ECLI:NL:TADRAMS:2020:84 Raad van Discipline Amsterdam 20-136/A/A 20-137/A/A 20-138/A/A 20-139/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:84
Datum uitspraak: 06-04-2020
Datum publicatie: 14-04-2020
Zaaknummer(s):
  • 20-136/A/A
  • 20-137/A/A
  • 20-138/A/A
  • 20-139/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachten over curator en assistent van de curator in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  6 april 2020

in de zaken 20-136/A/A, 20-137/A/A, 20-138/A/A en 20-139/A/A

naar aanleiding van de klacht van: 

klager 1

klager 2

over:   

verweerder

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 februari 2020 met kenmerk 2019-841437, 2019-945038, 2019-841470 en 2019-850956, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en I tot en met VII.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 26 februari 2019 is het faillissement van Foodbox B.V. (hierna: Foodbox), uitgesproken, met benoeming van verweerster tot curator. Verweerder is een kantoorgenoot van verweerster heeft haar bij haar werkzaamheden als curator ondersteund. Klager 1 is (indirect) bestuurder van Foodbox. Klager 2 is (indirect) bestuurder van E Holding B.V. (hierna: E).

1.2    Op 28 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager 1 en verweerders. Na afloop van het gesprek hebben verweerders negen ordners aan administratie meegenomen.

1.3    Op diezelfde dag heeft verweerster van klager 1 twee overeenkomsten ontvangen; een huurovereenkomst tussen Foodbox en de verhuurder van het bedrijfspand van Foodbox (hierna: het bedrijfspand) en een document met als titel ‘Overeenkomst’ tussen E en Foodbox. In laatstgenoemde overeenkomst staat onder meer dat E voornemens is de huurovereenkomst van het bedrijfspand per 1 februari 2019 van Foodbox over te nemen.

1.4    Bij e-mail van 28 februari 2019 heeft verweerster klager 1 onder meer geschreven:

“In vervolg op onze bespreking vanochtend bericht ik je als volgt.

Jij hebt aangegeven dat niet Foodbox maar [E] huurder zou zijn van de bedrijfsruimte (…) Vanmiddag heb jij mij een e-mail gestuurd met bijgevoegd twee huurovereenkomsten. Indien er nog andere stukken hieromtrent beschikbaar zijn, verneem ik dat graag. Daarnaast gaf jij aan dat de inventaris van Foodbox in januari 2019 voor een bedrag van € 6.500,- aan [E] zou zijn verkocht. De koopprijs zou door [E] aan Excellent Foodproducts B.V., de aandeelhouder van Foodbox, zijn betaald waarna Excellent Foodproducts B.V. de koopprijs zou hebben verrekend in haar rekening-courant verhouding met Foodbox. (…) Ook de stukken hieromtrent zie ik graag tegemoet.”

1.5    Bij e-mail van 1 maart 2019 heeft klager 1 verweerster bericht dat Foodbox de inventaris aan Excellent Foodproducts B.V. heeft verkocht en E de inventaris op haar beurt van Excellent Foodproducts B.V. heeft gekocht.

1.6    In overleg met klager 1 en het UWV heeft verweerster een intake met het personeel van Foodbox gepland op 12 maart 2019 in het bedrijfspand. Klager 2 heeft verweerster hierover bij e-mail van 7 maart 2019 onder meer geschreven:

“Als laatste blijft de meeting met het UWV en het personeel hierbij nog in de kantine mogelijk.”

1.7    Bij brief van 11 maart 2019 heeft verweerster klager 2 onder meer geschreven:

“Foodbox is sinds 1 januari 2018 huurder van de kantoor- en bedrijfsruimte (…) Volgens opgave van de bestuurder van Foodbox, [klager 1], zou [E] (…) sinds 1 februari 2019 huurder zijn van deze kantoor- en bedrijfsruimte. Hiertoe is een document genaamd ‘Overeenkomst’ (…) overgelegd waaruit zou volgen dat [E] per 31 januari 2019 huurder zou zijn van de kantoor- en bedrijfsruimte. [E] zou op haar beurt de kantoor- en bedrijfsruimte, althans een deel daarvan, aan Foodbox in gebruik hebben gegeven. Volgens opgave van [klager 1] zou Foodbox per faillissementsdatum enkel gebruik maken van een kamer.

