ECLI:NL:TADRAMS:2020:83 Raad van Discipline Amsterdam 20-153/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2020:83
Datum uitspraak: 06-04-2020
Datum publicatie: 14-04-2020
Zaaknummer(s): 20-153/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door veel verhinderdata op te geven. Evenmin is gebleken dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  6 april 2020

in de zaak 20-153/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. J.A. Zee

over:    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 24 februari 2020 met kenmerk 2019-877196, door de raad ontvangen op 25 februari 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een langlopend geschil gehad met zes wederpartijen, in welk kader meerdere gerechtelijke procedures hebben plaatsgevonden. Deze zes wederpartijen werden bijgestaan door twee advocatenkantoren, waaronder verweerders kantoor. Verweerder heeft de zaak tezamen met kantoorgenoten, mrs. T en E, behandeld. 

1.2    Op 2 juli 2018 heeft een zitting plaatsgevonden in een door klager tegen verweerders cliënten aanhangig gemaakt kort geding. Op 16 juli 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen. 

1.3    Klagers advocaat heeft vervolgens een kort geding aangekondigd en verweerder om zijn verhinderdata gevraagd. Op 7 september 2018 heeft verweerder aan klagers advocaat een e-mail gestuurd met opgave van zijn verhinderdata.

1.4    Na op 27 september 2018 verkregen verlof van de voorzieningenrechter heeft klager bewijsbeslag laten leggen onder verweerders cliënten.

1.5    Klager heeft daarna opnieuw een kort geding procedure tegen verweerders cliënten aanhangig gemaakt. Op 9 januari 2019 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden, waarbij onder meer over het gelegde bewijsbeslag is gedebatteerd. Op 30 januari 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

1.6    Bij brief d.d. 25 februari 2019 heeft verweerders kantoorgenoot mr. T aan het Gerechtshof verhinderdata kenbaar gemaakt in verband met het door klagers advocaat gevraagde pleidooi.

1.7    Bij H-formulieren van 8 en 23 april 2019 heeft verweerder verhinderdata aan het Gerechtshof doorgegeven.

1.8    Op 23 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.9    Klager en verweerders cliënten hebben over hun geschillen een regeling in der minne getroffen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:

1.    namens zijn cliënten, zijn collega-advocaten dan wel zichzelf, verhinderdata heeft opgegeven terwijl geen sprake was van daadwerkelijke verhindering. Aldus heeft verweerder gegevens verschaft in strijd met de waarheid;

2.    in processtukken namens zijn cliënten heeft gesteld dat de deurwaarder bij het leggen van bewijsbeslag in opdracht of met medeweten van klager zo tekeer is gegaan dat verweerders cliënten ernstig getraumatiseerd zijn geraakt, wat voor hen reden was om smartengeld te vorderen. Deze stelling was in strijd met de waarheid, als blijkt uit een verklaring van de deurwaarder, die echter niet onder de aandacht van de voorzieningenrechter kon worden gebracht omdat verweerders medewerker had geweigerd daarmee in te stemmen;

3.    in kort geding in strijd met de waarheid heeft gesteld dat klager deelde in de inkomsten die werden gegenereerd met door klager verzorgde optredens, maar niet in andere inkomsten, zoals die uit een sponsordeal met Casio.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2    Klachtonderdeel 1

De voorzitter overweegt dat een advocaat niet per definitie tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door veel verhinderdata op te geven, tenzij hij bewust data opgeeft waarop geen sprake is van daadwerkelijke verhindering. Daarvan is in hier niet gebleken. Vast staat dat klager heeft geprocedeerd tegen zes wederpartijen, die werden bijgestaan door twee advocatenkantoren. Verweerder heeft betwist dat hij verhinderdata heeft opgegeven terwijl geen sprake was van daadwerkelijke verhindering. Klager heeft dat ook niet aangetoond. Aan klager moet worden toegegeven dat verweerder wel een zeer groot aantal verhinderdata heeft opgegeven en het is begrijpelijk dat dit bij klager ergernis heeft opgewekt. Het enkele vermoeden van klager dat verweerder hiermee probeerde de zaak te rekken of te traineren is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is aan de rechter om al dan niet rekening te houden met opgegeven verhinderdata en in voorkomend geval, bijvoorbeeld als een zeer groot aantal verhinderdata wordt opgegeven, kan de rechter besluiten om bij het vaststellen van een datum geen rekening te houden met die verhinderdata. Dat klager door de opgegeven verhinderdata onder druk is gezet om een schikking te accepteren is naar het oordeel van de voorzitter evenmin gebleken. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond is.

4.3    Klachtonderdelen 2 en 3

De klachtonderdelen 2 en 3 zien op de standpunten die verweerder namens zijn cliënten in processtukken of ter zitting naar voren heeft gebracht; deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Tussen klager en de cliënten van verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig geweest. De door verweerder verwoorde standpunten betreffen alle de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en de cliënten van verweerder verdeeld hield. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Over de onrechtmatigheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit van het bewijsbeslag is gedebatteerd tijdens de zitting in kort geding op 9 januari 2019. Ook over de inkomsten van klager uit de Casio-overeenkomsten hebben partijen ten overstaan van de rechter hun standpunten kenbaar kunnen maken. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, zoals klager stelt, is niet gebleken. Bovendien, als de stellingen van verweerder al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens gemachtigde, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook de klachtonderdelen 2 en 3 kennelijk ongegrond zijn.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 1, 2 en 3, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2020

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.