 in de zaak 18-962/HDV/W naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters, ingediend door:

verzoeker

gemachtigde: J.P.E. Baakman

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 31 oktober 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) een klacht van verzoeker over mr. H gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Het zaaknummer van deze klachtzaak is 18-699/DH/HVD. Tegen de voorzittersbeslissing is verzoeker in verzet gekomen.

1.2    Bij brief van 28 november 2018, per e-mail verzonden aan de gemachtigde van verzoeker, is aangekondigd dat het verzet zal worden behandeld op de zitting van 17 december 2018, 14.40 uur.

1.3    Bij brief van 30 november 2018 aan de gemachtigde van verzoeker, is verzoeker opgeroepen om te verschijnen op de zitting op 17 december 2018.  In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“(…) De raad zal naar verwachting als volgt zijn samengesteld:

Voorzitter:    mr. M.F. Baaij

Leden:        mr. P.O.M. van Boven- De Groot, mr. J.G. Colombijn-Broersma, mr. R. de Haan en mr. T. Hordijk (…)

Indien u aanvullende stukken in het geding wilt brengen dan is dat mogelijk tot vrijdag 7 december 2018 om 13.00 uur. U moet een kopie van de aanvullende stukken aan de wederpartij zenden. Stukken die na het hiervoor genoemde tijdstip worden toegezonden, kunnen door de raad worden geweigerd. Het debat hierover zal op de zitting worden gevoerd. (…)”

1.4    Bij brief van 4 december 2018, door de raad ontvangen op 5 december 20148, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.

1.5    De wrakingskamer van de raad heeft bij deze beslissing op het wrakingsverzoek acht geslagen op de hiervoor in 1.3 en 1.4 weergegeven brieven van de raad aan verzoeker en op het wrakingsverzoek.

2   WRAKINGSVERZOEK

2.1    Verzoeker heeft het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.

“(…) Gelet op o.a. het gestelde in deze verzekering-advocatentuchtrechtzaak no. 18-699 met name de processtukken en in het verzetschrift geduide dubbele functies van een aantal betrokkenen waaronder de dubbelfunctie van rechter-advocaat (rechter-plaatsvervanger) en mogelijke onderlinge advocatenkantoorbelangen wordt zijdens klager (…) gesteld dat de vigerende advocatenwet systeemfouten bevat vanwege belangenverstrengeling binnen het rechtssysteem weshalve de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in casu niet is gewaarborgd. *

Tevens komt het klager (…) voor dat het in casu (vuurwerkrampzaak, 23 doden en 947 gewonden en meer dan 1 miljard schade) het rechtens onjuist is dat inbreng van aanvullende stukken in copie aan de tegenpartij(en) dient te worden gezonden zonder dat er een definitieve samenstelling van de Raad bekend is gemaakt aan partijen.*

Klager (…) merkt op dat het (uit de aard van de zaak) geen inzicht heeft (en ook niet kan hebben) in  het definitieve aanwijzingsbesluit van de tuchtrechters en voorzitter in deze verzekerings-advocatentuchtrechtzaak no.18/699 en ook geen inzicht heeft in het inhoudelijke verweer van verweerder (…) respectievelijk diens kantoor (…) resp. het samenwerkingsverband met (…) o.a. omdat een verweerschrift ontbreekt.

De vrees van klager (…) voor vooringenomenheid van de Raad i.c. geduide leden van de Raad en geduide voorzitter-tuchtrechter is objectief gerechtvaardigd wegens het voornoemde en de betrokkenheid van de voorzitter bij de Rechtbank / Hof Den Haag en mede op de wijze van concipiëren van de zittings-oproep van 30 november jongstleden. (…)”

3    BEOORDELING

3.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van leden van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat elke tuchtrechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

3.2    Naar het oordeel van de raad kan een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op grond van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline achterwege blijven, omdat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is. De wrakingskamer licht dit als volgt toe.

3.3    De leden van de raad zijn advocaat en daarnaast, als nevenfunctie, tuchtrechter. Deze “dubbelfunctie” van de leden van de raad is inherent aan de wijze waarop het advocatentuchtrecht volgens de (Advocaten)wet is georganiseerd en levert als zodanig geen grond op om te vrezen voor partijdigheid of vooringenomenheid van de leden jegens verzoeker.

3.4    Verzoeker heeft gesteld dat sprake is van “onderlinge kantoorbelangen” die aan onpartijdige beoordeling van klachtzaak in de weg staan. Verzoeker heeft deze stelling niet feitelijk onderbouwd.

3.5    Verzoeker heeft verder gesteld dat het “rechtens onjuist is” dat aanvullende stukken in kopie aan de wederpartij gezonden moeten worden “zonder dat een definitieve samenstelling van de Raad bekend is gemaakt aan partijen”. Zonder uitleg, die heeft verzoeker niet gegeven, ziet de wrakingskamer niet in dat deze stelling kan leiden tot de conclusie dat voor de onpartijdigheid van de tuchtrechters moet worden gevreesd.

3.6    Dat verzoeker geen inzicht heeft in de besluiten tot benoeming van de tuchtrechters levert evenmin grond op om aan te nemen dat de tuchtrechters jegens hem vooringenomen zijn.

3.7    Verzoeker heeft gesteld dat hij niet beschikt over het verweerschrift van mr H. In aanmerking genomen dat mr. H (nog) geen verweer heeft gevoerd tegen het ingestelde verzet, levert dit geen grond op om te vrezen voor vooringenomenheid bij de tuchtrechters. Tot slot levert ook de omstandigheid dat de voorzitter als rechter verbonden is aan de rechtbank Den Haag geen grond op om te vrezen voor vooringenomenheid jegens verzoeker.

3.8    De slotsom is dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat de onpartijdigheid van de in de oproep van 30 november 2018 genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Het wrakingsverzoek is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

-  verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.