[E] is echter geen huurder van de kantoor- en bedrijfsruimte. Dit blijkt in ieder geval niet uit de overeenkomst die op 31 januari 2019 zou zijn gesloten tussen Foodbox en [E]. In die overeenkomst is enkel vermeld dat [E] het voornemen heeft om de huurovereenkomst (…) over te nemen. Er heeft echter geen huurindeplaatsstelling plaatsgevonden, hetgeen vereist is om de huurovereenkomst met betrekking tot voornoemde kantoor- en bedrijfsruimte aan [E] over te dragen. Op grond van het voorgaande is [E] geen huurder van de kantoor- en bedrijfsruimte. Derhalve was zij ook niet bevoegd om de kantoor- en bedrijfsruimte (gedeeltelijk) in gebruik te geven aan Foodbox.

(…)

Volgens opgave van [klager 1] zou de inventaris en bakovens van Foodbox voor een totaalbedrag van € 13.249,- aan Excellent Foodproducts B.V. (hierna: “EFP”) zijn verkocht. De koopprijs zou verrekend zijn met een vordering die EFP op Foodbox zou hebben. Bij separate brief is voornoemde transactie ex artikel 42 Faillissementswet vernietigd. (…) Dit betekent dat EFP niet bevoegd was om de voorraad en inventaris te verkopen en leveren aan [E]. (…) Derhalve is Foodbox rechthebbende van de inventaris en bakovens.

(…)

Op grond van het voorgaande is Foodbox huurder van de kantoor- en bedrijfsruimte en eigenaar van de inventaris en bakovens die thans in de kantoor- en bedrijfsruimte aanwezig zijn. De boedel zal overgaan tot verkoop van de inventaris en de bakovens.”

1.8    Op 12 maart 2019 heeft het in 1.6 genoemde gesprek met het personeel plaatsgevonden. Verweerster is, samen met een collega, op 12 maart 2019 ook naar het bedrijfspand gegaan. Klager 2 heeft verweerster en haar collega in eerste instantie de toegang tot het bedrijfspand ontzegd. Uiteindelijk heeft verweerster na de ontvangst van een rechterlijke machtiging en met behulp van de politie toegang tot het bedrijfspand verkregen.

1.9    Op 14 maart 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager 1 en (onder meer) verweerders. Verweerder heeft toen ook met klager 2 gesproken.

1.10    Bij e-mail van 14 maart 2019 heeft klager 1 gereageerd op de brief van verweerster van 11 maart 2019. De e-mail van klager 1 luidt, voor zover van belang:

“Hierbij wil ik u kortheidshalve bevestigen dat hetgeen u in uw brief van 11 maart j.l. concludeert en we vandaag hebben besproken, ik hier op geen enkel punt mee eens ben en ik u heb aangegeven dat uw conclusies niet juist zijn en niet op de werkelijke gang van zaken zijn berust.

Tijdens de bespreking van vandaag heb ik ook veel weerlegt wat u in deze brief als onderbouwing heeft gebruikt. Ik verneem per omgaande graag uw nieuwe standpunt en conclusies en motivaties per mail.

Ik ben van mening dat u voorbarig met uw conclusies bent geweest al is het maar omdat u nog niet alle informatie van mij ter hand had (deze had ik u toegezegd nog binnenkort aan te leveren en heeft u inmiddels bijna allemaal). Bovendien had naar mijn mening dit gesprek moeten plaatsvinden voor uw conclusies, te beschouwen als wederhoor in uw onderzoek, waarmee ik wil aangegeven dat ik uw werkwijze niet correct vind en daarmee niet kan waarderen.

Er zijn meer redenen waarom ik de handelswijze van uw kantoor beklagwaardig vind en inmiddels heeft u en uw kantoorgenoten deze indruk ook bij [klager 2] achtergelaten.

[Klager 2] heeft mij gezegd voornemens te zijn hierover contact op te willen nemen met de rechtercommissaris waar u de opdracht van heeft gekregen en ik overweeg dit momenteel ook.”

1.11    Bij e-mail van 21 maart 2019 heeft klager 2 verweerster onder meer geschreven:

“Het is genoegzaam gebleken dat ik wel huurder ben (…)

Hiermee ben ik ook bevoegd tot de genoemde overeenkomst met Foodbox.

Deze is overigens op 26 februari j.l. beëindigd, zoals ik u eerder heb gemeld.

Ik vernietig uw vernietiging en daarmee is de gebruiksovereenkomst gedurende de maand februari tot de 26ste wel van kracht geweest.

(…)

Gezien u zelf niet terugkomt op uw brief van 11 maart j.l. en u geen valide onderbouwing heeft getoond dat de bestuurder van Foodbox redelijkerwijs ten tijde van de aankopen die ik bij Excellent Food heb gedaan het vermoeden had dat Foodbox een op handen faillissement onder zich had, is er ook geen basis om de aankoop overeenkomst te vernietigen.

Hiermee vernietig ik uw vernietigingen en blijven de aankopen bestaan.

(…)

Ten overvloede wil ik nogmaals verduidelijken dat u alleen bij mij kan binnentreden via een gerechtelijk bevel. Een persoonlijke ontmoeting met u of uw kantoorgenoten op uw verzoek op mijn bedrijf sluit ik uit.”

1.12    Bij e-mail van eveneens 21 maart 2019 heeft klager 1 verweerster onder meer gevraagd om alle verslagen die zij over hem heeft geschreven, haar nieuwe conclusies met een redelijke termijn om daarop te reageren en haar rapportage aan de rechter-commissaris aan hem toe te sturen.

1.13    Bij brief, per abuis gedateerd op 25 februari 2019 terwijl dit 25 maart 2019 moet zijn, heeft klager 1 bij de deken een klacht ingediend over verweerders. Bij brief van eveneens 25 maart 2019 heeft klager 2 bij de deken een afzonderlijke klacht ingediend over verweerders.

1.14    Klagers hebben bij de rechter-commissaris gelijkluidende klachten ingediend over verweerders. Op 13 juni 2019 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft geen uitspraak gedaan over de klachten omdat partijen zouden proberen in onderling overleg tot een oplossing te komen. Dat is niet gelukt.

1.15    Op 2 oktober 2019 hebben klagers hun klachten over verweerders aangevuld.

2    KLACHTEN

2.1    Klager 1 verwijt verweerders het volgende:

    verweerders hebben klager 1 tijdens het gesprek op 28 februari 2019 geen luisterend oor geboden en hem direct het vuur aan de schenen gelegd met insinuerende vragen. Het was een hersenspoelend gesprek en het gesprek leek wel op een politieverhoor. Verweerders hebben geen enkel medeleven getoond en waren alleen maar uit op zoveel mogelijk informatie vergaren. Zij hebben klager 1 onder druk gezet om zoveel mogelijk documenten aan hen te geven, terwijl zij pas een maand later aan de rechter-commissaris hun eerste verslag hoefden te presenteren;

    verweerster heeft op 11 maart 2019 een zeer aanmatigende brief gestuurd vol met onjuiste feitelijke weergaven en uit de lucht gegrepen aannames. Verweerders hebben voorbarige conclusies getrokken terwijl hun informatie nog niet compleet was, zij onvolledig onderzoek hadden gedaan en geen wederhoor hadden toegepast. Zij hebben met de brief geprobeerd klager 1 onrechtmatig tot betalingen te dwingen hetgeen zeer intimiderend, onjuist en beschadigend is;

    verweerster is op 12 maart 2019 onaangekondigd verschenen om samen met een collega met het personeel van Foodbox te spreken. Verweerster heeft klager 1 vernederend en intimiderend bejegend;

    verweerders hebben tijdens het gesprek op 14 maart 2019 klager 1 woorden in de mond gelegd die een loopje met de werkelijkheid namen en/of klager 1 absolute onjuistheden moesten laten zeggen. Het gesprek leek wederom op een politieverhoor dat zeer intimiderend op klager 1 overkwam. Verweerders hebben klager 1 ook continu beschuldigd van diverse zaken. Klager 1 mocht niet uitpraten, verweerders stelden gesloten en/of suggestieve vragen en hebben vallen gezet voor klager 1. Alles wat klager 1 zei hebben verweerders in twijfel getrokken. Verweerders hebben ook geen antwoord gegeven op vragen, verzoeken en/of voorstellen van klager 1.

2.2    Klager 2 verwijt verweerders het volgende:

    verweerster heeft in de brief van 11 maart 2019 ten onrechte gesteld dat klager 2, althans zijn vennootschap, geen huurder van het bedrijfspand van Foodbox is, dat hij niet bevoegd was een gebruiksovereenkomst met Foodbox te sluiten en dat deze daarom wordt vernietigd en dat ook de koopovereenkomsten met Excellent Foodproducts B.V. worden vernietigd;

    verweerders hebben zich op 12 maart 2019 niet alleen schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk, maar ook aan misleiding, bedreiging, opruiing, intimidatie en schending van privacy. Zij hebben voorts willens en wetens een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd en mensen en goederen in gevaar gebracht. Verweerders hebben geweigerd het rechterlijk bevel tot binnentreden aan klager 2 te laten zien, hem onjuiste voorlichting gegeven, hem geschaad doordat zij hebben nagelaten te voldoen aan de zorgplicht en zijn goede naam beschadigd. Verweerders hebben de privacy van klager 2 geschonden door in zijn kasten en mappen te kijken en hem bewust geprovoceerd en beledigd en zijn lijf in gevaar gebracht;

    met name verweerder heeft zich op 14 maart 2019 zeer aanmatigend en neerbuigend jegens klager 2 uitgelaten.

2.3    Klagers hebben hun klachten op 2 oktober 2019 uitgebreid met de volgende onderdelen:

    verweerders hebben de rechtsgang gefrustreerd door hun antwoord aan de rechter-commissaris op de klachten van klager niet in kopie aan klagers te sturen;

    verweerders hebben onjuiste dan wel onvolledige informatie aan de rechter-commissaris verstrekt;

    verweerders hebben gelogen bij de rechter-commissaris;

    verweerders hebben beslissingen genomen ten nadele van de boedel en ten voordele van henzelf;

    verweerder heeft zich ten onrechte uitgegeven als curator, waardoor klagers zijn misleid.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klachten verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tot verweerders in hun hoedanigheid van curator respectievelijk hulppersoon van de curator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van curator, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en dat hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan de rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt.

Klachten klager 1

4.2    De voorzitter stelt bij de beoordeling van de klachten van klager 1 voorop dat klager 1 alleen kan klagen over een handelen en/of nalaten van verweerders waar hij een eigen, rechtstreeks belang bij heeft. Klager 1 kan dus niet klagen over een handelen en/of nalaten van verweerders jegens klager 2. Voor zover klager 1 zich hierover in zijn klachtbrief beklaagt, begrijpt de voorzitter dat dit slechts is bedoeld als achtergrond-informatie.

4.3    Klager 1 verwijt verweerders allereerst dat zij hem tijdens het gesprek op 28 februari 2019 geen luisterend oor hebben geboden en hem direct het vuur aan de schenen hebben gelegd met insinuerende vragen. Het was een hersenspoelend gesprek en het gesprek leek wel op een politieverhoor. Verweerders hebben geen enkel medeleven getoond en waren alleen maar uit op zoveel mogelijk informatie vergaren. Zij hebben klager 1 onder druk gezet om zoveel mogelijk documenten aan hen te geven, terwijl zij pas een maand later aan de rechter-commissaris hun eerste verslag hoefden te presenteren, aldus klager 1.

4.4    Verweerders hebben aangevoerd dat verweerster klager 1 voorafgaand aan het gesprek van 28 februari 2019 een vragenlijst heeft gestuurd zodat hij wist welke onderwerpen onder meer bij de bespreking aan bod zouden komen. Aan het begin van de bespreking heeft verweerster aangegeven wat het doel van de eerste bespreking is, namelijk het vergaren van zoveel mogelijk informatie. Omdat de informatie die klager 1 gaf over onder meer de verkoop van de voorraad en inventaris kort voor de faillissementsdatum en de huurovereenkomst met E warrig en onduidelijk was, zijn verweerders verder op deze onderwerpen door gegaan omdat zij duidelijk wilden krijgen hoe een en ander nu precies zat. Klager 1 is tijdens de bespreking grotendeels aan het woord geweest en verweerders hebben – op het verstrekken van algemene informatie met betrekking een faillissement na – enkel vragen gesteld en de reactie hierop aangehoord. Er is geen sprake geweest van insinuerende vragen dan wel een politieverhoor of een hersenspoelend gesprek. Aan het einde van de eerste bespreking heeft klager 1 ook geenszins aangegeven dat hij de bespreking als vervelend heeft ervaren of anderszins opmerkingen daarover gemaakt. Ook in het contact dat zij daarna telefonisch of per e-mail met klager 1 hadden heeft hij hiervan geen melding gemaakt, aldus verweerders.

4.5    De voorzitter overweegt dat de verklaringen van klager 1 en verweerders over wat er zich op 28 februari 2019 precies heeft afgespeeld verschillen. Nu de verklaringen uiteen lopen en het klachtdossier geen aanleiding geeft de ene verklaring wel en de andere verklaring niet te geloven, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerders tijdens het gesprek het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. De voorzitter overweegt hierbij ten overvloede nog dat het de taak van de curator is de belangen van de boedel te behartigen en niet de belangen van klager 1 als (indirect) bestuurder van de failliet. Het is tevens de taak van de curator om zoveel mogelijk informatie over de failliet te vergaren.

4.6    Klager 1 verwijt verweerders verder dat verweerster op 11 maart 2019 een zeer aanmatigende brief heeft gestuurd vol met onjuiste feitelijke weergaven en uit de lucht gegrepen aannames. Verweerders hebben voorbarige conclusies getrokken terwijl hun informatie nog niet compleet was, zij onvolledig onderzoek hadden gedaan en geen wederhoor hadden toegepast. Zij hebben met de brief geprobeerd klager 1 onrechtmatig tot betalingen te dwingen hetgeen zeer intimiderend, onjuist en beschadigend is, aldus klager 1.

4.7    Verweerders hebben aangevoerd dat verweerster in de week nadat het faillissement van Foodbox was uitgesproken regelmatig contact heeft gehad met klager 1 en van hem diverse stukken toegestuurd heeft gekregen. In diezelfde week heeft verweerster diverse werknemers van Foodbox gesproken die contact met haar hadden opgenomen. Verder heeft verweerster contact gehad met een accountmanager van de Rabobank, die Excellent Foodproducts B.V. financiert. Na de gesprekken met de diverse belanghebbenden en bestudering van de stukken en administratie die zij reeds van klager 1 had ontvangen, heeft verweerster bij brief van 11 maart 2019 namens de boedel een standpunt ingenomen ten aanzien van de verkoop van inventaris en voorraad en het overdragen van de huurovereenkomst kort voor de faillissementsdatum, aldus verweerders.

4.8    De voorzitter is van oordeel dat verweerders met de brief van 11 maart 2019 het vertrouwen in de advocatuur niet hebben geschaad. Het stond verweerders, althans verweerster vrij om namens de boedel een standpunt in te nemen ten aanzien van de verkoop van inventaris en voorraad en het overdragen van de huurovereenkomst. Het is niet aan de tuchtrechter om een inhoudelijk oordeel over dat standpunt te geven. Er zou alleen een rol voor de tuchtrechter weggelegd kunnen zijn als het door verweerders, althans verweerster ingenomen standpunt op voorhand kennelijk onjuist zou zijn. Dat is niet gebleken.

4.9    Het volgende verwijt dat klager 1 verweerders maakt is dat verweerster op 12 maart 2019 onaangekondigd is verschenen om samen met een collega met het personeel van Foodbox te spreken. De huurder, klager 2, wilde hen echter niet binnen laten. Verweerster en haar collega hebben zichzelf uiteindelijk toch toegang tot het bedrijfspand verschaft en hebben hiermee een explosieve situatie ontlokt. Klager 2 heeft verweerster en haar collega hierop verzocht het pand te verlaten. Verweerster heeft vervolgens de politie gebeld en is met de politie weer naar binnen gegaan. Zij zei dat zij over een rechterlijk bevel beschikte en begon meteen in alle kasten en mappen te kijken. Hoe klager 1 vervolgens werd bejegend was vernederend, intimiderend en zeker niet volgens de normale menselijke omgangsnormen. Verweerster wilde de computer in beslag nemen, waarop klager 1 heeft aangegeven dat de computer niet van Foodbox was. Klager 1 heeft om de situatie niet verder te laten escaleren alle mappen van Foodbox gekopieerd naar een externe harde schijf. Verweerster heeft alsnog bij een andere computer geprobeerd in te loggen wat niet lukte. Klager 1 heeft verweerster op eigen initiatief nog een map met aanvullende informatie meegegeven, aldus nog steeds klager 1. 

4.10    Verweerders hebben aangevoerd dat klager 2 verweerster en haar collega op 12 maart 2019 de toegang tot het bedrijfspand van Foodbox heeft geweigerd. Verweerster heeft klager 2 verzocht hen toch binnen te laten zodat zij de situatie rustig zouden kunnen bespreken. Tevens heeft verweerster aangegeven dat het personeel en het UWV wachtte op haar komst. Ook indien de zienswijze van klagers zou worden gevolgd, zou Foodbox in ieder geval gebruik maken van een kleine (kantoor)ruimte in het bedrijfspand. Klager 2 wilde verweerster echter ook geen toegang tot die ruimte  verschaffen. Uiteindelijk is verweerster door een derde binnengelaten. Enkele minuten daarna kwam klager 2 vloekend binnen gestormd en liep hij dreigend op verweerster en haar collega af en schreeuwde dat zij het pand moesten verlaten. Gezien de dreigende situatie hebben zij dat gedaan. Verweerster heeft vervolgens de rechtbank gevraagd om een machtiging tot binnentreden en is nadat die machtiging was afgegeven samen met haar collega en de politie het bedrijfspand weer binnengegaan. De bijeenkomst met het personeel was toen al geëindigd, maar verweerster wilde nog wel de digitale bestanden van Foodbox veiligstellen, zoals gebruikelijk is in faillissementen. Daarbij heeft verweerster aangegeven dat zij de computer van Foodbox mee wilde nemen. Klager 1 heeft daarop aangegeven dat de computer (ook) aan E zou zijn verkocht. Verweerster heeft hierop meegedeeld dat zij in ieder geval de digitale bestanden van Foodbox wilde hebben die op de computer stonden. Klager 1 heeft vervolgens een kopie gemaakt van de digitale bestanden van Foodbox en op een externe harde schijf gekopieerd, aldus verweerders. 

4.11    De voorzitter is van oordeel dat klager 1, tegenover het verweer van verweerders, onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerders, althans verweerster op 12 maart 2019 het vertrouwen in de advocatuur hebben/heeft geschaad. De voorzitter overweegt hierbij dat verweerster als curator recht heeft op toegang tot de bedrijfsruimte van de failliet. Zoals verweerders terecht hebben aangevoerd was op 12 maart 2019 in ieder geval een deel van het bedrijfspand volgens klagers zelf nog in gebruik bij Foodbox, zodat verweerster recht had op toegang tot dat deel van het bedrijfspand. Tevens had zij als curator recht op de digitale bestanden van de failliet. Dat verweerster klager 1 vernederend en intimiderend heeft bejegend, heeft klager 1 niet feitelijk onderbouwd.

4.12    Klager 1 verwijt verweerders verder dat zij tijdens het gesprek op 14 maart 2019 klager 1 woorden in de mond hebben gelegd die een loopje met de werkelijkheid namen en/of klager 1 absolute onjuistheden moesten laten zeggen. Het gesprek leek wederom op een politieverhoor dat zeer intimiderend op klager 1 overkwam. Verweerders hebben klager 1 ook continu beschuldigd van diverse zaken. Klager 1 mocht niet uitpraten, verweerders stelden gesloten en/of suggestieve vragen en hebben vallen gezet voor klager 1. Alles wat klager 1 zei hebben verweerders in twijfel getrokken. Verweerders hebben ook geen antwoord gegeven op vragen, verzoeken en/of voorstellen van klager 1, aldus klager 1.

4.13    Verweerders hebben aangevoerd dat klager 1 op 12 maart 2019 alleen een snelkoppeling had gekopieerd op de externe harde schijf. Verweerster heeft hierop contact opgenomen met klager 1 en een afspraak gemaakt voor 14 maart 2019. Tijdens die bespreking hebben verweerders hun standpunt nader toegelicht en met klager 1 onder meer gediscussieerd over de transacties die kort voor de faillissementsdatum hebben plaatsgevonden. Daarbij hebben verweerders onder meer aangegeven dat er feitelijk een doorstart heeft plaatsgevonden zonder dat de opbrengsten daarvan bij Foodbox terecht zijn gekomen. Zij hebben klager 1 verzocht om – indien hij alsnog tot een doorstart wilde komen – hij hen een voorstel daartoe diende te sturen. Tot slot hebben verweerders klager 1 meegedeeld dat de eerdere kopie die hij van de digitale bestanden van Foodbox zou hebben gemaakt was mislukt en dat zij nogmaals een kopie van de digitale bestanden wilden maken. Van enige vorm van ongeoorloofd gedrag, manipulatie, machtsmisbruik, intimidatie, onrechtmatige daden, ontoelaatbare technieken, nalatigheid, verzuim van zorgplicht en informatieplicht, wetsovertredingen, misleiding, indoctrinatie, geestelijke mishandeling, smaad, laster etc. is geen sprake geweest, aldus verweerders.

4.14    De voorzitter overweegt dat de verklaringen van klager 1 en verweerders over wat er zich op 14 maart 2019 precies heeft afgespeeld verschillen. Nu de verklaringen uiteen lopen en het klachtdossier geen aanleiding geeft de ene verklaring wel en de andere verklaring niet te geloven, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerders tijdens het gesprek het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. De voorzitter overweegt hierbij nog dat het enkele feit dat klager 1 en verweerders inhoudelijk van mening verschillen over de (rechts)geldigheid van diverse overeenkomsten, waaronder de huurovereenkomst en transacties die in de periode voorafgaand aan het faillissement hebben plaatsgevonden, niet betekent dat verweerders een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van een curator mag verwacht worden dat hij zich kritisch opstelt tegenover overeenkomsten die vlak voor het faillissement zijn gesloten.

Klachten klager 2

4.15    De voorzitter stelt bij de beoordeling van de klachten van klager 2 voorop dat klager 2 alleen kan klagen over een handelen en/of nalaten van verweerders waar hij een eigen, rechtstreeks belang bij heeft. Klager 2 kan dus niet klagen over een handelen en/of nalaten van verweerders jegens klager 1. Voor zover klager 2 zich hierover in zijn klachtbrief beklaagt, begrijpt de voorzitter dat dit slechts is bedoeld als achtergrond-informatie.

4.16    De voorzitter begrijpt de klacht van klager 2 aldus dat hij zich er allereerst over beklaagt dat verweerster in de brief van 11 maart 2019 heeft gesteld dat hij, althans zijn vennootschap, geen huurder van het bedrijfspand van Foodbox is, dat hij niet bevoegd was een gebruiksovereenkomst met Foodbox te sluiten en dat deze daarom wordt vernietigd en dat ook de koopovereenkomsten met Excellent Foodproducts B.V. worden vernietigd. Klager 2, althans zijn vennootschap, was wel degelijk huurder van het bedrijfspand en de aankopen van zijn vennootschap zijn ook te goeder trouw gedaan, aldus klager 2.

4.17    De voorzitter overweegt dat, zoals hiervoor in 4.8 reeds is overwogen, verweerders, althans verweerster met de brief van 11 maart 2019 het vertrouwen in de advocatuur niet hebben/heeft geschaad. Het stond verweerders, althans verweerster vrij om namens de boedel een standpunt in te nemen ten aanzien van de verkoop van inventaris en voorraad en het overdragen van de huurovereenkomst. Het is niet aan de tuchtrechter om een inhoudelijk oordeel over dat standpunt te geven. Er zou alleen een rol voor de tuchtrechter weggelegd kunnen zijn als het door verweerders, althans verweerster ingenomen standpunt op voorhand kennelijk onjuist zou zijn. Dat is niet gebleken.

4.18    De voorzitter begrijpt verder dat klager 2 zich erover beklaagt dat verweerders zich op 12 maart 2019 niet alleen schuldig hebben gemaakt aan lokaalvredebreuk, maar ook aan misleiding, bedreiging, opruiing, intimidatie en schending van privacy. Zij hebben voorts willens en wetens een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd en mensen en goederen in gevaar gebracht. Verweerders hebben geweigerd het rechterlijk bevel tot binnentreden aan klager 2 te laten zien, hem onjuiste voorlichting gegeven, hem geschaad doordat zij hebben nagelaten te voldoen aan de zorgplicht en zijn goede naam beschadigd. Verweerders hebben de privacy van klager 2 geschonden door in zijn kasten en mappen te kijken en hem bewust geprovoceerd en beledigd en zijn lijf in gevaar gebracht, aldus klager 2.

4.19    De voorzitter overweegt dat tegenover het hiervoor in 4.10 weergegeven verweer van verweerders, klager 2 onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerders, althans verweerster op 12 maart 2019 het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Zoals hiervoor in 4.11 reeds is overwogen, stond het verweerster vrij om in ieder geval een gedeelte van het bedrijfspand dat volgens klagers nog in gebruik zou zijn van Foodbox te betreden.  

4.20    Klager 2 verwijt verweerders verder, zo begrijpt de voorzitter, dat met name verweerder zich op 14 maart 2019 zeer aanmatigend en neerbuigend jegens klager 2 heeft uitgelaten. Klager 2 heeft dit tegenover de betwisting daarvan door verweerders echter niet onderbouwd.

Klachten van klagers

4.21    Klagers hebben zich aanvullend beklaagd over de gang van zaken rondom de zitting bij de rechter-commissaris op 13 juni 2019. Klagers klagen erover dat verweerders hun antwoord aan de rechter-commissaris op de klachten van klagers niet in kopie aan klagers hebben gezonden, de rechter-commissaris onjuiste dan wel onvolledige informatie hebben verstrekt, tegenover de rechter-commissaris hebben gelogen en beslissingen hebben genomen ten nadele van de boedel en ten voordele van henzelf. Tevens verwijten klagers verweerder dat hij zich ten onrechte heeft uitgegeven als curator.

4.22    Verweerders hebben aangevoerd dat zij in de veronderstelling waren dat, gelijk aan de klachtprocedure bij de deken, (de griffie van) de rechtbank hun reactie op de klachten van klagers aan klagers zou doorsturen. Van enige frustratie van de rechtsgang is geen sprake geweest. Op 13 juni 2019 bleek dat dit niet was gebeurd. Verweerders en ook de rechter-commissaris waren hierdoor verrast. Afgesproken is dat verweerders hun reactie alsnog aan klagers zouden sturen. Dat is ook gebeurd. Verweerders betwisten dat zij onjuiste/onvolledige informatie aan de rechter-commissaris hebben verstrekt. Klagers hebben dit verwijt ook niet verder toegelicht. Verweerders betwisten voorts dat zij beslissingen hebben genomen ten nadele van de boedel. De beslissing waarop klagers doelen is het voorstel van klagers om de vordering uit hoofde van de actio pauliana in te trekken waarna klagers de tuchtklachten over verweerders zouden intrekken. Dat verweerder zich onrechtmatig als curator zou hebben uitgegeven betwisten verweerders, aldus verweerders.

4.23    De voorzitter overweegt als volgt. Hoewel het beter was geweest als verweerders hun antwoord op de klachten van klagers in kopie aan klagers hadden gestuurd, is het enkele feit dat zij dat niet hebben gedaan onvoldoende voor de conclusie dat verweerders het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. Dat verweerders de rechter-commissaris onjuiste dan wel onvolledige informatie hebben verstrekt en gelogen hebben tegen de rechter-commissaris hebben klagers niet onderbouwd. Daarbij geldt dat het enkele feit dat klagers en verweerders van mening verschillen over onder andere de rechtsgeldigheid van diverse overeenkomsten niet betekent dat verweerders hebben gelogen. Dat verweerders ten onrechte beslissingen hebben genomen ten nadele van de boedel is, voor zover klagers daar al over zouden kunnen klagen, niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder zich in deze zaak als curator heeft uitgegeven.

4.24    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2020

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 6 april 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.